Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10767

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 20 september 2022 met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DC I, UHT-DH A, UHT-DH5 A en UHT-DHR

Ontvangst bezwaarschrift: 1 november 2022

Hoorzitting: 23 juli 2024

Overdracht advies aan UHT: 2 september 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen de bestreden besluiten gedeeltelijk gegrond te verklaren en het verzoek om een vergoeding voor de proceskosten toe te wijzen.

Onderwerp van advies

[Gemachtigde] heeft namens [belanghebbende] bij afzonderlijke bezwaarschriften van 28 oktober 2022 bezwaar ingediend tegen de onderscheiden besluiten van 20 september 2022 waarbij belanghebbende is meegedeeld:

  1. Dat er bij de herbeoordeling over de toeslagjaren 2006 tot en met 2008, 2010, januari tot en met augustus 2012 en 2015 tot en met 2019 niet is gebleken van fouten en dat belanghebbende derhalve over die tijdvakken geen aanspraak heeft op compensatie (UHT-DC-I A).
  2. Dat er bij de herbeoordeling over de toeslagjaren 2009, 2011 en de maanden
    september tot en met december van toeslagjaar 2012 gebleken is dat er fouten
    zijn gemaakt en dat belanghebbende recht heeft op een compensatiebedrag van
    € 58.056 (UHT-DC I).
  3. Dat er bij de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over 2017, 2018 en
    2019 niet is gebleken van omstandigheden die een compensatie rechtvaardigen
    (UHT-DH A).
  4. Dat er bij de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over 2006 tot en met
    2008, 2010, januari tot en met augustus 2012 en 2015 tot en 2016 niet is
    gebleken van omstandigheden die een tegemoetkoming rechtvaardigen (UHT-DH5 A).
  5. Dat er bij de herbeoordeling over de toeslagjaren 2013 en 2014 gebleken is dat er fouten zijn gemaakt en dat belanghebbende daarom recht heeft op een compensatiebedrag van € 58.056 (UHT-DHR).

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het
bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 Wht worden de bestreden beschikkingen geacht te zijn
genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 21 december 2020 een verzoek gedaan voor een herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij brief van 23 juni 2021 is belanghebbende meegedeeld dat zij, in het kader van
    de eerste toets, in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000.
  • Op 25 juli 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) advies uitgebracht.
    De CvW heeft overwogen, kort gezegd, dat er geen aanwijzingen zijn dat de
    definitief vastgestelde bedragen aan KOT voor de toeslagjaren 2006 tot en met
    2008, 2010 en 2015 tot en met 2019 onjuist zijn of dat de B/T voor deze jaren
    institutioneel vooringenomen heeft gehandeld. Ten aanzien van de toeslagjaren
    2009 en 2011 en de maanden september tot en met december van toeslagjaar
    2012 is wel sprake van institutioneel vooringenomen handelen. Voor de
    toeslagjaren 2013 en 2014 is de hardheidscompensatie van toepassing naar het
    oordeel van de CvW.
  • Bij brieven van 20 september 2022 zijn bovenstaande besluiten genomen.
  • Bij afzonderlijke brieven van 28 oktober 2022 heeft gemachtigde tegen
    bovenstaande besluiten bezwaar gemaakt.
  • Op 12 februari 2024 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
  • Op 23 juli 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit
    advies gevoegd.
  • Op 6 augustus 2024 heeft UHT een aanvullende schriftelijke reactie ingediend.
  • Op 8 augustus 2024 heeft gemachtigde hierop gereageerd.
  • De Commissie bestaande uit [voorzitter] en [leden] heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Gelet op de samenhang die bestaat tussen de bestreden besluiten, zal de Commissie de bezwaren die zijn ingediend tegen de onderscheiden besluiten gevoegd behandelen.

UHT-DH5 A, UHT-DH A en UHT-DC-I A

Belanghebbende heeft gesteld dat door de verrekeningen zij minder te besteden had dan de voor haar geldende beslagvrije voet en heeft in dat kader verwezen naar een
uitspraak in kort geding van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 2
oktober 2015. Zij is van mening dat er sprake is van institutionele vooringenomenheid
dan wel hardheid.

Het verrekenen van terechte terugvorderingen levert geen compensatie op grond van
institutioneel vooringenomen handelen dan wel hardheid op naar het oordeel van de
Commissie. Daartoe dient het navolgende.

Uit de wetsgeschiedenis van de Wht en systematiek van de compensatieregeling kan niet worden afgeleid dat de wetgever dergelijke gevallen voor ogen heeft gehad. De situatie van verrekening wordt niet expliciet door de wetgever genoemd. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie in de artikelen 2.2 en 2.3 Wht wordt aangesloten bij het bedrag van de weigering, terugvordering of stopzetting van KOT dat een direct gevolg is van onder andere hardheid. De verrekening van een op zichzelf terechte terugvordering of stopzetting valt daar niet onder. Dat is verder ook met zoveel woorden terug te lezen in de memorie van toelichting. Daarin staat: Bij gedupeerden door een onterechte O/GS-kwalificatie waren de terugvorderingen op zichzelf niet onterecht, dus deze worden niet gecompenseerd. Wel krijgen de ouders een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de betreffende terugvorderingen (Kamerstukken II 2021–2022, 36 151, nr. 3, p. 14). Daar komt bij dat in de wetsgeschiedenis, namelijk in de nota naar aanleiding van het verslag, wordt opgemerkt dat de reikwijdte van de hardheidsregeling bewust enigszins beperkt is gehouden en dat eventuele uitbreidingen een nieuwe zorgvuldige afweging van de wetgever vergen (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 7, p. 14), zie ook de uitspraak van de rechtbank Zeeland West-Brabant van 18 juli 2024 ECLI:NL:RBZWB:2024:4672.

Aan de bezwaargrond dat de B/T bij de verrekeningen geen rekening heeft gehouden
met de beslagvrije voet, komt de Commissie gelet op wat hiervoor is overwogen niet
meer toe.

De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te
verklaren.

Equality of arms

Belanghebbende voert in bezwaar aan dat UHT handelt in strijd met het beginsel van of arms. In haar ogen wordt zij in haar procesbelang geschaad, omdat ze niet de
beschikking krijgt over haar persoonlijk dossier en/of een volledig bezwaardossier en
daardoor niet over de voor het voeren van bezwaar benodigde documenten beschikt. De Commissie overweegt hierover het volgende.
De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van
artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de procedurele waarborgen van de Awb en tegen beslissingen op
bezwaar van UHT, zoals volgt op de adviezen van de Commissie, kan een belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter.
Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een
belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften
van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De schriftelijke beschouwing met de
bijbehorende producties, waaronder ook de “Overzichten (uit)betalingen en/of
verrekeningen toeslagen”, is op 12 februari 2024 aan gemachtigde toegezonden.
Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit en gelegenheid gehad om daarop te reageren. De Commissie acht het bezwaar daarom op dit onderdeel ongegrond.

2006

Belanghebbende heeft gesteld dat zij geen wijzigingen heeft doorgegeven ten aanzien
van haar KOT en dat het in productie 111 weergegeven telefoonnummer haar onbekend is. De Commissie is van oordeel dat UHT mag afgaan op de telefonisch doorgegeven wijziging (al dan niet namens belanghebbende), ook gelet op het feit dat door belanghebbende toentertijd geen bezwaar is gemaakt tegen de definitieve vaststelling KOT over 2006.

2007

Belanghebbende heeft gesteld dat er ten onrechte voor de oudste dochter is uitgegaan
van 48 opvanguren en dat dat niet correct is.
De Commissie stelt vast dat de opvanguren voor 2007 aanvankelijk waren vastgesteld op 48 maar dat deze zijn verhoogd naar 72 met ingang van 16 september 2007. Het
voorschot KOT was vastgesteld op € 13.304 en uiteindelijk was de KOT voor 2007 € 3.077. Naar het oordeel van de Commissie is er sprake van reguliere wijzigingen.

2010

De Commissie stelt vast dat belanghebbende zelf een wijziging heeft doorgegeven
waarna de KOT is verlaagd van € 10.011 naar € 5.274. Naar het oordeel van de
Commissie is er sprake van een reguliere wijziging.

2012

Belanghebbende heeft aangevoerd dat haar tweede kind in augustus 2012 naar de
opvang ging en dat zij vanaf die datum gecompenseerd dient te worden in plaats van
september 2012. De Commissie stelt vast dat uit het informatie- en
beoordelingsformulier blijkt dat belanghebbende zelf heeft aangegeven dat haar tweede kind vanaf september 2012 naar de opvang ging, zodat UHT daarvan mocht uitgaan.
In het jaar 2012 is met het besluit van 21 november 2012 kinderopvangtoeslag
toegekend voor de maanden januari tot en met augustus en oktober tot en met
december. De KOT is vastgesteld op € 4.952. Nu belanghebbende heeft aangegeven
vanaf september 2010 opvang te hebben afgenomen, zijn dit 4 maanden. Naar het
oordeel van de Commissie heeft UHT terecht component A als volgt berekend: € 4.952 : 11 maanden X 4 maanden = € 1.800.

2015

De Commissie stelt vast dat de uitbetaling van de KOT over de maand januari 2015 in
december 2014 heeft plaatsgevonden. Uit het LIC-overzicht blijkt dat dit bedrag
administratief is verwijderd, zodat belanghebbende hiervan geen nadeel heeft
ondervonden.

UHT-DC I en UHT-DHR

Equality of arms

De Commissie verwijst naar hetgeen hierboven is overwogen onder hetzelfde kopje.

Geen vooraankondiging

Belanghebbende heeft geen vooraankondiging ontvangen, waardoor zij niet in de
gelegenheid is gesteld haar zienswijze kenbaar te maken. De Commissie overweegt dat, hoewel dat inderdaad niet de aangewezen gang van zaken is, belanghebbende in het kader van de bezwaarprocedure de gelegenheid heeft gekregen en benut om haar
bezwaren toe te lichten en te onderbouwen. Een eventuele tekortkoming kan daarmee
worden gepasseerd. Omdat verder niet is aangegeven welk nadeel belanghebbende door dit nalaten heeft gehad, laat de Commissie dit bezwaar verder buiten beschouwing. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Vergoeding toeslagrente over gemiste KOT

In de schriftelijke reactie heeft UHT aangegeven dat component O van de compensatieberekening onjuist is vastgesteld. Onder verwijzing naar hetgeen daarover is opgemerkt in de schriftelijke reactie, adviseert de Commissie om de rentevergoeding
over gemiste KOT opnieuw te berekenen bij de beslissing op bezwaar.

Immateriële schadevergoeding

Nu de rente over gemiste KOT moet worden aangepast, en het bezwaar op dit punt
derhalve gegrond is, dient de vergoeding voor immateriële schade te worden
doorberekend tot aan de datum van de beslissing op bezwaar. Dat betekent dat de
hoogte van de vergoeding voor immateriële schade bij de beslissing op bezwaar opnieuw dient te worden vastgesteld, waarbij dient te worden uitgegaan van 24 december 2010 als startdatum.

Aanvullende vergoeding van 1%

Het advies van de Commissie om de vergoeding voor de rente over gemiste KOT en de
einddatum van de vergoeding voor immateriële schade aan te passen, leidt ertoe dat de aanvullende vergoeding van 1% in de beslissing op bezwaar over een hoger
subtotaal moet worden berekend dan het geval is in de definitieve compensatiebeschikking.

2014

In de aanvullende schriftelijke beschouwing heeft UHT aangeven dat belanghebbende
recht heeft op een (gedeeltelijke) O/GS-tegemoetkoming van € 538,80. Onder verwijzing naar hetgeen daarover is opgemerkt in de aanvullende schriftelijke reactie, adviseert de Commissie om dit op te nemen in de beslissing op bezwaar.

Proceskostenvergoeding

Gemachtigde heeft ten slotte een verzoek gedaan tot vergoeding van de kosten voor
rechtsbijstand. Omdat de bezwaren gedeeltelijk gegrond zijn en op onderdelen leiden tot herroeping van de bestreden beschikking, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15 lid 2 Awb in aanmerking voor toekenning van een proceskostenvergoeding.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:

  • het bezwaar gegrond te verklaren ten aanzien van de berekening van de rente over de gemiste KOT, de vergoeding immateriële schade en de aanvullende vergoeding van 1%;
  • de bestreden beschikkingen op deze punten te herroepen, de compensatie opnieuw te berekenen en te adviseren zoals vorenstaand (UHT-DC-I en UHTDHR);
  • de overige bezwaren ongegrond te verklaren;
  • het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter