Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10600

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 3 mei 2022 met kenmerk UHT-HD CWS

Hoorzitting: 2 oktober 2024

Overdracht advies aan UHT: 19 december 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT
genomen Beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de
Commissie Werkelijke Schade (CWS).

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) geen aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke
schade toegekend.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 11 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2014 tot en met 2019.
  • UHT heeft bij beschikking van 1 april 2021 aan belanghebbende meegedeeld dat
    zij in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000,-.
  • UHT heeft bij beschikking van 6 december 2021 met kenmerk UHT-OGS B aan
    belanghebbende een O/GS-tegemoetkoming toegekend voor een bedrag van
    € 10.190,- voor de toeslagjaren 2014 tot en met 2017.
  • UHT heeft bij beschikking van 7 december 2021 met kenmerk UHT-DC-I A geen
    compensatie toegekend aan belanghebbende over de toeslagjaren 2014 tot en
    met 2019.
  • De Commissie heeft geadviseerd over het bezwaar gericht tegen de beschikkingen
    van 6 en 7 december 2021.
  • Bij beschikking op bezwaar van 13 oktober 2023 heeft UHT het bezwaar
    ongegrond verklaard conform het advies van de Commissie.
  • Belanghebbende heeft op 22 april 2021 verzocht om een aanvullende
    tegemoetkoming voor de werkelijke schade.
  • De Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) heeft haar beoordeling van het
    verzoek van belanghebbende op 15 april 2022 aan UHT toegestuurd.
  • UHT heeft het advies van CWS gevolgd en bij de bestreden beschikking van 3 mei
    2022 met kenmerk UHT-HD CWS aan belanghebbende geen aanvullende
    tegemoetkoming toegekend.
  • Belanghebbende heeft bij brief van 6 november 2022, ingekomen op 8 november
    2022, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • CWS heeft op 1 november 2023 een aanvullend advies uitgebracht.
  • UHT heeft op 6 juni 2024 (beschouwing) en op 10 september 2024 (aanvullende
    beschouwing) schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 2 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
  • Gemachtigde heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, op 15 oktober
    2024 het medisch advies van 19 september 2023 van de medisch adviseur aan
    CWS, toegestuurd. Verder heeft gemachtigde, daartoe door de Commissie in de
    gelegenheid gesteld, op 27 november 2024 aanvullende bezwaargronden
    ingediend. UHT heeft daar op 11 december 2024 op gereageerd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Toetsingskader
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt de wet gedupeerde
ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan door de gedupeerde ouder worden ingediend bij CWS. Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld (zie ook Afdeling Bestuursrechtspraak 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3620). De gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van de handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is.

Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen,
dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als
bedoeld in artikel 6, lid 1 EVRM.

Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende
compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich op het onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.

In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op een
juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt in beginsel
plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar.
De Commissie zal aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen of UHT zich in dit
geval kon baseren op het advies van CWS.

Waar heeft belanghebbende om verzocht?
Belanghebbende heeft een bedrag aan vergoeding van immateriële schade gevraagd van € 100.000,-, met name vanwege haar ziekte, die volgens haar verband houdt met de problemen met de KOT.

Wat houdt de beslissing van UHT in?
UHT heeft aan belanghebbende geen aanvullende schadevergoeding toegekend. De
vergoeding van € 30.000,- die belanghebbende al heeft ontvangen na de integrale
beoordeling, is namelijk hoger dan de vergoeding die CWS heeft berekend.

UHT blijft bij dit standpunt na het verrichten van een herbeoordeling aan de hand van
het nieuwe schadekader CWS. Op grond daarvan heeft belanghebbende recht op een
hogere vergoeding voor immateriële schade (van € 7.250,- in plaats van € 2.500,-), en
een bedrag aan verletdagen en reiskosten voor regelzaken van € 1.100,-. Dit totale
bedrag van € 8.250,- blijft onder het surplus Catshuisregeling (van € 19.810,-) en wordt daarom niet aan belanghebbende uitbetaald. Wel ontvangt zij nog een vergoeding van € 500,- voor het voeren van de procedure bij CWS.

De medisch adviseur heeft in zijn advies van 19 september 2023 geconcludeerd dat de
ziekte van belanghebbende (borstkanker) niet is veroorzaakt door stress als gevolg van
de problemen met de KOT. Ook de latere uitzaaiingen (verergering van de ziekte) zijn
daardoor niet veroorzaakt. CWS heeft daarom bij het bepalen van de hoogte van de
vergoeding voor immateriële schade geen rekening gehouden met de ziekte van
belanghebbende en de gevolgen daarvan.

Wat is in geschil?

Medisch advies
Op de hoorzitting heeft belanghebbende betoogd dat de stress veroorzaakt door de
problemen met de KOT heeft geleid tot verslechtering van haar medische situatie. Ten
onrechte ontbreekt deze conclusie in het medisch advies, ondanks de verwijzing in het medisch advies naar wetenschappelijke artikelen waaruit blijkt dat stress ervoor zorgt dat de kankercelontwikkeling versnelt.

Verder is geen sprake geweest van hoor en wederhoor in de zin dat de medisch adviseur geen anamnesegesprek heeft gevoerd met belanghebbende en haar behandelend artsen niet heeft geraadpleegd. Belanghebbende wil graag een nieuw medisch advies door een onafhankelijke medisch adviseur met hoor en wederhoor, niet enkel op basis van een dossier.

In de aanvullende bezwaargronden betoogt belanghebbende dat zij depressief is geweest en ernstig ziek is geworden door de stress. Verder verwijst belanghebbende naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 juni 2005
(ECLI:NL:CRVB:2005:AT9093) naar aanleiding van een verzoek om vergoeding van
onder meer immateriële schade wegens geestelijk leed als gevolg van onrechtmatige
uitkeringsbesluiten waarbij door het bestuursorgaan de vermoeidheidsklachten na een
intensieve maar succesvolle behandeling van kanker niet werden erkend.
Belanghebbende betoogt dat zij volgens de smartengeldgids recht heeft op een
schadevergoeding van € 24.000,-.

De Commissie ziet geen aanleiding om te adviseren een nieuw medisch advies op te
laten maken. Hetgeen belanghebbende aanvoert, biedt naar de Commissie meent,
onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de inhoudelijke juistheid of de
zorgvuldigheid van de totstandkoming van het medisch advies. Het medisch advies is
gebaseerd op door de medisch adviseur ontvangen en opgevraagde medische gegevens van de behandelend arts. De behandelend ambtenaar van UHT heeft
op de hoorzitting verklaard dat het gebruikelijk is dat de medisch adviseur CWS op de
stukken adviseert, en bij vragen contact opneemt met de behandelaar. Dit is naar de
Commissie meent een voldoende zorgvuldige werkwijze.

Onder vraag 1a heeft de medisch adviseur, ten aanzien van de wetenschappelijke
artikelen waar belanghebbende naar verwijst, zijn conclusies met betrekking tot het
ontstaan en de verergering van kanker toegelicht. Specifiek ten aanzien van de
verergering, dat wil zeggen het ontstaan van uitzaaiingen, licht hij toe dat de artikelen
die de oncoloog heeft toegestuurd zijn gebaseerd op algemene kanker en niet specifiek borstkanker. Verder zijn dit slechts hypotheses. Er zijn bewijzen dat bepaalde processen in kankergroei beïnvloed worden door stress, maar er zijn geen concrete bewijzen dat kanker daadwerkelijk gaat groeien door stress. Ook wordt in één van de artikelen beschreven dat stress slechts één van de factoren is die een rol kunnen spelen bij de groei van kanker en dat er meer factoren zijn die ook een rol spelen. Al met al is er volgens de medisch adviseur onvoldoende bewijs om te kunnen spreken van een relatie tussen stress en kankergroei.

De Commissie acht deze redenering begrijpelijk. Dat CWS bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding met de ziekte van belanghebbende en de gevolgen daarvan geen rekening heeft gehouden, acht de Commissie daarom
navolgbaar.

De Commissie ziet in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waar
belanghebbende naar verwijst in de aanvullende bezwaargronden, geen reden om hier
anders over te oordelen omdat, anders dan belanghebbende heeft aangevoerd, de feiten en omstandigheden in die casus niet overeenkomen met de situatie van
belanghebbende zodat deze uitspraak niet tot een ander oordeel leidt. De Commissie hecht er aan te benadrukken dat de hiervoor beschreven overwegingen zeker niet inhouden dat de ernst van de ziekte en de gevolgen daarvan voor belanghebbende niet worden gezien.

Immateriële schade
Belanghebbende betoogt in de aanvullende bezwaargronden dat alle factoren van het
nieuwe schadekader CWS van toepassing zijn. Zij wijst erop zij haar dochter een tijdje niet heeft kunnen zien en dat haar dochter uit huis is geplaatst. Een bedrag voor vergoeding van immateriële schade van € 5.000,- voor het leed van haar dochter lijkt belanghebbende daarvoor redelijk. De Commissie stelt vast dat volgens het nieuwe schadekader immateriële schade zoals dat geldt per 1 juli 2024, Bouwsteen A ziet op aantasting in de persoon, van de eer en de goede naam. Deze bouwsteen bestaat uit 22 factoren die in ieder geval kunnen worden meegewogen door CWS. UHT heeft toegelicht dat bij de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade aan belanghebbende, 7 factoren van toepassing zijn. Dit betreft:
Factor 2: de langdurige financiële omstandigheden;
Factor 7: het voeren van een bezwaarprocedure;
Factor 9: ervaren discriminatie door de ouder;
Factor 11: kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS);
Factor 12: weigering van een persoonlijke betalingsregeling;
Factor 16: dwangverrekening;
Factor 22: kwetsbaarheid vanwege ziekte.
In totaal is hiervoor een bedrag van € 3.500,- toegekend.

De Commissie acht niet aannemelijk geworden dat ook andere factoren van toepassing zijn. Dat sprake is geweest van een uithuisplaatsing, als gevolg van de KOT problematiek, is niet nader onderbouwd. Onder bouwsteen B, gezinssamenstelling, is wel een bedrag van € 2.250,- toegekend aan de jongste dochter van belanghebbende vanwege de impact van de problemen met de KOT.

Materiële schade
Belanghebbende betoogt in de aanvullende bezwaargronden van 27 november 2024 dat sprake is van een bedrag aan materiële schade van in totaal € 18.488,- aan leningen bij familie en vrienden. Dit bedrag is door belanghebbende terugbetaald met de tegemoetkoming die zij heeft ontvangen, hetgeen nooit de bedoeling van de overheid is geweest. Verder is sprake van schade door het te laat betalen van facturen; een bedrag van in totaal € 4.055,56 aan kosten en een bedrag van € 1.223,12 aan rente.

De Commissie stelt vast dat deze post valt onder Kosten leningen, schulden en
dwanginvorderingen in het nieuwe schadekader. Hiervoor geldt dat de hoofdsom van de lening of schuld niet als schade is aan te merken en daarom niet voor vergoeding in
aanmerking komt. De bijkomende kosten als rente en administratieve kosten als ook
kosten van dwanginvordering kunnen wel voor vergoeding in aanmerking komen als er een verband is tussen het ontstaan van deze kosten en de problemen met de KOT.
Naar de Commissie meent, is dit causale verband niet aannemelijk geworden nu niet in
geschil is dat belanghebbende (vrijwel) geen terugbetalingen heeft verricht, terwijl wel zoals belanghebbende ook beaamt - ten onrechte KOT is ontvangen.

Conclusie
Naar de Commissie meent, heeft UHT zich kunnen baseren op het advies van CWS en
terecht geen aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade toegekend.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter