Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10579 

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren. Met betrekking tot de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) in het toeslagjaar 2014 heeft UHT voldoende gemotiveerd dat de Belastingdienst (hierna: B/T) geen KOT heeft uitbetaald omdat er evident geen recht op KOT was.  Belanghebbende heeft daarom ook geen KOT hoeven terug te betalen. Uit voornoemde volgt dat B/T over het jaar 2014 niet institutioneel vooringenomen heeft gehandeld en belanghebbende niet in aanmerking komt voor compensatie op grond van de hardheidsregeling. Voor het jaar 2014 was ook geen sprake van een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt af te wijzen. Met betrekking tot de KOT voor het toeslagjaar 2015 concludeert de Commissie dat niet is voldaan aan de vereisten voor compensatie. Daarom adviseert de Commissie UHT om het bezwaar op dit punt af te wijzen. UHT argumenteert dat B/T alleen in december 2015 KOT heeft toegekend omdat een deel van de eigen kosten over januari, februari en maart 2015 niet was betaald. Ondanks de beweerde onredelijk nadelige gevolgen voor belanghebbende door een te strenge toepassing van het wettelijke systeem voor die drie maanden, blijkt het niet toegekende KOT-bedrag echter minder te zijn dan het drempelbedrag van €1.500 voor compensatie op grond van hardheid. Ten aanzien van het toeslagjaar 2016 is de Commissie van mening dat er geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit vooringenomenheid of hardheid blijkt. Tevens is er geen sprake van een onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld.

Advies