BAC 2022-10578
Publicatiedatum 06-12-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 1 maart 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHTDC I A en UHT- DHS A
Ontvangst bezwaarschrift: 7 april 2022
Hoorzitting: 23 maart 2023
Overdracht advies aan UHT: 30 mei 2023
Samenvatting
De Commissie adviseert UHT om het bezwaar in de onderhavige zaak ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door (hierna: gemachtigde) namens (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 1 maart 2022, met kenmerk UHT-DC I; UHT-DC IA en UHT-DHS A.
Aan belanghebbende is – met toepassing van de Compensatieregeling CAF-11 van 28
augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) – over het
toeslagjaar 2009 een definitief compensatiebedrag van € 10.914 toegekend omdat de
Belastingdienst/Toeslagen (hierna "B/T") bij de beoordeling fouten heeft gemaakt.
Belanghebbende heeft de minimum vergoeding van € 30.000 ontvangen.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag (hierna "KOT", waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikkingen van 1 maart 2022 geacht
worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
De compensatie bestaat uit:
- vergoeding van door de B/T teruggevorderde of niet toegekende KOT (artikel 2.3 lid 1 Wht);
- vergoeding van de door de B/T opgelegde bestuurlijke boete voor verzuim of vergrijp (artikel 2.3 lid 2 Wht);
- vergoeding van materiële schade volgens de vaste norm van 25% van dit bedrag (artikel 2.3 lid 3 Wht);
- vergoeding van immateriële schade van€ 500 per zes maanden (artikel 2.3 lid 4 Wht);
- vergoeding van de invorderingskosten, inclusief rente (artikel 2.3 lid 5 Wht);
- vergoeding van beroepsmatig verleende juridische hulp (artikel 2.3 lid 6 Wht);
- rentevergoeding over gemiste KOT (artikel 2.3 lid 7 Wht);
- extra vergoeding van 1 % over het gehele compensatiebedrag (artikel 2.3 lid
8 Wht).
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) bestemd.
Procesverloop
- Op 14 februari 2020 heeft belanghebbende een verzoek gedaan voor een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de toeslagjaren 2008 tot en met
2011. - Bij beschikking van 2 juni 2021 is aan belanghebbende op basis van de eerste toets € 30.000 toegekend.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft geoordeeld dat gedurende de jaren 2008, 2010 en 2011 en de maand januari van 2009 geen sprake is geweest van
institutionele vooringenomenheid en/of hardheid. Dit oordeel is op 4 november
2021 aan UHT toegezonden. - Bij beschikking van 1 maart 2022 is aan belanghebbende voor de maanden februari tot en met december 2009 (definitief) compensatie toegekend van € 10.914.
- Bij beschikkingen van 1 maart 2022 is aan belanghebbende medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor compensatie over de toeslagjaren 2008, 2010, 2011 en de maand januari 2009.
- Per brief van 4 april 2022 heeft gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van 1 maart 2022.
- Op 1 december 2022 heeft UHT een schriftelijke reactie opgesteld.
- Op 23 maart 2023 heeft de Commissie het bezwaar van belanghebbende behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van belanghebbende, diens gemachtigde en UHT.
- Op 29 maart 2023 heeft UHT het hersteldossier aan gemachtigde doen toekomen.
- Op 6 april 2023 heeft gemachtigde hier per e-mail op gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook
overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Persoonlijk dossier
Belanghebbende heeft zijn persoonlijk dossier opgevraagd. UHT heeft op 16 september 2021 de ontvangst van dit verzoek bevestigd, maar kan nog geen uitspraken doen over wanneer dit verzoek zal zijn afgehandeld. Het hersteldossier is op 28 september 2021 aan zowel belanghebbende als voormalig gemachtigde van belanghebbende verstuurd.
De Commissie is van mening dat UHT met de aanvullende schriftelijke reactie en het bezwaardossier dat op 29 maart 2023 aan gemachtigde en de Commissie is verstuurd,
voldoende tegemoet is gekomen aan het verzoek van belanghebbende ter zitting. Op dit punt is het bezwaar ongegrond.
Toeslagjaren 2008, (januari) 2009 en 2011
Gemachtigde stelt zich namens belanghebbende op het standpunt dat belanghebbende ten onrechte niet in aanmerking komt voor compensatie over 2008, januari 2009 en 2011 Belanghebbende zou wel degelijk gedupeerd zijn over deze toeslagjaren.
De Commissie overweegt dat over 2008, januari 2009 en 2011 geen recht op compensatie bestaat, omdat vaststaat dat belanghebbende over deze periodes geen KOT heeft aangevraagd en ook geen geregistreerde kinderopvang heeft afgenomen en
daarmee niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 2.1 Wht.
De Commissie heeft begrip voor de situatie van belanghebbende, maar feit blijft dat
belanghebbende niet voldoet aan één van de vereisten van de Wht. Dit betekent voor
hem dat hij voor deze periode niet voor compensatie in aanmerking kan komen.
De Commissie acht het bezwaar op dit punt dan ook ongegrond.
Toeslagjaar 2010
Gemachtigde stelt zich voorts namens belanghebbende op het standpunt dat belanghebbende in aanmerking komt voor compensatie over 2010. Hier merkt de Commissie het volgende over op.
Belanghebbende heeft op 26 augustus 2010 de KOT 2010 per 13 oktober 2010
stopgezet. De KOT is op 9 juli 2013 definitief vastgesteld op een bedrag van € 5.725; dat is hoger dan het voorschot dat was vastgesteld op € 5.524, omdat het gezamenlijk
toetsingsinkomen van belanghebbende en diens toeslagpartner lager bleek te zijn dan
het toetsingsinkomen waarmee in de voorschotbeschikking was gerekend.
De Commissie overweegt dat met betrekking tot toeslagjaar 2010 geen recht op
compensatie bestaat, omdat uit het dossier niet is gebleken van stopzetting/verlaging
van het recht op KOT op initiatief van de B/T. De KOT is door belanghebbende zelf stopgezet. Aan de overige vereisten van de Wht is niet voldaan en op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat van Opzet/Grove Schuld ("OG/S") sprake is geweest.
Bovendien is de KOT over 2010 op basis van de door belanghebbende verstrekte
gegevens hoger dan het eerdere voorschot vastgesteld.
De Commissie acht het bezwaar op dit punt dan ook ongegrond.
Compensatiebedrag februari tot en met december 2009
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de berekening van het compensatiebedrag over februari tot en met december 2009 onjuist is op de onderdelen a, c, e, 91 1 en m.
Fout in berekening rente gemiste KOT: component m
Ten aanzien van component m overweegt de Commissie als volgt.
De Commissie begrijpt dat bij het berekenen van de rente gemiste KOT een fout is
gemaakt. De gehanteerde einddatum (22 februari 2022) wijkt af van de datum van de
compensatiebeschikking d.d. 1 maart 2022. De rentevergoeding is dus € 4 te laag
vastgesteld, namelijk op een bedrag van € 1. 797 in plaats van een bedrag € 1.801.
Evenwel is de Commissie met UHT van mening dat belanghebbende niet in zijn belangen is geschaad door deze fout in de compensatieberekening, nu het totale
compensatiebedrag van € 30.000 hoger is dan het definitieve compensatiebedrag van € 10.914. De bijstelling van de fout zou geen effect hebben op de totale compensatie voor belanghebbende. De Commissie passeert dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 Algemene wet bestuursrecht ("Awblf) aangezien belanghebbende door deze bijstelling niet is benadeeld. Anders dan gemachtigde tijdens de hoorzitting aangaf, ziet de Commissie geen reden deze wettelijke bepaling buiten toepassing te laten.
De overige onderdelen van de compensatieberekening 2009
De Commissie is van mening dat UHT met de schriftelijke reactie, het nagestuurde
hersteldossier, de overzichten afkomstig van het Landelijk Incasso Centrum ("LIC") en de overige producties voldoende heeft uitgelegd hoe de compensatieberekening over de maanden februari tot en met december 2009 is opgebouwd. Verder geven de gronden die namens belanghebbende zijn aangevoerd geen reden om te oordelen dat bij het vaststellen van de compensatieberekening een onjuiste toepassing is gegeven aan de Wht. Op dit punt is het bezwaar ongegrond.
Vergoeding eerder gemaakte juridische kosten
Gemachtigde verzocht ter zitting om een proceskostenvergoeding voor eerder door
belanghebbende gemaakte juridische kosten. Zo hadden punten moeten worden
toegekend voor ten minste één zitting en voor het opstellen van het bezwaarschrift van 3 januari 2011. Belanghebbende heeft evenwel ter zitting aangegeven dat hij geen
juridische hulp heeft gekregen.
De Commissie is van oordeel dat deze handelingen - nu niet is gebruik gemaakt van
professionele juridische hulpverlening niet voor een proceskostenvergoeding in
aanmerking komen.
Artikel 2.3 lid 6 Wet hersteloperatie toeslagen bepaalt dat het bedrag voor proceskosten een forfaitair bedrag voor door een derde beroepsmatig verleende en aan belanghebbende in rekening gebrachte rechtsbijstand betreft. Bij het door
belanghebbende zelf ingediende bezwaar is geen sprake geweest van door een derde beroepsmatig verleende bijstand en ontstaat dus geen aanspraak op een proceskostenvergoeding.
Immateriële schade
De Commissie is onder de indruk van het verhaal van belanghebbende. Belanghebbende heeft een zware tijd achter de rug.
Ten aanzien van de vaststelling van de hoogte van de (im)materiele schadevergoeding
volgt de Commissie evenwel het standpunt van UHT, namelijk dat voor de berekening
hiervan gebruik wordt gemaakt van vaste forfaitaire bedragen, hetgeen voortvloeit uit de Wht. Indien belanghebbende meent dat hij met het forfaitaire compensatiebedrag niet voldoende is gecompenseerd en in aanmerking wenst te komen voor vergoeding van de werkelijk geleden schade, kan hij hiertoe een verzoek indienen bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS). De onderhavige bezwaarschriftenprocedure heeft immers alleen betrekking op de toekenning van standaardvergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijk geleden schade. Hiervoor is de procedure bij CWS bestemd.
Verder geven de gronden die namens belanghebbende zijn aangevoerd geen reden om te oordelen dat bij het vaststellen van de compensatieberekening een onjuiste toepassing is gegeven aan de Wht.
Fraude Signalering Voorziening ("FSV")-lijst
Uit onderzoek door UHT, vastgelegd in het bezwaardossier, blijkt niet dat belanghebbende op de FSV-lijst staat dan wel op deze lijst heeft gestaan. Verder geven
de gronden die namens belanghebbende zijn aangevoerd geen reden om hier anders
over te adviseren.
Conclusie en advies
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter