BAC 2022-10692
Publicatiedatum 14-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primaire besluiten: 7 oktober 2022, met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 17 november 2022
Hoorzitting: 28 maart 2024
Overdracht advies aan UHT: 13 mei 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert de bezwaren tegen de beschikking UHT-DH5 A ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking in stand te laten. Tevens adviseert de Commissie om het bezwaar tegen de beschikkingen UHT-DC I en UHT-DC-I A deels gegrond te verklaren en aan belanghebbende ter zake van die bezwaren een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
De door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) op 16 november 2022 ingediende drie bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 7 oktober 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende bij beschikking met kenmerk UHT-DC I over de toeslagjaren 2005 tot en met 2007, 2009 en 2011 tot en met 2014 een definitief compensatiebedrag van € 176.642 toegekend. Bij beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A is aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2008 en 2010 en dat zij over die jaren ook geen aanspraak maakt op compensatie.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich op 28 december 2020 bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- Bij brief van 30 april 2021 (met kenmerk UHT-B DMB2) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij op basis van de eerste toets in aanmerking komt voor de Catshuisregeling en dat € 30.000 aan haar zal worden uitgekeerd, alsmede dat de herbeoordeling nog niet helemaal klaar is.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 29 augustus 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld over de toeslagjaren 2008 en 2010 dat van institutionele vooringenomenheid of hardheid geen sprake is geweest.
- Bij brief van 26 september 2022 (met kenmerk UHT-VC I) is aan belanghebbende over de toeslagjaren 2005 tot en met 2007, 2009 en 2011 tot en met 2014 een voorlopige compensatie van € 176.386 toegekend. Omdat belanghebbende in het kader van de Catshuisregeling eerder een bedrag van € 30.000 heeft ontvangen , is aan haar een bedrag van € 146.386 uitbetaald.
- Bij beschikking van 7 oktober 2022 (met kenmerk UHT-DC I) is aan belanghebbende over de toeslagjaren 2005 tot en met 2007, 2009 en 2011 tot en met 2014 een definitieve compensatie van € 176.642 toegekend. Omdat belanghebbende al een bedrag van € 176.386 heeft ontvangen, is aan haar een bedrag van € 256 uitbetaald.
- Bij beschikking van 7 oktober 2022 (met kenmerk UHT-DC-I A) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een compensatiebedrag voor de toeslagjaren 2008 en 2010.
- Bij beschikking van 7 oktober 2022 (met kenmerk UHT-DH5 A) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming wegens hardheid voor de toeslagjaren 2008 en 2010.
- Gemachtigde heeft bij brieven van 16 november 2022 bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van 7 oktober 2022. Op 28 november 2022 heeft UHT een ontvangstbevestiging hiervan gestuurd.
- Op 16 mei 2023 heeft gemachtigde UHT in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
- Op 6 juni 2023 heeft gemachtigde beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
- Op 10 november 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan en beslist dat UHT uiterlijk binnen zes weken een beslissing op bezwaar moet nemen.
- Op 12 oktober 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van belanghebbende.
- Op 22 maart 2024 heeft gemachtigde aanvullende gronden van het bezwaar ingediend.
- Op 22 maart 2024 heeft UHT een aanvullende schriftelijke reactie ingediend.
- Op 28 maart 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het verslag van deze hoorzitting is als bijlage toegevoegd aan dit advies.
- De Commissie, bestaande uit [commissieleden], heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geding is dat de bezwaren ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie beantwoordt allereerst de vraag of UHT terecht en op goede gronden het verzoek van belanghebbende om compensatie over de toeslagjaren 2008 en 2010 heeft afgewezen. Dienaangaande overweegt de Commissie het volgende.
Toeslagjaar 2008
Uit het bezwaardossier blijkt dat belanghebbende de KOT voor dagopvang op 17 januari 2008 met ingang van 1 januari 2008 heeft stopgezet. Naar aanleiding van deze stopzetting is de KOT vastgesteld op € 0. In februari 2008 heeft belanghebbende weer KOT aangevraagd. Uit het SAS-overzicht blijkt voorts dat met ingang van 1 februari 2008 één van de kinderen van belanghebbende naar de buitenschoolse opvang is gegaan. Het voorschot is daarom bij beschikking van 11 februari 2008 verhoogd naar € 4.465. Vervolgens is op 22 juni 2010 de KOT definitief vastgesteld op € 4.730. Deze bijstellingen voor het jaar 2008 hebben plaatsgevonden conform de door belanghebbende zelf opgestuurde informatie.
Gelet hierop kan de Commissie zich vinden in het besluit van UHT dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor compensatie voor het jaar 2008. De Commissie adviseert UHT het bezwaar van belanghebbende op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Toeslagjaar 2010
UHT heeft in de schriftelijke reactie aangegeven dat belanghebbende op 1 augustus 2014 een bezwaarschrift heeft ingediend met betrekking tot de KOT 2010 en 2011 en dat bij dit bezwaar de ontbrekende gegevens met betrekking tot de maanden november en december 2010 zijn aangeleverd. Dit bezwaarschrift is volgens UHT niet juist geregistreerd door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) en B/T heeft uiteindelijk geen beslissing op dit bezwaar genomen. Op 30 juni 2015 heeft belanghebbende een definitieve berekening KOT ontvangen, waarbij geen rekening is gehouden met de gegevens die door belanghebbende zijn aangeleverd bij het bezwaar van augustus 2014. Omdat de B/T de door belanghebbende aangeleverde bewijsstukken niet in overweging heeft genomen, is volgens UHT voor de periode november tot en met december 2010 sprake van vooringenomen handelen. Alhoewel volgens UHT alsnog niet met zekerheid is vast te stellen of belanghebbende benadeeld is door de manier waarop de B/T de KOT voor 2010 heeft vastgesteld, is UHT voornemens om belanghebbende alsnog te compenseren voor de periode november tot en met december 2010.
De Commissie acht het bezwaar op dit specifieke punt gegrond. Daarom adviseert de Commissie UHT om de bestreden beschikking (kenmerk UHT-DC-I A) te herroepen en de compensatieberekening voor de periode november tot en met december 2010 op alle benodigde en daarmee samenhangende onderdelen op te stellen in lijn met de schriftelijke reactie van UHT.
Artikel 6 EVRM, recht op een eerlijk proces
Belanghebbende voert aan dat geen sprake is van ‘equality of arms’, zoals opgenomen in artikel 6 van het EVRM, omdat zij niet de beschikking heeft over haar volledige dossier.
De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken heeft belanghebbende in de vorm van een bezwaardossier op 16 januari 2024 ontvangen en zij heeft de gelegenheid gekregen, en daarvan gebruik gemaakt om haar standpunt uiteen te zetten. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.
Compleetheid dossier en motivering besluit
Belanghebbende stelt dat de onderliggende stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden beschikkingen van 7 oktober 2022 ontbreken. Derhalve zijn de bestreden beschikkingen onvoldoende gemotiveerd.
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Ter voorbereiding van de definitieve compensatiebeschikking zijn de bedragen in de compensatieberekening vastgesteld aan de hand van de gegevens die B/T tot haar beschikking had. De gegevens zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen, RKT-bestanden en SAS- en LIC-overzichten. De Commissie is daarom van oordeel dat de bestreden besluiten door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, de bijbehorende producties en het ter zitting gevoerde verweer voldoende zijn onderbouwd.
Namens belanghebbende zijn geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd
die tot een andere zienswijze leiden. De Commissie stelt vast dat belanghebbende inmiddels beschikt over het schriftelijke verweer en de bijbehorende stukken, nu deze op 16 januari 2024 aan gemachtigde zijn verzonden. Op basis van de in dit dossier opgenomen stukken kon belanghebbende inzicht verkrijgen in de totstandkoming van de bestreden beschikkingen. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.
Rentevergoeding voor gemiste KOT
Belanghebbende stelt dat de rentevergoeding voor gemiste KOT voor de toeslagjaren 2006, 2008, 2009, 2011 en 2014 onjuist is berekend. Voorts ontbreekt voor het toeslagjaar 2005 een overzicht van de berekening van de rentevergoeding voor gemiste KOT.
UHT heeft in haar schriftelijke reactie verklaard dat de rentevergoeding voor de gemiste KOT over alle toeslagjaren onjuist is berekend. In alle jaren zijn de startdatum en de einddatum onjuist. UHT heeft na een herberekening vastgesteld dat aanpassingen van de rentevergoeding voor gemiste KOT over de toeslagjaren 2005 t/m 2009 en 2011 in het voordeel van belanghebbende uitvallen. In de beslissing op bezwaar zal UHT daarom deze renteberekeningen aanpassen.
Over de toeslagjaren 2012 t/m 2014 laat de herberekening van UHT zien dat eventuele aanpassingen in het nadeel van belanghebbende zouden uitvallen. UHT zal in de beslissing op bezwaar deze renteberekeningen derhalve niet aanpassen.
De Commissie ziet in hetgeen door UHT in geding is gebracht en door de gemachtigde niet is weersproken geen aanleiding voor een andere conclusie en adviseert UHT de compensatieberekening overeenkomstig het gestelde in de schriftelijke reactie aan te passen. Het bezwaar is op dit onderdeel gegrond.
Daar het bezwaar gezien het voorgaande deels gegrond is, adviseert de Commissie UHT, zoals ook door UHT wordt aangegeven in de schriftelijke reactie, om de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar en ook de compensatie onder p aan te passen (1%).
Hardheid van het stelsel
Belanghebbende voert aan dat zij in aanmerking komt voor een hardheidscompensatie, omdat bij de terugvorderingen door B/T geen rekening zou zijn gehouden met de beslagvrije voet.
De Commissie overweegt daartoe dat bij verrekening van of beslag op toeslagen tot 1 januari 2021 ingevolge artikel 4:93 lid 4 Awb jo. 475c onderdeel j Rv tot 1 januari 2021 in het geheel geen beslagvrije voet van toepassing was. Vanaf 1 januari 2021 worden in de wettelijke regeling de toeslagen wél meegenomen in de beslagvrije voet (artikel 475c onderdeel j Rv), met uitzondering van de KOT. De KOT is namelijk niet bedoeld als inkomensvoorziening maar voor het bevorderen van de arbeidsparticipatie. De beslagvrije voet is dus geen belemmering voor het verrekenen van terugvorderingen KOT. De Commissie acht het bezwaar daarom op dit punt ongegrond.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is en het advies van de Commissie ertoe strekt om de beschikkingen met kenmerk UHT-DC I en kenmerk UHT-DC-I A te herroepen, adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en bijwonen hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding toe te kennen (wegingsfactor 2).
Conclusie
Gelet het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:
- het bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A ongegrond te verklaren;
- de bezwaren gericht tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DC I en kenmerk UHT-DC-I A gegrond te verklaren in die zin dat:
- de rentevergoeding voor gemiste KOT over de toeslagjaren 2005 tot en met 2009 en 2011 bij de beslissing op bezwaar wordt opnieuw wordt berekend,
- de periode november en december 2010 wordt toegevoegd aan de compensatieberekening en dat alle, ingevolge de Wht en daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw berekend zullen worden met inachtneming van dit advies en daarbij de einddatum van de desbetreffende vergoedingen vast te stellen op de datum van de beslissing op bezwaar;
- een proceskostenvergoeding voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van 2 procespunten tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor 2.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter