Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10827

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 21 juli 2022 (UHT-DC I) en 21 juli 2022 (UHT-DC-I A)

Ontvangst bezwaarschrift: 1 september 2022 (UHT-DC I) en 1 september 2022 (UHT-DC-I A)

Hoorzitting: 29 mei 2024

Overdracht advies aan UHT: 4 november 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I deels gegrond
te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaar is gericht tegen de op 21 juli 2022 door UHT genomen beschikkingen met kenmerk UHT-DC I en UHT-DC-I A, waarbij aan belanghebbende over de toeslagjaren 2010 tot en met 2012 en januari tot en met 27 mei 2013 een compensatiebedrag van € 38.987,- is toegekend (UHT-DC I) en over de periode juni tot en met december 2013 geen compensatie is toegekend (UHT-DC-I A).

Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft UHT op 22 juni 2020 verzocht om herbeoordeling van haar
    kinderopvangtoeslag. UHT heeft bij de herbeoordeling gekeken naar de
    toeslagjaren 2010 tot en met 2013 en haar voorgenomen beschikkingen
    voorgelegd aan de Commissie van Wijzen (hierna: CvW).
  • CvW heeft de voorgenomen beschikkingen beoordeeld en geconcludeerd dat
    belanghebbende over de periode 28 mei tot en met 31 december 2013 evident
    geen recht had op kinderopvangtoeslag en daarmee geen recht op compensatie.
    CvW heeft haar advies op 28 januari 2022 aan de Belastingdienst/Toeslagen(thans: UHT) toegezonden.
  • UHT heeft belanghebbende bij beschikking van 21 juli 2022 met kenmerk UHT-DC
    I over de toeslagjaren 2010 tot en met 2012 en 1 januari tot en met 27 mei 2013
    een compensatiebedrag toegekend van € 38.987,- in verband met vooringenomen
    handelen van de Belastingdienst/Toeslagen. Bij beschikking van dezelfde datum
    met kenmerk UHT-DC-I A is compensatie over de periode 28 mei tot en met 31
    december 2013 afgewezen.
  • Gemachtigde heeft op 1 september 2022 bezwaarschriften ingediend tegen de
    beschikkingen van 21 juli 2022.
  • UHT heeft op 6 maart 2023 schriftelijk gereageerd.
  • Het bezwaar van belanghebbende is op 29 mei 2024 op een hoorzitting bij de
    Commissie behandeld.
  • Partijen zijn na de hoorzitting in de gelegenheid gesteld om nog nader op elkaar
    te reageren. UHT heeft op 30 mei 2024 een nadere beschouwing met bijlagen
    ingezonden. Namens belanghebbende is op 17 juli 2024 een aanvullend
    bezwaarschrift ingediend.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.

    Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

    Beoordeling forfaitaire compensatieberekening toeslagjaren 2010 tot en met 2013
    Tussen partijen is niet in geschil dat de Belastingdienst/Toeslagen tegenover
    belanghebbende over de toeslagjaren 2010 tot en met 2012 en 1 januari 2013 tot en
    met 27 mei 2013 individueel vooringenomen heeft gehandeld. Belanghebbende heeft de forfaitaire compensatieberekening van UHT op verschillende punten bestreden. De
    Commissie beoordeelt de gronden van belanghebbende als volgt.

    Vergoeding juridische hulp (onderdeel m)
    Ingevolge artikel 2.2 onderdeel f Wht bestaat de compensatie mede uit een bedrag voor proceskosten. Het bedrag is een forfaitair bedrag voor de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende en aan belanghebbende in rekening gebrachte rechtsbijstand met betrekking tot de neerwaartse correctie.

    Belanghebbende is tegen de neerwaartse correctie over het toeslagjaar 2010 in bezwaar gekomen, en is van opvatting dat hiervoor een vergoeding had moeten worden toegekend. Het bezwaar over het toeslagjaar 2010 is door belanghebbende zelf opgesteld. Er zijn geen aanknopingspunten dat zij daarbij de hulp heeft gehad van een rechtsbijstandverlener. Belanghebbende komt daarom niet in aanmerking voor een vergoeding voor juridische hulp.

    De vergoeding voor immateriële schade (onderdeel n)
    Ingevolge artikel 2.2 onderdeel d Wht bestaat de compensatie mede uit een bedrag voor immateriële schade. Het bedrag is, ongeacht het aantal berekeningsjaren waarop de compensatie betrekking heeft, gelijk aan € 500,- voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van de eerste neerwaartse beschikking en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van ieder half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar (artikel 2.3 lid 4 Wht). UHT heeft in haar compensatieberekening de hierboven beschreven systematiek gevolgd.

    De Commissie ziet geen mogelijkheid af te wijken van de standaardvergoeding van €
    500,- per half jaar, zoals door belanghebbende is betoogd. In het kader van de Wht is
    gekozen voor compensatie middels een forfaitaire benadering. Indien belanghebbende veronderstelt dat zij een hogere immateriële schade heeft geleden, dan kan zij bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) om vergoeding hiervan verzoeken. CWS beoordeelt de schade naar de regels van het civiele schadevergoedingsrecht en zal UHT adviseren of belanghebbende in aanmerking komt voor aanvullende schadevergoeding.

    Rente gemiste kinderopvangtoeslag (onderdeel o)
    Ingevolge artikel 2.2 onderdeel g Wht bestaat de compensatie mede uit een
    rentevergoeding vanwege het verminderen of niet toekennen van de
    kinderopvangtoeslag. De rentevergoeding wordt berekend over de periode tot de
    dagtekening van de definitieve compensatiebeschikking (artikel 2.3 lid 7 Wht jo. artikel
    27 lid 2 Awir).

    Uit de toelichting bij de bestreden beschikking volgt dat UHT de rente gemiste
    kinderopvangtoeslag niet met inachtneming van bovenstaande systematiek heeft
    gecompenseerd. Dit heeft tot gevolg dat de rente gemiste kinderopvangtoeslag over de desbetreffende toeslagjaren te laag is vastgesteld, zoals ook door UHT gedurende deze bezwaarprocedure is geconstateerd.

    De Commissie adviseert UHT deze fout bij beslissing op bezwaar te herstellen en alsnog een juist bedrag aan rente gemiste kinderopvangtoeslag over de toeslagjaren 2010, 2011 en 2012 toe te kennen. Het bezwaar slaagt in zoverre.

    Compensatie over de periode 28 mei tot en met 31 december 2013
    Belanghebbende is over het toeslagjaar 2013 gecompenseerd voor de neerwaartse
    correctie van € 8.088,- naar nihil. Het betrof de kinderopvangtoeslag tot en met mei 2023. Het komt de Commissie voor dat belanghebbende voor de periode na mei 2013
    niet in aanmerking komt voor compensatie, nu hierna geen kinderopvang meer heeft
    plaatsgevonden. Dat belanghebbende is verhuisd naar Curaçao en hierna geen
    kinderopvang meer heeft plaatsgevonden is ook niet tussen partijen in geschil.
    Het bezwaar van belanghebbende dat een hogere compensatie had moeten worden
    toegekend slaagt daarom niet.

    Geen herziening kinderopvangtoeslag van de toeslagjaren in geschil
    Gemachtigde heeft na de hoorzitting toegelicht dat de kinderopvangtoeslag over de
    toeslagjaren 2010 tot en met 2013 onjuist zou zijn berekend. De kinderopvangtoeslag
    over deze toeslagjaren had hoger moeten worden vastgesteld.

    De Commissie overweegt verder dat de Wht is bedoeld voor herstel van vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte O/GS-kwalificatie en niet ziet op de herziening van definitieve beschikkingen kinderopvangtoeslag. Een beoordeling van de hoogte van de KOT valt buiten de reikwijdte van de Wht. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

    Ten aanzien van de andere aangevoerde bezwaargronden
    De andere (voornamelijk procedurele) bezwaren die door gemachtigde namens
    belanghebbende zijn aangevoerd, zijn onder meer vragen bij de gang van zaken maar
    geen bezwaargronden die in het kader van de Wht tot een andere beschikking kunnen
    leiden. De Commissie stelt vast dat UHT voorafgaande aan de hoorzitting niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken had overgelegd (in het bijzonder misten de LIC-overzichten), maar deze zijn gedurende de bezwaarprocedure alsnog door UHT in het
    geding gebracht, waarna belanghebbende daar nog op heeft kunnen reageren. Het recht van belanghebbende op inzage en hoor en wederhoor is daarmee naar de opvatting van de Commissie voldoende gewaarborgd.

    Gemachtigde stelt in deze bezwaarprocedure verder een aantal vragen namens
    belanghebbende en stelt andere jaren en in de verschillende overzichten genoemde
    bedragen ter discussie, maar verbindt daaraan veelal geen rechtsgevolg of conclusies. De Commissie is van opvatting dat de aanvullende door gemachtigde aangeduide
    bezwaargronden in deze zaak niet tot een andere beoordeling kunnen leiden. Het
    bezwaar wordt begrensd door de reikwijdte van de bestreden beschikkingen over de
    toeslagjaren 2010 tot en met 2013. Verder is de Commissie van opvatting dat UHT bij
    haar aanvullende schriftelijke reactie in deze procedure voldoende is ingegaan op de door gemachtigde opgeworpen punten. De Commissie ziet geen aanleiding daar nader over te overwegen.

    Vergoeding immateriële schade tot het moment van de beslissing op bezwaar
    De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade een
    vergoeding is voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. Belanghebbende heeft door de bezwaarprocedure langer moeten wachten op de definitieve berekening van haar compensatie en hiervan stress ervaren die nog steeds voortduurt.

    Het bezwaar is deels gegrond. In een dergelijke situatie hanteert UHT als einddatum van de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade het moment van de beslissing op bezwaar. De Commissie ziet daarom aanleiding UHT te adviseren de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade van belanghebbende te berekenen tot het moment van de beslissing op bezwaar.

    Proceskostenvergoeding
    Nu de Commissie het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I deels
    gegrond acht en adviseert om deze beschikking te herroepen, adviseert de Commissie
    om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze
    bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht
    heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee
    procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per
    procespunt toe te kennen.

    Conclusie

    De Commissie adviseert UHT:

    • het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A ongegrond te
      verklaren;
    • het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I deels gegrond te
      verklaren en het bestreden besluit te herroepen;
    • de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot de datum van de
      beslissing op bezwaar;
    • de rentevergoeding voor gemiste kinderopvangtoeslag te berekenen zoals door
      UHT beschreven in de bijlage compensatieberekening;
    • aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag
      aan te passen;
    • een proceskostenvergoeding toe te kennen op basis van 2 procespunten met een
      wegingsfactor 2. De Commissie adviseert daarbij de hoogste vergoeding per
      procespunt toe te kennen.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter