Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10755

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 1 september 2022 (UHT-DC I, UHT-DH A, UHTDH5
A, UHT-DCI A)

Ontvangst bezwaarschrift: 11 oktober 2022 (UHT-DH A), 11 oktober 2022 (UHT-DH5 A), 10 oktober 2022 (ook ingediend op 29 februari 2024) (UHT-DC I), 10 oktober 2022 (ook ingediend op 29 februari 2024) (UHT-DCI A)

Hoorzitting: 29 februari 2024 en 22 augustus 2024

Overdracht advies aan UHT: 7 november 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
de beschikking met kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren, een
nieuw besluit te nemen met inachtneming van dit advies en een vergoeding van
de proceskosten in dit bezwaarschrift toe te wijzen. De Commissie adviseert
voorts om de bezwaren gericht tegen de beschikkingen met kenmerken UHT-DH
A, UHT-DH5 A en UHT-DC-I A ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende op 10 oktober 2022 ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT op 1 september 2022 genomen beschikkingen herbeoordeling kinderopvangtoeslag (kenmerk: UHT-DH A en kenmerk: UHT-DH5 A). De namens belanghebbende op 10 oktober 2022 en 29 februari 2024 ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT op 1 september 2022 genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk: UHT-DC I) en de definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk: UHT-DC-I A).

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is belanghebbende bij voornoemde
beschikkingen van 1 september 2022 onder meer medegedeeld dat zij over de
toeslagjaren 2007 tot en met 2010, de maand januari van het toeslagjaar 2011 en de
toeslagjaren 2015 tot en met 2017 een definitief compensatiebedrag van € 129.512
toegekend krijgt. De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode
namelijk fouten gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende. Over de toeslagjaren 2006, 2012, 2013, 2018 en 2019 en de maanden februari tot en met
december van het toeslagjaar 2011 komt belanghebbende niet in aanmerking voor
compensatie.

Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie
toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 18 maart 2020 aangemeld voor een herbeoordeling
    over de toeslagjaren 2006 tot en met 2019.
  • Belanghebbende heeft bij beschikking van 4 januari 2021 (UHT AN) een bedrag van
    € 3.000 toegekend gekregen wegens acute nood.
  • Bij beschikking aanvullend bedrag herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 29 april
    2021 (UHT-B ABD) is besloten dat belanghebbende in aanvulling op het reeds
    ontvangen bedrag van € 3.000 in aanmerking kwam voor een aanvulling tot
    € 30.000. Belanghebbende heeft daarom op 19 april 2021 € 27.000 ontvangen.
  • Bij beschikking van 30 april 2021 (met kenmerk UHT-B DMB2) heeft UHT
    belanghebbende nogmaals geïnformeerd dat zij op basis van de lichte toets in
    aanmerking kwam voor betaling van € 30.000.
  • De voorlopige zienswijze van UHT is dat belanghebbende over 2006, de maanden
    februari tot en met december 2011, 2012, 2013, 2018 en 2019 geen recht heeft op
    compensatie, omdat geen sprake was van institutionele vooringenomenheid, hardheid van het stelsel of een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld. Over de maand januari 2011 en de jaren 2007 tot en met 2010 en 2014 tot en met 2017 bestaat wel recht op compensatie.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van
    belanghebbende op 6 mei 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft – kort samengevat - geoordeeld dat belanghebbende over de toeslagjaren 2006, 2012, 2013, 2018 en
    2019 niet vooringenomen is behandeld. Ook is er geen reden voor toepassing van de hardheidscompensatie over voorgenoemde jaren. De compensatieregeling en
    hardheidsregeling zijn evenmin van toepassing voor de maanden februari tot en met
    december 2011. Voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2010, de maand januari 2011
    en de toeslagjaren 2014 tot en met 2017 is de compensatieregeling wel van
    toepassing.
  • Bij vooraankondiging compensatie kinderopvangtoeslag van 27 juni 2022 (UHT- VC I) heeft UHT belanghebbende een voorlopige compensatie van € 128.799 toegekend. Omdat belanghebbende € 30.000 uitbetaald had gekregen,
    ontving belanghebbende nog een bedrag van € 98.799.
  • Bij definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 1 september 2022
    (UHT-DC I) is belanghebbende medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2007 tot en
    met 2010, de maand januari 2011 en de toeslagjaren 2014 tot en met 2017 recht
    heeft op compensatie. Het definitieve compensatiebedrag is vastgesteld op €129.512. Omdat het definitieve bedrag hoger was dan het voorlopige
    compensatiebedrag, kreeg belanghebbende nog € 713.
  • Bij beschikkingen van 1 september 2022 (UHT-DH A en UHT-DH5 A) is
    belanghebbende (onder meer) medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2006, de
    maanden februari tot en met december2011, 2012, 2013, 2018 en 2019 geen recht
    heeft op compensatie wegens hardheid in de toepassing van het wettelijke stelsel
    door Belastingdienst/Toeslagen (B/T).
  • Bij beschikking van 1 september 2022 (UHT-DC-I A) is belanghebbende medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2006, de maanden februari tot en met december 2011, 2012, 2012, 2013, 2018 en 2019 geen recht heeft op compensatie wegens vooringenomen handelen.
  • Bij brieven van 10 oktober 2022 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de
    beschikkingen met kenmerken UHT-DH A en UHT-DH5 A. Bij brief van 28 oktober
    2022 heeft UHT de ontvangst van de bezwaren bevestigd.
  • Op 23 maart 2023 ontvangt de Commissie het bericht dat belanghebbende een
    beroep niet tijdig beslissen heeft ingesteld.
  • UHT heeft op 7 september 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren
    van belanghebbende.
  • Op 29 februari 2024 heeft ten behoeve van de bezwaarschriften van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens de hoorzitting is geconstateerd dat UHT geen reactie gegeven heeft op het bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DH A. Ook is door belanghebbende gemeld dat zij op 10 oktober 2022 bezwaarschriften heeft ingediend tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DC I en UHT-DC-I A.
  • Op 29 februari 2024 heeft belanghebbende de bezwaarschriften tegen de
    beschikkingen met kenmerk UHT-DC I en UHT-DC-I A (nogmaals) ingediend.
  • Op 6 juni 2024 heeft UHT in reactie hierop een aanvullende beschouwing ingediend.
  • Op 25 juni 2024 heeft de Commissie geconstateerd dat in de aanvullende
    beschouwing weliswaar is ingegaan op het bezwaarschrift gericht tegen de
    beschikking met kenmerk UHT-DC I, maar dat nog steeds niet is ingegaan op de
    bezwaarschriften tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DH A en UHT-DC-I A.
  • Op 21 augustus 2024 heeft UHT in reactie op deze beschikking een aanvullende
    beschouwing ingediend.
  • Op 22 augustus 2024 heeft ten behoeve van de aanvullende bezwaarschriften
    opnieuw een hoorzitting plaatsgevonden.
  • Op 24 september 2024 heeft belanghebbende gereageerd op de aanvullende
    beschouwing.
  • De Commissie heeft het bezwaar behandeld en het navolgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil dat de bezwaren gericht tegen de besluiten met kenmerk UHT-DC I, UHTDH A en UHT-DH 5A en UHT-DC-I A ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Motivering van de besluiten
Belanghebbende voert aan dat het bezwaardossier incompleet is. Het is voor
belanghebbende – zonder over haar persoonlijk dossier te beschikken - niet inzichtelijk of het compensatiebedrag van € 129.512 correct is vastgesteld en hoe de UHT tot een
afwijzing over bepaalde toeslagjaren is gekomen.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De Commissie is van oordeel dat UHT de berekeningen in de beschikking UHT-DC I weliswaar niet voldoende heeft toegelicht, maar deze door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, twee aanvullende beschouwingen en een uitgebreide uitleg met behulp van onder meer LIC-overzichten en overige producties alsnog voldoende heeft onderbouwd. Eventuele tekortkomingen in de eerdere compensatieberekening zijn daarbij ook zorgvuldig toegelicht.

De Commissie constateert dat UHT in haar beschikkingen met kenmerk UHT-DH A, UHTDH5 A en UHT-DC-I A heeft toegelicht waarom belanghebbende op basis van de
herbeoordeling geen recht heeft op compensatie over 2006, de maanden februari tot en met december 2011, 2012, 2013, 2018 en 2019.

In aanvulling hierop heeft UHT het bestreden besluit met kenmerk UHT-DH5 A door
middel van het indienen van het schriftelijk verweer, twee aanvullende beschouwingen
en een uitgebreide uitleg met behulp van onder meer het Informatie- en
beoordelingsformulier, de beoordeling van de Commissie van Wijzen en de betaal- en
verrekenoverzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: het LIC), nader
gemotiveerd. Eventuele motiveringsgebreken zijn hiermee hersteld.

De Commissie stelt vast dat UHT, hoewel daartoe meermaals uitgenodigd, niet in een
nadere onderbouwing is ingegaan op de door belanghebbende ingediende
bezwaargronden met betrekking tot de bestreden beschikkingen met kenmerk UHT-DH A en UHT-DC-I A. Hoewel de Commissie dit betreurt, acht zij zich voldoende geïnformeerd waarom de afwijzing van de compensatie over de jaren 2006, 2011, 2012 en 2013 volgens UHT correct tot stand gekomen is. De Commissie weegt daarbij mee dat er grote overeenkomsten zijn tussen de bezwaargronden tegen de verschillende beschikkingen en het feit dat op deze bezwaargronden in de beschouwing met betrekking tot de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A uitgebreid is ingegaan. De Commissie acht ook deze besluiten daarom voldoende gemotiveerd.

De Commissie is van oordeel dat het voor een goed begrip van de bestreden besluiten
niet noodzakelijk is om te beschikken over het persoonlijk dossier. Belanghebbende heeft de schriftelijke reactie, de aanvullende beschouwingen en alle overige relevante stukken die betrekking hebben op de bestreden besluiten (inmiddels) als producties in het bezwaardossier ontvangen. Van een schending van artikel 6 EVRM is daarom geen
sprake. De Commissie kan dan ook niet anders concluderen dan dat UHT de bestreden besluiten goed gemotiveerd heeft genomen. Deze bezwaargrond acht de Commissie daarom ongegrond.

Recht op een eerlijk proces / equality of arms
Volgens belanghebbende zou geen sprake zijn van ‘equality of arms’ in de zin van artikel 6 EVRM, omdat belanghebbende niet over het volledige dossier beschikt(e) en UHT wel. Belanghebbende zou daarom in haar procesbelang zijn geschaad. De Commissie overweegt hierover het volgende.

De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van
artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de procedurele waarborgen van de Awb en tegen beslissingen op
bezwaar van UHT, zoals volgt op de adviezen van de Commissie, kan een
belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter.

Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een
belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften
van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De schriftelijke reactie en de
aanvullende beschouwingen met de bijbehorende producties, waaronder ook de
“Overzichten (uit)betalingen en/of verrekeningen toeslagen”, zijn op 8 januari 2024, 21
juni 2024 en 22 augustus 2024 aan gemachtigde toegezonden. Hierdoor hebben
gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden besluiten en gelegenheid gehad om daarop te reageren.

Gelet hierop heeft de Commissie geen aanknopingspunten kunnen vinden om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten uit de Awb. De Commissie volgt daarom belanghebbende niet in haar stelling dat het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden zou zijn. Zij adviseert daarom tot ongegrondverklaring van dit bezwaar.

Jaren 2006, 2011 (februari tot en met december), 2012, 2013, 2018 en 2019
Belanghebbende kan zich niet vinden in de afwijzing van compensatie over de
toeslagjaren 2006, 2011, 2012, 2013, 2018 en 2019. UHT is van oordeel dat terecht is
geoordeeld dat belanghebbende over voornoemde jaren niet in aanmerking kwam voor compensatie wegens vooringenomenheid, hardheid en/of een tegemoetkoming wegens een onterechte kwalificatie O/GS.

Volgens UHT hebben over het toeslagjaar 2006 geen neerwaartse correcties
plaatsgevonden, zodat belanghebbende over dit toeslagjaar ook niet in aanmerking komt voor compensatie. Over de maanden februari tot en met december 2011 heeft
belanghebbende geen kinderopvang genoten. Gelet hierop kan in het jaar 2011 over de maanden februari tot en met december geen sprake zijn geweest van vooringenomen handelen of hardheid door B/T en kan geen compensatie plaatsvinden. Over het toeslagjaar 2012 heeft slechts één reguliere correctie plaatsgevonden. Volgens UHT hebben over het toeslagjaar 2013 ook geen neerwaartse correcties plaatsgevonden, zodat belanghebbende ook over dit toeslagjaar niet in aanmerking komt voor compensatie. Over de toeslagjaren 2018 en 2019 hebben ten slotte reguliere correcties plaatsgevonden. Reguliere bijstellingen geven geen aanleiding tot het toekennen van compensatie wegens vooringenomenheid of hardheid.

De Commissie overweegt dat, gelet op een en ander, niet aannemelijk is geworden dat
over de betreffende toeslagjaren sprake is geweest van institutioneel vooringenomen
handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. Over de toeslagjaren 2006 en
2013 hebben zich geen neerwaartse correcties voorgedaan, terwijl de neerwaartse
correcties KOT over de toeslagjaren 2012, 2018 en 2019 waren gelegen in een te hoog
voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. Over de maanden februari tot en met december van het toeslagjaar 2011 heeft belanghebbende geen kinderopvang genoten, zodat van vooringenomen handelen of hardheid evenmin sprake kan zijn. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is over voornoemde jaren ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Compensatieberekening
Belanghebbende is van mening dat de compensatieberekening, voor zover die voor haar op basis van de beschikbare stukken te controleren valt, niet correct is. Zij betwist meer concreet de startdatum van de vergoeding voor immateriële schade en de
rentevergoeding over de gemiste KOT. Ook stelt belanghebbende dat de vergoeding voor immateriële schade dient door te lopen tot de datum van de beslissing op bezwaar en als gevolg daarvan ook de aanvullende vergoeding van 1 % opnieuw dient te worden berekend. UHT heeft naar aanleiding hiervan de compensatieberekening opnieuw uitgevoerd. Dit leidt ten aanzien van een aantal componenten tot de conclusie dat de eerdere berekening inderdaad onjuist was. Dit leidt evenwel niet in alle gevallen tot aanpassing van het compensatiebedrag.

Verschil met de laatst vastgestelde beschikking (component f)
Onduidelijkheid bestaat over het bedrag onder component f over het toeslagjaar 2007. UHT licht toe dat het gaat om het verschil met de laatst vastgestelde beschikking. Hieruit volgt volgens UHT een bedrag van € 13.467. Bij de berekening is uitgegaan van een hoger bedrag, namelijk € 13.835. UHT heeft toegelicht dat bij het bedrag dat volgt uit de beschikking over het toeslagjaar 2017 een bedrag van € 922 aan toeslagrente is opgeteld. Dit blijkt uit de beschikking van 16 april 2010. Volgens UHT is de berekening daarmee correct. De Commissie volgt UHT in dit standpunt.

Niet terugbetaalde of verrekende KOT (component g)
Over het toeslagjaar 2008 is volgens UHT een nog niet terugbetaald bedrag van €
9.796,21 administratief verwijderd als gevolg van de toeslagaffaire. Belanghebbende
hoefde dit bedrag niet terug te betalen. Dit bedrag is echter – per abuis - niet
opgenomen onder component g (KOT die u niet hebt terugbetaald of niet verrekend is). Omdat het alsnog toevoegen van dit bedrag nadelig zou uitpakken voor belanghebbende, laat UHT het bedrag onder component g ongewijzigd.

Over het toeslagjaar 2010 is volgens van UHT een bedrag van € 19.164,77 administratief verwijderd als gevolg van de toeslagaffaire. Dit bedrag is echter – eveneens per abuis - niet opgenomen onder component g (KOT die belanghebbende niet heeft terugbetaald of niet verrekend is). Omdat het alsnog toevoegen van dit bedrag nadelig zou uitpakken voor belanghebbende, laat UHT het bedrag onder component g ongewijzigd.

Het uit artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voortvloeiende
verbod van reformatio in peius betekent dat het indienen van een bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat de indiener via de heroverweging door het bestuur in een slechtere positie geraakt, dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn. In een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) (vergelijk onder meer ECLI:NL:CRVB:2022:865) heeft deze rechter geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een element van de besluitvorming in bezwaar voor betrokkene in negatieve zin wordt bijgesteld, op zich niet leidt tot een verboden benadeling.
Met de toezegging van UHT component g over de toeslagjaren 2008 en 2010 niet aan te passen, constateert de Commissie dat belanghebbende niet in een slechtere positie is geraakt of anderszins is tekortgedaan.

Betaalde rente en kosten (component i)
UHT stelt zich op het standpunt dat het compensatiebedrag met betrekking tot de
betaalde rente en kosten (component i) over het toeslagjaar 2014 niet juist is
vastgesteld. Volgens UHT heeft belanghebbende een bedrag van € 861 betaald.
De Commissie deelt het standpunt van UHT dat uit de betaal- en verrekenoverzichten
van het LIC over het toeslagjaar volgt dat het bedrag onder component i hoger dient te
zijn dan thans het geval is. De Commissie acht het bezwaar daarom gegrond.

Rentevergoeding over de gemiste KOT (component 0)
Ten aanzien van de einddatum overweegt de Commissie als volgt. Op grond van artikel 2.2, aanhef onder g, Wht wordt rente vergoed over het niet uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de KOT of het beëindigen van de voorschotverlening van KOT. De rente wordt volgens artikel 2.3, lid 7, Wht berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir). Op grond van artikel 27 Awir wordt de rente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de datum van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, tot herziening van de tegemoetkoming of tot herziening van de terugvordering.

UHT heeft gesteld dat de startdatum van de renteberekening ten onrechte is bepaald op 1 december 2009. Dit leidt er voor de jaren 2007 tot en met 2017 toe dat in de
compensatieberekening een onjuist bedrag aan rente over gemiste KOT is opgenomen. Over de toeslagjaren 2007 tot en met 2010 en 2015 leidt dit tot aanpassing van het betreffende bedrag. Het bezwaar is in die zin gegrond. Omdat het alsnog aanpassen van dit bedrag onder component o voor wat betreft de toeslagjaren 2011, 2014, 2016, en 2017 nadelig zou uitpakken voor belanghebbende, laat UHT, zo heeft zij medegedeeld, het bedrag onder component o voor die jaren ongewijzigd.

Met het standpunt van UHT, om component o over de toeslagjaren 2007 tot en met 2010 en 2015 wèl en over de toeslagjaren 2011, 2014, 2016 en 2017 niet aan te passen, constateert de Commissie dat belanghebbende niet in een in voornoemde zin slechtere raakt of anderszins is tekortgedaan. De Commissie adviseert UHT, aansluitend bij haar eigen standpunt, dit onderdeel van het bezwaar gegrond te verklaren en de compensatie opnieuw te berekenen en daarbij alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies.

Vergoeding immateriële schade
In haar aanvullende beschouwing stelt UHT vast dat de vergoeding voor immateriële
schade in beginsel juist is berekend, maar deze, vanwege het gegrond zijn van het
bezwaar op andere onderdelen, doorloopt tot aan de datum van de beslissing op het
bezwaar. De Commissie onderschrijft het standpunt van UHT.

Aanvullende vergoeding van 1%
Het advies van de Commissie om de compensatieberekening op de componenten n en o aan te passen, leidt ertoe dat de aanvullende vergoeding van 1% over een hoger
subtotaal moet worden berekend in de beslissing op bezwaar dan het geval is in de
definitieve compensatiebeschikking.

Beslagvrije voet
Belanghebbende stelt dat UHT over de toeslagjaren 2006, 2011, 2012, 2013, 2018 en
2019 geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet, terwijl de gegevens
hierover wel bij B/T voorhanden waren. Er is volgens belanghebbende daarom sprake
van hardheid.

UHT stelt dat het standpunt van de gemachtigde, namelijk dat geen rekening is
gehouden met de beslagvrije voet, volgens de wettelijke kaders geen kenmerk is van een institutioneel vooringenomen handelwijze en of opzet/grove schuld.
De Commissie overweegt dat de KOT expliciet is uitgesloten van de beslagvrije voet in
artikel 475c sub j Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De vraag of, en in hoeverre, rekening is gehouden met de beslagvrije voet bij terugvorderingen of verrekeningen met andere toeslagen, valt buiten de reikwijdte van de begrippen vooringenomen handelen en hardheid van het stelsel binnen het kader van de Wht en daarmee buiten de reikwijdte van de huidige bezwaarprocedure. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Verzoek om een proceskostenvergoeding
Gemachtigde heeft in de bezwaarschriften een verzoek gedaan tot toekenning van een
vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Omdat het bezwaar met betrekking tot de beschikking UHT-DC I op onderdelen gegrond is en leidt tot de herroeping van het bestreden besluit, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Awb voor wat betreft dit besluit in aanmerking voor de toekenning van een proceskostenvergoeding.

Conclusie

Samenvattend adviseert de Commissie UHT om:

  • de bezwaren tegen de beschikking van 1 september 2022 met kenmerk UHT-DC I
    gegrond te verklaren ten aanzien van de berekening van de niet terugbetaalde of
    verrekende KOT (component g), betaalde rente en kosten (component i) en de
    rente over de gemiste KOT (component o);
  • het bestreden besluit op deze punten te herzien, de compensatie opnieuw te
    berekenen en ook alle, ingevolge de Wht daarmee samenhangende vergoedingen
    opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies;
  • de overige bezwaren tegen die beschikking en de bezwaren in de andere in deze
    procedure aan de orde zijnde beschikkingen ongegrond te verklaren;
  • het verzoek om vergoeding van de proceskosten toe te wijzen ten aanzien van het
    tegen het bestreden besluit met kenmerk UHT-DC I ingediende bezwaarschrift.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter