Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10759

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 27 oktober 2022 (UHT-DC I A) en 27 oktober 2022 (UHT-DH5 A)

Hoorzitting: 30 mei 2024 om 11:00 uur

Overdracht advies aan UHT: 2 september 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert het bezwaar tegen de beschikking UHT-DH5 A ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking in stand te laten. Tevens adviseert de Commissie om het bezwaar tegen de beschikking UHT-DC-I A deels gegrond te verklaren en aan belanghebbende ter zake van dit bezwaar een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift van 4 december 2022 is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen van 27 oktober 2022 met kenmerken UHT-DC I A en UHT-DH5 A.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is belanghebbende bij beschikking met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A medegedeeld dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2010 tot en met 2013 en dat zij over die toeslagjaren ook geen recht heeft op compensatie.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 30 december 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2008 tot en met 2019. In overleg met belanghebbende is dit verzoek gewijzigd naar de toeslagjaren 2010 tot en met 2013.
  • Bij brief van 30 april 2021 heeft UHT belanghebbende meegedeeld dat zij op basis van de uitgevoerde lichte toets nog geen reden zag € 30.000 te betalen en dat de herbeoordeling nog niet klaar was.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 5 september 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende de jaren 2010 tot en met 2013 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
  • Bij beschikking van 26 juli 2022 (met kenmerk UHT-DC-I A) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor het toeslagjaren 2010 tot en met 2013.
  • Bij beschikking van 26 juli 2022 (met kenmerk UHT-DH5 A) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2010 tot en met 2013.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 4 december 2022 tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. Op 12 december 2022 heeft UHT een ontvangstbevestiging hiervan gestuurd.
  • Bij brief van 1 september 2023 heeft gemachtigde aanvullende gronden aangeleverd.
  • Op 23 november 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van belanghebbende.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 22 mei 2024 de bezwaarschriften aangevuld.
  • Op 30 mei 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
  • UHT heeft op 4 juni 2024 een aanvullende beschouwing ingediend.
  • Op 16 juni 2024 heeft gemachtigde een nadere reactie gegeven op de aanvullende beschouwing.
  • UHT heeft op 1 augustus 2024 wederom een aanvullende beschouwing ingediend. In deze beschouwing komt UHT alsnog tot de conclusie dat het handelen van de Belastingdienst/Toeslagen (B/T) met betrekking tot het toeslagjaar 2012 vooringenomen is geweest en dat de belanghebbende dientengevolge wordt aangemerkt als gedupeerde en recht heeft op compensatie voor 2012. Deze aanvullende beschouwing is met de gemachtigde gedeeld.
  • De Commissie heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Gevolgen van de termijnoverschrijding door UHT

Belanghebbende verzoekt de Commissie advies uit te brengen over de aan UHT op te leggen gevolgen van het overschrijden van de voor UHT geldende (beslis)termijnen. De Commissie gaat aan dit verzoek voorbij, nu de door UHT gehanteerde termijnen van beslissen buiten het kader van haar bevoegdheden vallen als bedoeld in artikel 2 van het Instellingsbesluit Bezwaarschriftenadviescommissie Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken en hardheid van het toeslagenstelsel.

Geen persoonlijk dossier en/of onvolledig bezwaardossier

Belanghebbende voert in bezwaar aan dat zij niet de beschikking heeft over de volledige informatie, omdat zij niet de beschikking heeft over haar persoonlijk dossier en/of het volledige bezwaardossier. De Commissie overweegt hierover het volgende.
De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de procedurele waarborgen van de Awb en tegen beslissingen op bezwaar van UHT, zoals volgen op de adviezen van de Commissie, kan een belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter.

Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het verweerschrift van UHT met de bijbehorende producties is op 4 maart 2024 door gemachtigde ontvangen. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit. Dat belanghebbende de noodzaak voelt om haar persoonlijk dossier in handen te krijgen, begrijpt de Commissie en zij adviseert UHT daarom zich zoveel mogelijk in te spannen om het persoonlijk dossier aan belanghebbende te verstrekken. Tegelijkertijd is de Commissie van oordeel dat het niet hebben van het gehele persoonlijk dossier belanghebbende niet in de weg staat om op basis van het bezwaardossier inzicht te krijgen in hoe het compensatiebedrag tot stand is gekomen. Uit de stellingname van belanghebbende en UHT volgt niet dat in het aan de Commissie en belanghebbende beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zouden kunnen zijn geweest bij de door UHT genomen besluiten. Naar het oordeel van de Commissie is daarmee in voldoende mate invulling gegeven aan de procedurele waarborgen van de Awb. Het bezwaar is op dit punt dan ook ongegrond.

Motivering van de beschikking

Belanghebbende stelt dat UHT onvoldoende helder en begrijpelijk aan belanghebbende kenbaar heeft gemaakt hoe de onderdelen van de compensatieberekening zijn opgebouwd.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De compensatieberekening is vastgesteld aan de hand van de gegevens die UHT tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen en wijzigingsmeldingen van de KOT. Voor zover UHT de bestreden beschikkingen bij het uitbrengen niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat, met het indienen van de schriftelijke reactie met daarin per relevant toeslagjaar een toelichting voorzien van producties, de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd. Gelet hierop adviseert de Commissie UHT de bezwaren ten aanzien van dit punt ongegrond te verklaren.

Artikel 19 Awir

Belanghebbende stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) op grond van artikel 19 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) destijds binnen een termijn van 13 weken definitief had moeten beslissen over de KOT over de jaren 2010 en 2011, maar dat niet heeft gedaan. De Commissie is van oordeel dat dit bezwaar – wat daar verder ook van zij - buiten het bereik van deze (bezwaar)procedure valt en laat het daarom verder onbesproken.

Beoordeling per jaar

Belanghebbende vindt het opmerkelijk dat voor sommige jaren vooringenomen handelen wordt aangenomen, en voor andere jaren weer niet. Een selectie in jaren op basis van neerwaartse correcties of nihilstellingen doet geen recht aan de situatie van gedupeerde ouders. De Commissie begrijpt dit bezwaar als volgt: als je als toeslagouder eenmaal een kruisje achter je naam hebt gekregen zal je dat naar alle waarschijnlijkheid blijven achtervolgen.

De Commissie wijst in dit verband op de wetsgeschiedenis van de Wht. In de Memorie
van Toelichting wordt dit punt expliciet besproken: “Bij integrale beoordeling wordt
vastgesteld wat er is misgegaan met de kinderopvangtoeslag bij een gedupeerde ouder en wordt per berekeningsjaar het herstelbedrag vastgesteld dat op grond van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 van dit wetsvoorstel wordt toegekend.”
(Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 151, nr. 3, p. 19).

De Commissie leidt hieruit af dat het kennelijk niet de bedoeling van de wetgever is
geweest om een vaststelling van gedupeerd zijn van een toeslagouder automatisch door te trekken naar andere jaren. Volgens de Commissie zal daarom per jaar opnieuw
moeten worden vastgesteld of sprake is geweest van vooringenomen handelen dan wel hardheid en of de werkwijze van UHT begrijpelijk en daarmee in overeenstemming is. De enkele – niet nader met feiten of omstandigheden onderbouwde – stelling dat van vooringenomenheid sprake moet zijn geweest in andere toeslagjaren als eenmaal sprake is geweest van onrechtmatig handelen door B/T acht de Commissie daarom onjuist. Dit deel van het bezwaar acht de Commissie daarom ongegrond.

Aanmerken als gedupeerde in de zin van artikel 2.1 Wht

Belanghebbende is van mening dat zij ten onrechte niet is aangemerkt als gedupeerde in de zin van de Wht. De Wht spreekt volgens haar namelijk niet alleen over vooringenomen handelen bij een neerwaartse bijstelling of nihilstelling van de KOT, maar ook in het geval de KOT over een bepaald toeslagjaar (gedeeltelijk) niet is toegekend. Die situatie is wat betreft belanghebbende aan de orde voor de toeslagjaren 2010, 2011, 2012 en 2013.

Onherroepelijke vaststellingsbeschikkingen

De Commissie stelt voorop dat de Wht geen herziening van onherroepelijke vaststellingsbeschikkingen van KOT beoogt. De regeling heeft niet tot doel alsnog (een hoger bedrag aan) KOT uit te keren, maar richt zich op de compensatie van onterecht teruggevorderde KOT. Voor zover de stellingname van belanghebbende zich richt op (de aantasting van) onherroepelijke vaststellingsbeschikkingen, acht de Commissie het bezwaar daarom ongegrond.

Het toeslagjaar 2010

Uit de in het geding gebrachte stukken is de Commissie gebleken dat over het toeslagjaar 2010 geen sprake is geweest van een neerwaartse bijstelling van de KOT. Bij de berekening van de definitieve KOT bleek het toetsingsinkomen van belanghebbende hoger te zijn dan waar eerst mee was gerekend, maar daarentegen bleek het aantal opvanguren hoger te zijn, waardoor deze was verhoogd van 134 naar 154. Door deze wijzigingen heeft enkel een opwaartse correctie plaatsgevonden en is de KOT definitief is vastgesteld op een bedrag van € 6.546. Volgens de Commissie rechtvaardigt deze wijziging in het toetsingsinkomen en het aantal opvanguren de opwaartse correctie van de KOT over het toeslagjaar 2010 en voldoet belanghebbende daarom niet aan de vereisten om als gedupeerde in de zin van artikel 2.1 Wht aangemerkt te worden.

In haar aanvullend bezwaarschrift van 22 mei 2024 heeft belanghebbende aangevoerd dat bij de vaststelling van de KOT over het toeslagjaar 2010 met verkeerde percentages is gerekend, waardoor de KOT gedeeltelijk niet is toegekend. De hoogte van het percentage had volgens belanghebbende 94,3 procent moeten zijn. Ten overvloede overweegt de Commissie hieromtrent het volgende.

Naar het oordeel van de Commissie refereert belanghebbende hier aan een onjuist percentage. Uit het Besluit kinderopvang en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang (hierna: het Besluit) zoals gold van 1 januari 2010 tot en met 2011 blijkt dat bij een toetsingsinkomen van € 18.768 moet worden uitgegaan van een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang door het Rijk van 61,7 procent voor het eerste kind. Nu de berekening van belanghebbende uitgaat van onjuiste gegevens, acht de Commissie het bezwaar van belanghebbende op dit onderdeel ongegrond.

Het toeslagjaar 2011

De Commissie kan zich vinden in het standpunt van UHT in de schriftelijke reactie dat de definitieve berekening KOT over het toeslagjaar 2011 is vastgesteld conform de door belanghebbende zelf verstrekte gegevens, waaronder de bij het antwoordformulier van 23 oktober 2012 overgelegde jaaropgaven van de kinderopvanginstelling. Hieruit volgt dat belanghebbende minder opvanguren heeft afgenomen dan waarvan bij de toekenning van het voorschot was uitgegaan. Voorts bleek het toetsingsinkomen van belanghebbende hoger te zijn dan waar eerst mee was gerekend. Volgens de Commissie rechtvaardigt deze wijziging in het toetsingsinkomen en het aantal opvanguren de neerwaartse bijstelling van de KOT over het toeslagjaar 2011.

In haar aanvullende bezwaarschrift van 22 mei 2024 heeft belanghebbende wederom aangevoerd dat bij de vaststelling van de KOT over het toeslagjaar 2011 met verkeerde percentages is gerekend, waardoor de KOT gedeeltelijk niet is toegekend. De hoogte van het percentage had volgens belanghebbende 95,5 procent moeten zijn. Ten overvloede overweegt de Commissie hieromtrent het volgende.

Ook voor dit jaar refereert belanghebbende naar het oordeel van de Commissie naar een onjuist percentage. Uit het Besluit zoals dat gold van 1 januari 2011 tot en met 2012 blijkt dat bij een toetsingsinkomen van € 17.036 moet worden uitgegaan van een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang door het Rijk van 58,7 procent voor het eerste kind. Nu de berekening van belanghebbende uitgaat van onjuiste gegevens acht de Commissie het bezwaar van belanghebbende op dit onderdeel ongegrond.

Het toeslagjaar 2012

Belanghebbende heeft aangevoerd dat ook in het jaar 2012 sprake was van vooringenomen handelen en dat belanghebbende hiervoor gecompenseerd dient te worden. Dit standpunt is bevestigd in de aanvullende schriftelijke beschouwing van UHT van 1 augustus 2024. De Commissie acht het bezwaar op dit specifieke punt gegrond. Daarom adviseert de Commissie UHT om de bestreden beschikking te herroepen en de compensatieberekening voor het toeslagjaar 2012 op alle benodigde en daarmee samenhangende onderdelen aan te passen in lijn met de schriftelijke reactie van UHT.

Het toeslagjaar 2013

Uit het bezwaardossier blijkt dat belanghebbende via het digitale burgerportaal op 5 februari 2013 de KOT per 1 februari 2013 zelf heeft stopgezet. Naar aanleiding van deze wijziging heeft op 21 maart 2013 een neerwaartse bijstelling plaatsgevonden en is de hoogte van het voorschot gewijzigd naar € 513. Uiteindelijk is de KOT definitief vastgesteld op € 503. Volgens deze informatie heeft belanghebbende de kinderopvang zélf stopgezet. De bijstelling voor het jaar 2013 heeft dan ook plaatsgevonden conform deze stopzetting. Het doorvoeren van deze wijzigingen heeft plaatsgevonden aan de hand van het reguliere toeslagenproces en geeft in zoverre geen blijk van vooringenomen handelen of hardheid als bedoeld in artikel 2.1 Wht.

In haar aanvullende bezwaarschrift van 22 mei 2024 heeft belanghebbende wederom aangevoerd dat bij de vaststelling van de KOT over het toeslagjaar 2013 met verkeerde percentages is gerekend, waardoor de KOT gedeeltelijk niet is toegekend. De hoogte van het percentage had volgens belanghebbende 87,4 procent moeten zijn. Ten overvloede overweegt de Commissie hieromtrent het volgende.

Uit het Besluit zoals gold van 1 januari 2013 tot en met 2014 blijkt dat bij een toetsingsinkomen van € 19.748 inderdaad moet worden uitgegaan van een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang door het Rijk van 87,4 procent voor het eerste kind. Echter, het aantal opvanguren bedroeg in de maand januari niet 155 uren, zoals door belanghebbende is ingeschat, maar 97 uren, zoals ook blijkt uit het SAS-overzicht over het toeslagjaar 2013. Ook het door belanghebbende geschatte uurtarief van € 6,83 is onjuist, nu uit het Besluit blijkt dat de maximum uurprijs voor buitenschoolse opvang € 6,02 bedraagt. Nu de berekening van belanghebbende uitgaat van onjuiste gegevens , acht de Commissie het bezwaar van belanghebbende op dit onderdeel ongegrond.

Voorts betwist belanghebbende dat in het jaar 2013 geen sprake is geweest van een Opzet/Grove Schuld (O/GS)-kwalificatie, aangezien zij tweemaal een bedrag van € 525 moeten terugbetalen én onduidelijk is uit welke stukken dan wel systeem blijkt dat er géén O/GS-kwalificatie is geweest. UHT heeft in haar schriftelijke reactie uiteengezet dat er geen sprake was van een O/GS-kwalificatie met betrekking tot de KOT, en met het als productie 34 bij haar schriftelijke reactie ingebrachte overzicht in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat geen informatie te vinden is over een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling dan wel dat een betalingsregeling voor KOT is afgewezen vanwege de kwalificatie O/GS. De Commissie acht de stelling van belanghebbende in het bezwaar daarmee onvoldoende onderbouwd.

FSV-lijst

Belanghebbende wil weten of, en zo ja, welke gevolgen het heeft gehad dat zij op de
Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV) lijst heeft gestaan. De Commissie merkt op dat UHT zelf niet voldoende bevoegdheden heeft om de door de belanghebbende gewenste gedetailleerde informatie te verstrekken. Met het gestelde in
de aanvullende schriftelijke beschouwing van UHT heeft UHT naar het oordeel van de
Commissie belanghebbende op passende wijze geïnformeerd over hoe en waar zij deze informatie wel zou kunnen verkrijgen.

Proceskostenvergoeding

Nu het bezwaar deels gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek om een
vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toe te wijzen.

Conclusie

Gelet het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A ongegrond te
    verklaren;
  • het bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A (deels) gegrond
    te verklaren in die zin dat:
  • het toeslagjaar 2012 wordt toegevoegd aan de compensatieberekening en dat
    alle, ingevolge de Wht en daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw
    berekend zullen worden met vergoedingen vast te stellen op de datum van de
    beslissing op bezwaar;
  • een proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter