BAC 2022-10814
Publicatiedatum 14-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 12 oktober 2022 (UHT-DC I), 12 oktober 2022 (UHT-DC-I A),
12 oktober 2022 (UHT-DH A), 12 oktober 2022 (UHT-DH5 A)
Ontvangst bezwaarschrift: 24 oktober 2022
Hoorzitting: 20 december 2023
Overdracht advies aan UHT: 19 januari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT de bestreden beschikkingen in stand te laten en de motivering bij beslissing op bezwaar aan te vullen zoals in het advies omschreven.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaar is gericht tegen de op 12 oktober 2022 door UHT genomen beschikkingen, waarbij aan belanghebbende over de toeslagjaren 2014, 2015, 2017, 2018 en 2019 geen compensatie is toegekend (UHT-DC-I A, UHT-DH A, UHT-DH5 A). Partijen hebben hierbij ook de beschikking van 12 oktober 2022 van UHT betrokken waarin over het toeslagjaar 2016 een compensatie van € 30.000,- is toegekend (UHT-DC I).
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen 49, 49b, en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stcrt. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het vorenstaande moeten de bestreden beschikkingen geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft UHT op 4 oktober 2021 verzocht om een herbeoordeling van zijn aanspraken op kinderopvangtoeslag. UHT heeft in het kader van de herbeoordeling gekeken naar de toeslagjaren 2014 tot en met 2019 en een zienswijze ingediend bij de Commissie van Wijzen (hierna: CvW).
- De CvW heeft op 28 februari 2022 het verzoek van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat belanghebbende over het toeslagjaar 2016 in aanmerking komt voor compensatie uit hoofde van institutionele vooringenomenheid. Over de toeslagjaren 2014, 2015, 2017, 2018 en 2019 komt belanghebbende niet in aanmerking voor compensatie, aldus de CvW.
- Bij beschikking van 12 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT over het toeslagjaar 2016 een definitief compensatiebedrag ad € 30.000,- toegekend in verband met institutioneel vooringenomen handelen.
- Bij beschikkingen van dezelfde datum met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH A en UHT-DH5 A heeft UHT belanghebbende over de toeslagjaren 2014, 2015, 2017, 2018 en 2019 geen compensatie toegekend.
- Bij brief van 20 oktober 2022, op 24 oktober 2022 door UHT ontvangen, heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beschikkingen van 12 oktober 2022 met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH A en UHT-DH5 A.
- UHT heeft op 14 juni 2023 schriftelijk gereageerd. Daarbij heeft UHT ook de beschikking van 20 oktober 2022, UHT-DC I (met betrekking tot het jaar 2016) betrokken.
- Gemachtigde heeft de bezwaargronden op 12 september 2023 aangevuld. UHT heeft naar aanleiding daarvan op 28 september 2023 nader schriftelijk gereageerd.
- Op 20 december 2023 heeft ten behoeve van het bezwaar van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Beoordeling recht op compensatie over de toeslagjaren 2014, 2015, 2017, 2018 en 2019
Belanghebbende is bij de beschikkingen van 12 oktober 2022 gecompenseerd voor institutionele vooringenomenheid over het toeslagjaar 2016. Daarbij is compensatie ex artikel 2.1 Wht voor de toeslagjaren 2014, 2015, 2017, 2018 en 2019 echter afgewezen. Bij bezwaar maakt hij over deze toeslagjaren alsnog aanspraak op compensatie, in het bijzonder over het toeslagjaar 2019.
Ingevolge artikel 2.1 en verder Wht komt een belanghebbende in aanmerking voor forfaitaire compensatie over een toeslagjaar, indien er vóór 23 oktober 2019 een neerwaartse correctie heeft plaatsgevonden over het desbetreffende toeslagjaar waarbij sprake is geweest van individueel of institutioneel vooringenomen handelen ofwel hardheid bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag.
De kinderopvangtoeslag van belanghebbende over het toeslagjaar 2014 is bij definitieve beschikking kinderopvangtoeslag van 29 april 2016 neerwaarts gecorrigeerd (van € 2.296,- naar € 2.145,-) aan de hand van gegevens van de kinderopvang en uit de basisregistratie inkomen. Deze correctie vond plaats zonder hoor en wederhoor met belanghebbende, een omstandigheid die op vooringenomenheid zou kunnen wijzen. Op zichzelf staand is deze omstandigheid echter onvoldoende om te zeggen dat over het toeslagjaar 2014 sprake is geweest van individuele of institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen.
Over de toeslagjaren 2015 en 2018 overweegt de Commissie als volgt. In deze toeslagjaren hebben geen neerwaartse correcties plaatsgevonden en is het recht op kinderopvangtoeslag bij definitieve beschikkingen uiteindelijk hoger vastgesteld. Belanghebbende kan onder de Wht dan ook niet in aanmerking komen voor forfaitaire compensatie over deze toeslagjaren.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft over de toeslagjaren 2017 en 2019 de kinderopvangtoeslag van belanghebbende bij definitieve beschikkingen van 14 februari 2020 en 3 mei 2021 wél neerwaarts gecorrigeerd (2017: van € 2.433,- naar € 2.346,-, 2019: van € 3.156,- naar € 1.503,-). Nu het echter correcties betreft die na 23 oktober 2019 hebben plaatsgevonden, kan de Commissie niet in de beoordeling van de vooringenomenheid of hardheid van deze correcties treden.
De stelling van belanghebbende dat de informatie-uitvraag over het toeslagjaar 2019 reeds vóór 23 oktober 2019 was begonnen, is onjuist. De brief van de Belastingdienst/Toeslagen van 25 mei 2019 had als doel belanghebbende ervoor te waarschuwen dat zijn gegevens voor de kinderopvangtoeslag al lange tijd niet waren aangepast, waardoor het mogelijk was dat hij te veel of te weinig kinderopvangtoeslag ontving. Pas meer dan een jaar later, met de brief van 11 juli 2020, begon de informatie-uitvraag over het toeslagjaar 2019.
De Commissie geeft daarbij – ten overvloede – mee dat haar niet is gebleken van institutionele of individuele vooringenomenheid jegens belanghebbende over de toeslagjaren 2017 en 2019. Daartoe overweegt zij het volgende.
De neerwaartse correctie over 2017 van € 2.433,- naar € 2.346,- bij definitieve beschikking was het gevolg van een hoger toetsingsinkomen (€ 85.529,-), dan waar bij voorschotbeschikking van is uitgegaan (€ 59.969,-) en betreft een reguliere correctie. Er zijn geen aanknopingspunten dat de Belastingdienst/Toeslagen hierbij vooringenomen jegens belanghebbende heeft gehandeld. In 2021 is de definitieve toekenning overigens herzien na aanpassing van het toetsingsinkomen en is aan belanghebbende een bedrag nabetaald.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft eerst in een brief van 25 mei 2019 aan belanghebbende gevraagd om de kinderopvanggegevens te controleren. Vervolgens heeft de Belastingdienst/Toeslagen met brieven van 11 juli 2020 en 12 september 2020 aan de bewindvoerder van belanghebbende gevraagd om aanvullende kinderopvanggegevens over het toeslagjaar 2019 aan te leveren Ten slotte heeft de Belastingdienst/Toeslagen met de brief van 10 april 2021 aan belanghebbende medegedeeld dat bij de definitieve vaststelling gebruik zal worden gemaakt van de verkregen informatie van de kinderopvang. Toen niet werd gereageerd heeft de Belastingdienst/Toeslagen op 3 mei 2021 de kinderopvangtoeslag over het toeslagjaar 2019 aangepast van € 3.156,- naar € 1.503,- aan de hand van de haar bekende gegevens van de kinderopvang.
Het komt de Commissie niet vooringenomen voor dat de Belastingdienst/Toeslagen bij het vaststellen van de definitieve beschikking 2019 is afgegaan op de haar bekende gegevens van de kinderopvang, in het bijzonder nu belanghebbende en zijn bewindvoerder meermaals in de gelegenheid zijn gesteld zelf kinderopvanggegevens aan te leveren. Dat belanghebbende gedurende de periode in geding onder bewind stond, ontslaat hem niet van zijn plicht om op dergelijke informatieverzoeken te reageren. Indien zijn bewindvoerder hierin nalatig is geweest, is het aan belanghebbende om de bewindvoerder hierop aan te spreken.
Met betrekking tot de definitieve compensatiebeschikking
UHT heeft gedurende de bezwaarprocedure geconstateerd dat bij de definitieve compensatiebeschikking tot een bedrag van € 29,- teveel aan rente gemiste kinderopvangtoeslag aan belanghebbende is toegekend, en een bedrag van € 11,- aan invorderingsrente ten onrechte niet is vergoed. De Commissie adviseert UHT deze bedragen bij beslissing op bezwaar dienovereenkomstig aan te passen maar het compensatiebedrag gelet op het verbod van reformatio in peius niet te verminderen.
Nu het compensatiebedrag niet wijzigt geeft dit geen aanleiding voor (gedeeltelijke) herroeping van de definitieve compensatiebeschikking en voor doorberekening van de immateriële schadevergoeding tot de datum van de beslissing op bezwaar.
Betreffende het motiveringsbeginsel en andere beginselen van behoorlijk bestuur
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de bestreden beschikkingen tot stand zijn gekomen in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. De bestreden beschikkingen zouden verder in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur.
De Commissie meent dat de motivering van de bestreden beschikkingen moet worden aangevuld: UHT had met betrekking tot de definitieve compensatiebeschikking en de toeslagjaren 2015, 2017, 2018 en 2019 moeten motiveren als hierboven omschreven. Het is aan UHT om haar motivering bij beslissing op bezwaar aan te passen. Er is echter geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de bestreden beschikkingen te wijzigen.
De Commissie is verder van opvatting dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de bestreden beschikkingen tot stand zijn gekomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel of het willekeurverbod.
Proceskostenvergoeding
Het bezwaar van belanghebbende kan naar opvatting van de Commissie niet leiden tot herroeping van de bestreden beschikkingen. Nu er geen aanleiding bestaat om de bestreden beschikkingen te herroepen, komt belanghebbende niet in aanmerking voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om de bestreden beschikkingen in stand te laten onder aanvulling van de motivering bij beslissing op bezwaar, zoals in het advies omschreven.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter