Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10645

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 23 september 2022 (UHT-DHR, UHT-DH5 A, UHT-DC-I A)

Hoorzitting: 18 november 2024 om 14:00 uur

Overdracht advies aan UHT: 7 januari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar in de onderhavige zaak gedeeltelijk gegrond te verklaren, de
bestreden beschikkingen op onderdelen te herroepen en alle, ingevolge de Wht,
daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met
inachtneming van dit advies. Tevens adviseert de Commissie het verzoek om
vergoeding van de proceskosten toe te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (strct.2020, nr. 45904) compensatie
toegekend over het toeslagjaar 2010 en bedrag van € 30.000 en geen compensatie
toegekend over de toeslagjaren 2008, 2009, 2013, 2014 en 2015.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 23 februari 2021 verzocht om een herbeoordeling van
    de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2014 en 2015. Op 23
    augustus 2021 heeft zij verzocht om de toeslagjaren 2008, 2009, 2010 en 2013
    hieraan toe te voegen.
  • UHT heeft bij beschikking van 17 juli 2021 met kenmerk UHT-B DMB2 aan
    belanghebbende meegedeeld dat zij in aanmerking komt voor een betaling van €
    30.000.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 8 september 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft
    geoordeeld dat gedurende de toeslagjaren 2008, 2009, 1 tot en met 15 januari
    2010, 2014 en 2015 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid
    of bijzondere omstandigheden. CvW heeft geoordeeld dat over het toeslagjaar
    2013 sprake is geweest van vooringenomen handelen door B/T.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHTDH5
    A aan belanghebbende over de toeslagjaren 2008, 2009, 1 tot en met 15
    januari 2010, 2013, 2014 en 2015 geen compensatie toegekend.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DHR aan
    belanghebbende een definitief compensatiebedrag toegekend van € 9.762 over de
    periode van 16 januari tot en met 31 december 2010.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 14 oktober 2022 tegen de voornoemde
    beschikkingen een bezwaarschrift ingediend.
  • Gemachtigde heeft bij brieven van 19 oktober 2023 en 21 december 2023 de
    bezwaarschriften aangevuld.
  • UHT heeft op 30 mei 2024 schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
  • Op 18 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
  • UHT heeft de gemachtigde en de Commissie per e-mailbericht van 26 november
    2024 meegedeeld dat alsnog compensatie zal worden toegekend over het
    toeslagjaar 2014.
  • Gemachtigde heeft hier per e-mailbericht van 27 november 2024 op gereageerd.
  • UHT heeft, op verzoek van de Commissie, naar aanleiding van de reactie van
    gemachtigde, op 12 december 2024 een aanvullende beschouwing ingediend.
  • De Commissie heeft de bezwaren behandeld en dit advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar (nadien voor het toeslagjaar 2013 niet gehandhaafde) beslissing om
het verzoek van belanghebbende om compensatie over de toeslagjaren 2013 tot en met 2015 af te wijzen.

Zorgvuldigheidsbeginsel
Belanghebbende stelt dat de bestreden beschikkingen onzorgvuldig zijn genomen, omdat zij niet wist dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) over het toeslagjaar 2010 fouten heeft gemaakt en zij als gedupeerde zou worden aangemerkt. De Commissie is van oordeel dat UHT de bestreden beschikkingen weliswaar niet
voldoende heeft toegelicht, maar dat door het schriftelijke verweer, een uitgebreide
uitleg met behulp van overzichten van het Landelijk Incassocentrum (hierna LIC) en
overige producties de bestreden beschikkingen voldoende zijn onderbouwd en in zoverre zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Toeslagjaar 2013
Belanghebbende stelt dat zij over het toeslagjaar 2013 als gedupeerde dient te worden
aangemerkt, omdat B/T in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel door het overschrijden van de behandeltermijn van haar destijds ingediende bezwaar tegen de nihilbeschikking van de KOT over het toeslagjaar 2013. Belanghebbende stelt dat het advies van CvW, waarin wordt geoordeeld dat B/T over het toeslagjaar 2013
vooringenomen heeft gehandeld jegens belanghebbende, moet worden gevolgd.
UHT heeft per e-mailbericht van 26 november 2024 de gemachtigde en de Commissie
meegedeeld dat zij alsnog compensatie zal toekennen over het gehele toeslagjaar 2013. De Commissie acht dit nadere oordeel van UHT juist. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren en dit in de beslissing op bezwaar aan te passen.

Toeslagjaar 2014
Belanghebbende stelt dat zij over het toeslagjaar 2014 als gedupeerde dient te worden
aangemerkt, omdat zij in februari en maart 2014 kinderopvangkosten heeft betaald en
geen KOT heeft ontvangen, terwijl zij hier wel recht op had. Belanghebbende stelt dat
het erkennen van UHT dat zij gedupeerd is over het toeslagjaar 2013 tot gevolg moet
hebben dat ook de fouten die over het toeslagjaar 2014 zijn gemaakt moeten worden
hersteld. UHT stelt dat B/T zich destijds mocht baseren op de gegevens die de
kinderopvanginstelling had doorgegeven. UHT stelt dat belanghebbende destijds in
bezwaar had kunnen gaan tegen de definitieve beschikking over het toeslagjaar 2014 en dat het niet tot de bevoegdheid van UHT behoort om de beschikking die destijds is
genomen te herzien.

De Commissie overweegt dat de Wht is bedoeld voor herstel van vooringenomen
handelen, hardheid of (een onterechte kwalificatie) opzet/grove schuld (hierna: O/GS) en in beginsel niet ziet op eventuele omissies in (de gegevensverstrekking ter zake van) de aanvraag of de vaststelling van KOT. Belanghebbende verzoekt in feite om een
aanpassing van de hoogte van de KOT over het toeslagjaar 2014 zoals deze destijds
definitief is vastgesteld. UHT heeft niet de bevoegdheid om tot herziening van de in het verleden vastgestelde KOT over te gaan; UHT dient zich te beperken tot de in de Wht gestelde kaders.

Hoewel de Commissie niet wenst te tornen aan het wettelijke systeem, is zij niettemin
van oordeel dat de bijzondere feiten en omstandigheden in dit specifieke geval (het niet toekennen van KOT over februari en maart 2014 door een fout in de gegevens die de kinderopvanginstelling heeft doorgegeven, terwijl inmiddels vaststaat dat zij wel recht had op KOT over deze maanden), mede gelet op het doel en de strekking van de
hersteloperatie, voor belanghebbende leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Hierbij wordt meegewogen dat belanghebbende, na eerder tweemaal niet door de eerste toets te zijn gekomen, op basis van aangeleverde stukken (de stukken waaruit blijkt dat zij in februari en maart 2014 wel degelijk kinderopvang heeft afgenomen) alsnog in aanmerking kwam voor de betaling van € 30.000. Het in verband met de formele rechtskracht van de definitieve beschikking over het toeslagjaar 2014 strak vasthouden aan de omstandigheid dat B/T zich mocht baseren op de gegevens van de
kinderopvanginstelling, terwijl inmiddels vaststaat dat deze onjuist waren, doet gelet op de feiten in dit geval naar het oordeel van de Commissie geen recht aan een voor
belanghebbende juist en volwaardig herstel van de problemen waarin zij bij de toeslagen is komen te verkeren. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren en compensatie toe te kennen over de maanden februari en maart 2014.

Toeslagjaar 2015
Belanghebbende stelt dat zij over de periode van 16 augustus tot 23 november 2015
onterecht geen KOT heeft ontvangen, nadat B/T de KOT zonder haar instemming en een deugdelijke motivering had stopgezet. UHT stelt dat belanghebbende heeft aangegeven dat haar kind tot 15 augustus 2015 naar de kinderopvang ging. Dit komt overeen met de gegevens die de kinderopvanginstelling heeft doorgegeven. UHT stelt dat belanghebbende vanaf 15 augustus 2015 evident geen recht op KOT had, omdat zij na deze datum geen gekwalificeerde opvang heeft afgenomen.

De Commissie overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat B/T bij de toekenning,
aanpassing of terugvordering van de KOT over het toeslagjaar 2015 institutioneel
vooringenomen heeft gehandeld. Evenmin doet zich de situatie voor dat het stelsel te
hard heeft uitgewerkt. De KOT over het toeslagjaar 2015 is verlaagd nadat bekend was
geworden dat nog maar één van haar kinderen naar de kinderopvang ging. De tweede
verlaging heeft plaatsgevonden omdat haar kind vanaf 15 augustus 2015 niet meer naar de kinderopvang ging. Uit de omstandigheid dat de kinderopvang niet door
belanghebbende is stopgezet, maar hoogstwaarschijnlijk door de kinderopvanginstelling, volgt niet dat B/T vooringenomen heeft gehandeld. Uit de gegevens van de kinderopvanginstelling volgt dat geen kinderopvang is afgenomen na 15 augustus 2015.

De omstandigheid dat belanghebbende haar kind deels kon laten opvangen bij de
basisschool waar hij na zijn vierde verjaardag naar toe zou gaan en deels bij haar
stageplek, maakt dit volgens de Commissie niet anders. De Commissie begrijpt dat dit
niet de ideale situatie was voor het gezin van belanghebbende en onderkent dat dit voor veel stress heeft gezorgd. De situatie heeft echter niet tot financieel nadeel geleid,
waardoor belanghebbende geen aanspraak kan maken op een compensatieregeling.
Verder is ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook
hierop geen aanspraak kan worden gemaakt. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Vergoeding voor immateriële schade
UHT heeft de Commissie meegedeeld dat UHT, indien een bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is, bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade - in afwijking van de Wht - als einddatum zal hanteren de datum van de beslissing op het bezwaar. De Commissie adviseert UHT daarom dit beleid ook in dit geval toe te passen.

1% vergoeding
De Commissie constateert dat de (gedeeltelijke) gegrondbevinding van het bezwaar ook behoort te leiden tot aanpassing van de aanvullende vaste vergoeding van 1%. De
Commissie adviseert UHT dit te betrekken bij de aangepaste compensatieberekening.

Proceskostenvergoeding
Nu de bestreden beschikkingen naar de mening van de Commissie dienen te worden
herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van
rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit
proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een
wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste
vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren
en:

  • alsnog compensatie toe te kennen over het toeslagjaar 2013 en over de maanden
    februari en maart 2014;
  • bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade uit te gaan van de
    einddatum waarop de beslissing op bezwaar wordt genomen;
  • de aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal) aan te passen;
  • een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
    te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste
    tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter