BAC 2022-10598
Publicatiedatum 08-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 6 december 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 9 december 2022
Hoorzitting: 22 februari 2024 om 11:00 uur
Overdracht advies aan UHT: 18 juni 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.
Onderwerp van advies
De door gemachtigde namens belanghebbende op 9 december 2022 ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 6 december 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is belanghebbende bij beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A medegedeeld dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2010 en 2012.
Overgangsrecht Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich op 7 juli 2021 bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- Op 9 juli 2021 heeft belanghebbende telefonisch aanvullend verzocht om een herbeoordeling voor de jaren 2006 tot en met 2008 en 2012 tot en met 2014.
- Tijdens het gesprek met de persoonlijke zaakbehandelaar heeft belanghebbende verklaard dat zij het herbeoordelingsverzoek wil beperken tot de jaren 2010 en 2012.
- Bij brieven van 14 maart en 27 juni 2022 (met kenmerk UHT CHR GU) heeft UHT aan belanghebbende medegedeeld dat zij op basis van de uitgevoerde lichte toets nog geen reden ziet om haar € 30.000 te betalen en dat de herbeoordeling nog niet klaar is.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 6 oktober 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft geoordeeld dat voor de toeslagjaren 2010 en 2012 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
- Bij beschikking van 6 december 2022 (met kenmerk UHT-DC-I A) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een compensatiebedrag voor de toeslagjaren 2010 en 2012.
- Bij beschikking van 6 december 2022 (met kenmerk UHT-DH5 A) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2010 en 2012.
- Gemachtigde heeft bij brief van 9 december 2022 bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van 6 december 2022. Op 19 december 2022 heeft UHT een ontvangstbevestiging hiervan gestuurd.
- Op 3 juli 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van belanghebbende.
- Op 17 juni 2024 heeft gemachtigde namens belanghebbende aangegeven dat het bezwaar tegen de beschikkingen met betrekking tot de eerste toets op stukken kan worden afgedaan en daarmee geen gebruik wil maken van het recht om gehoord te worden.
- De Commissie heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geding is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Toeslagjaar 2010
Belanghebbende voert aan dat ten onrechte geen compensatie is verleend voor het jaar 2010. De Commissie overweegt hierover het volgende. Uit het bezwaardossier blijkt dat belanghebbende de KOT per 12 februari 2010 heeft stopgezet (productie 19). Vervolgens heeft belanghebbende per 4 juli 2010 weer KOT aangevraagd.
Belanghebbende heeft nadien bij een antwoord- of wijzigingsformulier van 3 augustus 2011 wijzigingen doorgegeven voor het jaar 2010. Uit dit formulier blijkt dat haar dochter 127,5 opvanguren heeft genoten. Op 26 maart 2012 heeft een bijstelling voor het toeslagjaar 2010 plaatsgevonden op basis van de gegevens die belanghebbende met het antwoord- of wijzigingsformulier van 3 augustus 2011 heeft aangeleverd. Tegen deze beschikking heeft belanghebbende op 19 april 2013 bezwaar ingediend. Op 3 juni 2013 is het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. Dit heeft geleid tot een nieuwe beschikking van 20 juni 2013, waarbij de KOT is vastgesteld aan de hand van de juiste gegevens, namelijk de toegezonden jaaropgave 2010.
De Commissie is van oordeel dat UHT op goede gronden tot afwijzing van compensatie voor het jaar 2010 is gekomen. Om in aanmerking te komen voor compensatie in het kader van de toeslagenaffaire, moet meer aan de hand zijn: er moet sprake zijn van institutioneel vooringenomen handelen of bijzondere hardheid bij de toepassing van de regels. In het kader van deze bezwaarprocedure zijn voorshands geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die duiden op een dergelijk institutioneel vooringenomen handelen of bijzondere hardheid. Zoals belanghebbende terecht aangeeft, heeft zij samen met dit formulier ook een jaaropgave meegestuurd, waaruit blijkt dat het aantal opvanguren veel hoger was. De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft verzuimd om de jaaropgave mee te nemen in de berekening van de KOT, waardoor een foutieve neerwaartse bijstelling heeft plaatsgevonden. De Commissie is echter van mening dat de fout niet enkel bij de B/T ligt, maar ook bij belanghebbende, nu zij heeft verzuimd om de juiste gegevens door te geven door middel van het formulier. Voorts is B/T aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet gekomen en zijn de gemaakte fouten binnen een korte periode hersteld. Het stelsel van rechtsbescherming rondom de KOT heeft daarmee op correcte wijze gewerkt.
Wat betreft het ontbreken van haar dochter, blijkt uit de door belanghebbende zelf meegestuurde jaaropgave 2010 dat enkel haar dochter opvang heeft genoten. Ook zijn in de systemen van B/T geen gegevens, antwoordformulieren en/of jaaropgaven van andere kinderen ontvangen of bekend. Belanghebbende heeft weliswaar met het bezwaarschrift van 9 december 2022 extra documenten aangeleverd om aan te tonen dat haar dochter wel opvang heeft genoten, maar uit deze documenten blijkt niet dat haar dochter ook daadwerkelijk naar de kinderopvang is geweest en kinderopvang in de zin van de wet heeft genoten. Daarom acht de Commissie het bezwaar van belanghebbende op dit punt ongegrond.
Toeslagjaar 2012
Belanghebbende voert ook aan dat ten onrechte geen compensatie is verleend voor het jaar 2012. De Commissie overweegt hierover het volgende. De eerste stopzetting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2012. Uit een kopie van het digitale burgerportaal kan worden opgemaakt dat de KOT door of namens de belanghebbende is stopgezet per 1 februari 2012. Naar aanleiding van deze stopzetting heeft een eerste neerwaartse correctie plaatsgevonden op 21 februari 2021, waarbij het aantal opvanguren voor de maand januari is vastgesteld op 142 uren.
De tweede stopzetting, namelijk op 30 mei 2012, betreft een ambtshalve stopzetting. Zoals door UHT terecht wordt gesteld, heeft deze stopzetting geen rechtsgevolg gehad voor belanghebbende, nu de KOT per 1 februari 2012 reeds door of namens haar was stopgezet. Vervolgens heeft op 11 februari 2014 een tweede neerwaartse correctie plaatsgevonden, omdat het toetsingsinkomen van belanghebbende was verhoogd van € 18.500 naar € 23.375.
Wat betreft de uitvraag naar de toeslagpartner, blijkt uit de stukken dat de uitvraag heeft plaatsgevonden op 21 april 2012. Zoals al is aangegeven, is de KOT op 1 februari 2012 door of namens belanghebbende stopgezet. De uitvraag naar de toeslagpartner heeft dus ruim twee en een halve maand na de stopzetting van de KOT plaatsgevonden, en niet vóór de stopzetting van de KOT.
De Commissie volgt dan ook UHT in haar standpunt dat er geen aanwijzingen zijn voor institutioneel vooringenomen handelen of hardheid door B/T; de KOT voor 2012 is
bijgesteld op grond van wijzigingen die belanghebbende zelf heeft doorgegeven. Daarom adviseert de Commissie UHT het bezwaar ten aanzien van dit punt ongegrond te achten.
Uitbetaling KOT
Volgens belanghebbende werd de KOT in het jaar 2012 niet uitbetaald aan de
toeslagpartner, maar aan de kinderopvanginstelling zelf. Uit de overzichten van het
Landelijk Incassocentrum (hierna: LIC) blijkt echter dat de KOT zowel in 2010 als in 2012 steeds op hetzelfde rekeningnummer is uitbetaald. Nu belanghebbende niet heeft betwist dat zij of haar toeslagpartner in 2010 geen KOT heeft ontvangen, en in 2012 de KOT is uitbetaald op hetzelfde rekeningnummer, kan de Commissie het standpunt van UHT volgen dat in 2012 is uitbetaald aan belanghebbende of haar toeslagpartner. De Commissie adviseert UHT het bezwaar van belanghebbende op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Hardheid van het stelsel
Volgens belanghebbende is geen rekening gehouden met het feit dat het lang duurde
voordat over het toeslagjaar 2010 tot toepassing van de beslagvrije voet werd
overgegaan. UHT stelt dat B/T bij verrekeningen van KOT geen rekening hoeft te houden met de beslagvrije voet, nu KOT niet wordt beschouwd als inkomensondersteuning, maar is bedoeld als bevordering van de arbeidsparticipatie. De Commissie overweegt dat de KOT expliciet is uitgesloten van de beslagvrije voet in artikel 475c sub j van het Wetboek van Rechtsvordering. De vraag of, en in hoeverre, rekening is gehouden met de beslagvrije voet bij verrekeningen met andere toeslagen, valt buiten de reikwijdte van het begrip vooringenomen handelen. De Commissie is van oordeel dat in dit geval niet is gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot de conclusie dat sprake is van hardheid van het stelsel. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.
Proceskostenvergoeding
Voor de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, omdat het bezwaar naar het oordeel van de Commissie ongegrond is en dus niet tot herroeping zal worden geadviseerd, geen recht op vergoeding daarvan.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren
en het bestreden besluit in stand te laten.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter