BAC 2022-10519
Publicatiedatum 08-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 11 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC I,
UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 22 september 2022
Hoorzitting: 7 november 2023
Overdracht advies aan UHT: 26 februari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaarschrift tegen het besluit over het definitieve compensatiebedrag
(UHT-DC I) ongegrond te verklaren, het bezwaarschrift tegen de afwijzende
beschikking (UHT-DC-I A) met betrekking tot toeslagjaar 2019 deels gegrond te
verklaren en het bezwaarschrift gericht tegen de afwijzende beschikking op
grond van de hardheidsregeling (UHT-DH5 A) ongegrond te verklaren. Voorts
adviseert de Commissie een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.
Onderwerp van advies
Op 11 augustus 2022 heeft UHT een drietal beschikkingen genomen ten aanzien van belanghebbende:
- in de beschikking met kenmerk UHT-DC I heeft UHT beslist dat aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 36.562 wordt toegekend voor de jaren 2012, 2017 en 2018. Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode namelijk fouten gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende;
- in de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2015 en 2019 omdat bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) voor deze jaren geen fouten zijn gemaakt;
- in de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A heeft UHT na een herbeoordeling beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2015 en 2019 omdat niet is gebleken dat B/T te streng is geweest bij het uitvoeren van de regels van de KOT.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het
bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 Wht worden de bestreden beschikkingen geacht te zijn
genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de forfaitaire vastgestelde
compensatie, en niet op de vergoeding van eventuele werkelijke schade. Voor dat laatste is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd.
Procesverloop
- Op 10 juli 2020 heeft belanghebbende verzocht om herbeoordeling van de KOT voor de jaren 2012 en 2015. Vervolgens is in onderling overleg besproken dat alle jaren
vanaf 2012 worden herbeoordeeld. In 2013, 2014 en 2016 was geen sprake van
KOT. - Bij beschikking van 17 februari 2021 heeft UHT naar aanleiding van de eerste toets
een forfaitair bedrag van € 30.000 uitgekeerd. - Op 27 mei 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) als advies uitgebracht
dat de compensatieregeling en de hardheidscompensatie niet van toepassing zijn op
de toeslagjaren 2015 en 2019. - Op 22 juli 2022 heeft UHT als vooraankondiging meegedeeld dat het voorlopige
compensatiebedrag voor de jaren 2012, 2017 en 2018 is bepaald op € 36.501. - Op 11 augustus 2022 heeft UHT de hierboven genoemde drie beschikkingen
genomen. Het definitieve compensatiebedrag voor de jaren 2012, 2017 en 2018 is
vastgesteld op € 36.562. - Op 21 september 2022 heeft gemachtigde drie bezwaarschriften ingediend. Deze zijn op 22 september 2022 ontvangen.
- Op 30 mei 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 7 november 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- Op 28 november 2023 heeft UHT een aanvullende schriftelijke reactie ingediend.
Gemachtigde heeft aangegeven hierin geen aanleiding te zien voor een nadere
reactie. - De Commissie heeft dit advies behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
De ontvankelijk van de bezwaarschriften is niet in geschil.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich voor de vraag gesteld of UHT het toegekende definitieve
compensatiebedrag van € 36.562 voor de toeslagjaren 2012, 2017 en 2018 op de juiste wijze heeft berekend en compensatie voor de toeslagjaren 2015 en 2019 terecht heeft afgewezen.
Compensatieberekening (UHT-DC I)
Gemachtigde voert aan dat het bezwaardossier niet compleet is en niet inzichtelijk is hoe het compensatiebedrag is vastgesteld. UHT heeft in haar schriftelijke reactie en tijdens de hoorzitting uitgebreid uiteengezet hoe de compensatieberekening is opgebouwd en heeft daarbij de relevante stukken overgelegd. Tijdens de hoorzitting heeft UHT aangegeven dat een onjuiste aanvangsdatum is gehanteerd voor het berekenen van de rentevergoeding over de gemiste KOT voor toeslagjaar 2017 (component o van de compensatieberekening). Dit had 1 juli 2018 moeten zijn in plaats van 21 juli 2018. UHT heeft aangegeven dat dit echter geen consequenties heeft omdat is gebleken dat al een hoger bedrag aan rentevergoeding is uitgekeerd dan had gemoeten. Over alle drie de jaren is namelijk gerekend met een onjuiste einddatum, te weten 16 augustus 2022 in plaats van 11 augustus 2022 (datum beschikking). De reeds toegekende bedragen aan rentevergoeding over de gemiste KOT zijn in het voordeel van belanghebbende en worden daarom niet aangepast.
Naar aanleiding van de hoorzitting heeft UHT op 28 november 2023 schriftelijk nog een nadere toelichting gegeven op het bedrag van € 545 (component e van de
compensatieberekening). Dit bedrag bestaat uit € 526 dat belanghebbende eerder moest terugbetalen of niet heeft gekregen (regel c van de compensatieberekening) met daarbij opgeteld het bedrag van € 19 aan in rekening gebrachte rente (productie 36). De Commissie overweegt dat de overige bedragen in de compensatieberekening zijn vastgesteld aan de hand van de gegevens die UHT tot haar beschikking had. De
bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen en definitieve
beschikkingen.
De Commissie overweegt dat UHT in haar schriftelijke reacties uitgebreid uiteen heeft
gezet hoe de compensatieberekening is opgebouwd, en daarbij de relevante stukken
heeft overgelegd en aangevuld. De Commissie stelt vast dat voor zover sprake was van
een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, dit met de schriftelijke reacties is
gerepareerd. Naar het oordeel van de Commissie zijn er geen aanknopingspunten om te komen tot het oordeel dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad. De
Commissie volgt gemachtigde daarom niet in haar stelling dat het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden zou zijn. De Commissie acht het bezwaar ongegrond.
Afwijzing compensatie toeslagjaar 2015 (UHT-DH5 A)
Uit het bezwaardossier volgt dat belanghebbende eind 2012 werd geconfronteerd met
een forse terugvordering van KOT voor toeslagjaar 2012. Inmiddels is vast komen te
staan dat B/T vooringenomen heeft gehandeld jegens belanghebbende met betrekking tot toeslagjaar 2012 en UHT is overgegaan tot compensatie.
Uit het bezwaardossier volgt verder dat belanghebbende in de jaren 2013 en 2014 geen gebruik heeft gemaakt van KOT, maar zich in 2015, mede vanwege de openstaande vorderingen bij B/T, genoodzaakt voelde om weer te gaan werken. Op 12 april 2015 heeft belanghebbende daarom KOT aangevraagd. Op 21 mei 2015 heeft B/T met een voorschotbeschikking vastgesteld dat belanghebbende recht had op een bedrag van € 10.616 aan KOT voor toeslagjaar 2015 (productie 23). B/T heeft dit voorschot vervolgens direct verrekend met nog openstaande vorderingen, waaronder openstaande vorderingen KOT voor de toeslagjaren 2010, 2011 en 2012 (productie 25). Het na de verrekeningen overgebleven bedrag van € 1 werd uitgekeerd aan belanghebbende. Omdat belanghebbende financieel niet in staat was de kinderopvang zelf te betalen, heeft ze de KOT op 19 mei 2015 met terugwerkende kracht per 1 april 2015 stopgezet en de voorgenomen kinderopvang niet afgenomen (productie 56). Omdat het bedrag van € 10.616 aan KOT voor toeslagjaar 2015 door B/T al bijna geheel was verrekend, heeft B/T het bedrag teruggevorderd bij belanghebbende.
Naar aanleiding van de hoorzitting heeft UHT nogmaals bekeken of terecht en op goede gronden is geoordeeld dat over het toeslagjaar 2015 geen recht bestaat op compensatie omdat wellicht vooringenomen is gehandeld dan wel sprake is van hardheid van het stelsel. Op 28 november 2023 heeft UHT een aanvullende schriftelijke reactie ingediend.
UHT stelt dat de terugvordering van € 10.616 het gevolg is van de stopzetting door
belanghebbende zelf. Nu geen kinderopvang is afgenomen in 2015, bestaat er ‘evident
geen recht’ op KOT en wordt volgens UHT niet voldaan aan de kenmerken van
institutioneel vooringenomen handelen dan wel de hardheidsregeling. Voorts merkt UHT op dat B/T bevoegd was voorschotten te verrekenen met openstaande vorderingen. In het geval van belanghebbende zijn hierdoor vorderingen in het verleden verlaagd en is een nieuwe vordering ontstaan. Belanghebbende heeft volgens UHT de KOT inderdaad stopgezet om te voorkomen dat er een nieuwe vordering zou ontstaan. UHT merkt verder op dat, omdat deels is verrekend met KOT van toeslagjaar 2012 waarvan nu blijkt dat vooringenomen is gehandeld, dit wel kan meewegen voor het aannemen van ‘causaal verband’ bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS).
De Commissie overweegt als volgt. De Commissie constateert dat in mei 2015
belanghebbende zelf de kinderopvangtoeslag heeft stopgezet omdat zij alsnog geen
(gekwalificeerde) kinderopvang heeft afgenomen. Op grond van wat is bepaald in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht, is er dan binnen de kaders van de forfaitaire regeling geen aanleiding voor compensatie.
De Commissie merkt wel op dat belanghebbende de kinderopvangtoeslag in mei 2015
duidelijk heeft stopgezet als gevolg van de verrekening door B/T met eerdere schulden
(en dit zonder enige verdere communicatie daarover door B/T, noch over de eventuele
mogelijkheid van een zodanige regeling van die schulden dat opvang en dus betaald
kunnen werken niet bij voorbaat onmogelijk zou zijn) omdat zonder daadwerkelijke
betaling van de KOT belanghebbende de opvang niet zou kunnen bekostigen.
Met UHT wijst de Commissie op de mogelijkheid om een vergoeding van de als gevolg
hiervan geleden schade te laten beoordelen door CWS.
Afwijzing compensatie toeslagjaar 2019 (UHT-DC-I A)
De Commissie overweegt dat uit het bezwaardossier blijkt dat zowel de persoonlijk
zaakbehandelaar als de Commissie van Wijzen hebben vastgesteld dat ook met
betrekking tot toeslagjaar 2019 vooringenomen is gehandeld jegens belanghebbende.
Omdat UHT in de veronderstelling was dat in 2019 geen kinderopvang is afgenomen,
bestond volgens UHT echter geen aanspraak op compensatie.
Gemachtigde heeft op 6 november 2023 aanvullende stukken ingebracht waaruit blijkt
dat belanghebbende in de maand januari van 2019 wel kinderopvang heeft afgenomen. Naar aanleiding hiervan heeft UHT in de aanvullende schriftelijke reactie aangegeven alsnog over te gaan tot compensatie voor de maand januari van 2019. De Commissie kan zich vinden in het herziene standpunt van UHT en adviseert UHT dienovereenkomstig te handelen.
Deze gegrondverklaring heeft tot gevolg dat ook andere bedragen in de
compensatieberekening wijzigen: de vergoeding van de immateriële schade en de
aanvullende vergoeding van 1% dienen voor alle te compenseren toeslagjaren te worden doorberekend tot de datum van de beslissing op bezwaar.
Commissie Werkelijke Schade
Naar aanleiding van het persoonlijke verhaal van belanghebbende merkt de Commissie op het aannemelijk te achten dat, gelet op de geschetste omstandigheden er mogelijk meer schade is geleden. Indien belanghebbende het aannemelijk kan maken dat meer schade is geleden dan het reeds toegekende compensatiebedrag, kan zij een verzoek indienen bij CWS op basis van artikel 2.1 lid 3 Wht. Dit verzoek wordt door CWS met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht beoordeeld.
Proceskostenvergoeding
Nu een bezwaarschrift naar de mening van de Commissie deels gegrond is, adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (één bezwaarschrift en één hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding toe te kennen (wegingsfactor 2).
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:
- het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I ongegrond
te verklaren; - het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking met de kenmerk UHT-DC-I A met
betrekking tot toeslagjaar 2019 deels gegrond te verklaren en over te gaan tot
compensatie voor toeslagjaar 2019 conform bovenstaande overwegingen; - het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking met de kenmerk UHT-DH5 A
ongegrond te verklaren; en - een proceskostenvergoeding toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter