BAC 2022-10786
Publicatiedatum 14-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 12 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 21 november 2022
Hoorzitting: 7 maart 2024
Overdracht advies aan UHT: 3 mei 2024
Samenvatting
De bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I ongegrond te verklaren, het bestreden besluit ongewijzigd in stand te laten en af te zien van toekenning van een proceskostenvergoeding.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende op 21 november 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT op 12 oktober 2022 genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk: UHT-DC I).
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is bij voornoemde beschikking van 12 oktober 2022 beslist dat belanghebbende voor het toeslagjaar 2011 recht heeft op een compensatiebedrag van € 36.401.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich op 14 april 2021 aangemeld voor een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2011 tot en met 2013. In overleg met belanghebbende is het herbeoordelingsverzoek uitgebreid tot de toeslagjaren 2010 tot en met 2013.
- Belanghebbende is bij beschikking van 3 juni 2021 (met kenmerk UHT-B DMB2) geïnformeerd dat zij op basis van de lichte toets in aanmerking kwam voor betaling van € 30.000.
- De voorlopige zienswijze van UHT was dat belanghebbende over de toeslagjaren 2010, 2012 en 2013 geen recht heeft op compensatie. Over het toeslagjaar 2011 is wel recht op compensatie vanwege institutioneel vooringenomen handelen door de belastingdienst/toeslagen (hierna: B/T).
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 5 september 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft – kort samengevat - geoordeeld dat belanghebbende over het toeslagjaar 2010 niet vooringenomen is behandeld. Ook is geen reden voor toepassing van de hardheidscompensatie over dat jaar. Voor de toeslagjaren 2012 en 2013 bestaat evident geen recht op KOT, zodat compensatie niet aan de orde is. Voor het toeslagjaar 2011 is de compensatieregeling wel van toepassing.
- Bij definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 12 oktober 2022 (met kenmerk UHT-DC I) is belanghebbende medegedeeld dat zij over het toeslagjaar 2011 aanspraak heeft op compensatie. Het definitieve compensatiebedrag is vastgesteld op € 36.401. Omdat het definitieve bedrag hoger was dan het reeds ontvangen bedrag van € 30.000, heeft belanghebbende nog € 6.401 gekregen.
- Bij definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvang van 12 oktober 2022 (met kenmerk UHT-DC-I A) en bij beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 12 oktober 2022 (met kenmerk UHT-DH 5 A) is belanghebbende medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2010, 2012 en 2013 geen recht heeft op compensatie.
- Bij brief van 21 november 2022 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I. Bij brief van 29 november 2022 heeft UHT de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd.
- UHT heeft op 21 augustus 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
- Op 7 maart 2024 heeft de Commissie de bezwaren van belanghebbende behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van partijen.
- Bij brief van 13 maart 2024 heeft gemachtigde namens belanghebbende een nieuw bezwaarschrift ingediend met betrekking tot de beschikkingen met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH 5 A. In het bezwaar wordt verzocht om toezending van aanvullende stukken.
- Bij e-mailbericht van 19 maart 2024 heeft UHT een aanvullend document gestuurd met betrekking tot de berekening van de rentevergoeding over de KOT 2011. Daarnaast heeft UHT de Commissie verzocht uitsluitend een advies uit te brengen met betrekking tot het bezwaar tegen de toekenning van compensatie over 2011 en de op 13 maart 2024 ingediende bezwaren tegen de andere beschikkingen in een aparte procedure te behandelen. UHT verwijst daarbij naar de eerdere mogelijkheden voor belanghebbende om bezwaar te maken tegen die andere beslissingen en het lopende beroep wegens het niet tijdig beslissen op het onderhavige bezwaar.
- Bij e-mailbericht van 22 maart 2024 heeft de Commissie partijen geïnformeerd dat zij vanwege proceseconomische redenen aanleiding ziet de bezwaarprocedure gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I voort te zetten en het bezwaarschrift van 13 maart 2024 tegen de andere beschikkingen apart daarvan in behandeling te nemen. De Commissie zal daarom in deze procedure uitsluitend een advies uitbrengen inzake de bezwaarprocedure gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I.
- De Commissie heeft het bezwaar behandeld en het navolgende advies uitgebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Juistheid compensatieberekening over 2011 (incl. aanvangsdatum vergoeding immateriële schade)
Belanghebbende betwist de juistheid van het over 2011 toegekende compensatiebedrag. In het bijzonder vraagt belanghebbende zich af of de aanvangsdatum van de vergoeding van immateriële schade en de aanvangsdatum van de rentevergoeding voor gemiste KOT juist zijn bepaald.
In haar schriftelijke verweer heeft UHT geconstateerd dat de vergoeding van immateriële schade (terecht) is berekend vanaf 4 mei 2011. Dit is de datum van het eerste neerwaartse correctiebesluit waarbij de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) de KOT 2011 heeft stopgezet (per 31 december 2010).
De Commissie stelt met UHT vast dat de einddatum voor de vergoeding van immateriële schade enkele dagen later dient te liggen dan de in de compensatieberekening opgenomen datum (12 oktober 2022 in plaats van 4 oktober 2022). Hoewel belanghebbende op zichzelf terecht heeft opgemerkt dat een onjuiste einddatum is gehanteerd, leidt dit - nu de forfaitaire vergoeding wel over het juiste aantal halve jaren is berekend (zowel tussen 4 mei 2011 en 4 oktober 2022 als tussen 4 mei 2011 en 12 oktober 2022 liggen 23 halve jaren) niet tot het resultaat dat een hogere vergoeding van immateriële schade moet worden toegekend en leidt dus niet tot een gegrond bezwaar.
In haar schriftelijke verweer heeft UHT ten aanzien van de rentevergoeding over de gemiste KOT over 2011 aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir). Op grond hiervan moet de rente berekend worden over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar. Dit betekent volgens UHT dat de rentevergoeding over de gemiste KOT over 2011 in het geval van belanghebbende dient te worden berekend vanaf 1 juli 2012. Uit de compensatieberekening blijkt dat UHT ten onrechte 4 mei 2011 als startdatum voor de berekening van de rentevergoeding over de gemiste KOT heeft aangehouden. De Commissie is met UHT van oordeel dat de rentevergoeding over de gemiste KOT als gevolg hiervan te hoog is vastgesteld. Ook deze constatering leidt – nu deze afwijking in het voordeel is van belanghebbende - niet tot een herroeping van het bestreden besluit. De Commissie adviseert gelet hierop tot ongegrondverklaring van dit bezwaar.
Ook overigens blijkt uit de door UHT opnieuw uitgevoerde compensatieberekening niet van fouten die aanleiding geven tot herroeping van het bestreden besluit.
Motivering van het besluit
Belanghebbende voert aan dat het bezwaardossier incompleet is en dat het voor haar niet inzichtelijk is hoe UHT tot het compensatiebedrag van € 36.401 is gekomen, zonder dat zij over haar persoonlijk dossier beschikt. Het besluit is hierdoor volgens belanghebbende onvoldoende gemotiveerd tot stand gekomen. Belanghebbende stelt
meer specifiek niet te beschikken over de betaal- en verrekenoverzichten van het Landelijke Incasso Bureau (hierna: LIC).
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Als onderdeel van de beschikking heeft UHT een inhoudelijke motivering en een compensatieberekening opgenomen, waaruit blijkt waarom sprake was van vooringenomenheid, welke beschikkingen voor de compensatieberekening relevant zijn en welke compensatie per component wordt toegekend. Voor zover UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikking niettemin niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, met daarin een uitgebreide uitleg per component van de compensatieberekening, het verstrekken van de LIC overzichten en de overige producties, het bestreden besluit voldoende is onderbouwd. Het genomen besluit is naar het oordeel van de Commissie gelet hierop zorgvuldig voorbereid en berust bovendien op een voor de behandeling van het bezwaar volledig dossier. Eventuele motiveringsgebreken zijn in deze bezwaarprocedure hersteld. Gelet hierop adviseert de Commissie UHT het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
De Commissie is van oordeel dat het voor een goed begrip van het bestreden besluit niet noodzakelijk is te beschikken over het persoonlijk dossier. Belanghebbende heeft de schriftelijke reactie en alle overige relevante stukken die betrekking hebben op het bestreden besluit (inmiddels) als producties in het bezwaardossier ontvangen.
De Commissie kan dan ook niet anders concluderen dan dat UHT op goede gronden tot haar besluit is gekomen. Deze bezwaargrond acht de Commissie daarom ongegrond.
Recht op een eerlijk proces/ equality of arms
Volgens belanghebbende zou geen sprake zijn van ‘equality of arms’ in de zin van artikel 6 EVRM, omdat belanghebbende niet over het volledige dossier beschikt(e) en UHT wel. Belanghebbende zou daarom in haar procesbelang zijn geschaad. De Commissie overweegt hierover het volgende.
De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb, in samenhang gelezen met lid 4 van dat artikel, heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken, met inbegrip van het bezwaardossier.
De Commissie constateert dat belanghebbende op 10 januari 2024 het bezwaardossier tegelijkertijd met de schriftelijke reactie van UHT heeft ontvangen. In dit dossier zijn ook de betaal- en verrekenoverzichten uit het LIC opgenomen. Gelet hierop heeft de Commissie geen aanknopingspunten kunnen vinden om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten uit de Awb. Bovendien volgt uit de jurisprudentie dat aan het beginsel ‘equality of arms’ geen rechtstreekse betekenis toekomt voor de bestuurlijke besluitvorming, waaronder de bezwaarprocedure (AbRvS 12 juli 2006, JB 2006/268, AB 2008). De Commissie volgt daarom belanghebbende niet in haar stelling dat het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden zou zijn. Zij adviseert daarom tot ongegrondverklaring van dit bezwaar.
Verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding
Gemachtigde heeft in het bezwaarschrift een verzoek gedaan tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Omdat de bezwaren niet leiden tot het advies tot herroeping van het bestreden besluit, adviseert de Commissie geen proceskostenvergoeding tot te kennen. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, Awb komt belanghebbende daarvoor niet in aanmerking.
Conclusie
Samenvattend adviseert de Commissie UHT:
- de bezwaren tegen de beschikking UHT-DC I ontvankelijk te verklaren;
- de bezwaren gericht tegen de bestreden beschikking ongegrond te verklaren, het bestreden besluit ongewijzigd in stand te laten, en
- het verzoek om vergoeding van de proceskosten van deze procedure af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter