Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10500

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 19 juli 2021 met kenmerk UHT-DC I en 21 februari 2023 met kenmerk UHT-DCHA

Ontvangst bezwaarschrift: 6 oktober 2022 (UHT-DC I) en 1 maart 2023 (UHT-DCHA)

Hoorzitting: 24 november 2023 om 10.45 uur

Overdracht advies aan UHT: 2 februari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het besluit van 19 juli 2021 te herroepen en een vergoeding van de proceskosten toe te wijzen. De Commissie adviseert voorts om de bezwaren gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DCHA ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) een compensatie toegekend voor toeslagjaar 2015, en compensatie afgewezen voor toeslagjaren 2013, 2014 en 2017.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 20 oktober 2020 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2013 tot en met 2017.
  • Bij brief van 3 februari 2021 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij een bedrag van € 7.000,- krijgt in verband met acute geldnood.
  • Bij beschikking van 24 februari 2021 is aan belanghebbende meegedeeld dat het eerder ontvangen bedrag wordt aangevuld tot € 30.000,-.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 31 maart 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de jaren 2013, 2014 en 2017 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid.
  • Bij beschikking van 19 juli 2021 is belanghebbende bericht dat zij recht heeft op compensatie KOT voor het jaar 2015.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 5 oktober 2022, ingekomen op 6 oktober 2022, tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
  • Bij beschikking van 21 februari 2023 heeft UHT aan belanghebbende een definitieve afwijzing compensatie KOT voor de jaren 2013, 2014 en 2017 toegezonden.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 1 maart 2023 tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
  • Op 8 mei 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd.
  • Op 20 november 2023 heeft gemachtigde een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
  • Op 24 november 2023 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden.
  • Na de hoorzitting heeft UHT bij bericht van 15 december 2023 een aanvullende schriftelijke reactie ingediend. Gemachtigde heeft daarop bij bericht van 18 januari 2024 gereageerd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich ten eerste gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor toeslagjaren 2013, 2014 en 2017 af te wijzen. Dienaangaande overweegt de Commissie het volgende.

Voor een compensatie of tegemoetkoming in het kader van de Wht komt in aanmerking de ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de B/T, of de ouder die ten onrechte een kwalificatie opzet/grove schuld heeft gekregen.

Voor de toeslagjaren 2013, 2014 en 2017 heeft belanghebbende KOT aangevraagd en ontvangen. De Commissie is van mening dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing en terugvordering van de KOT over deze jaren sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvorderingen KOT over de jaren 2013, 2014 en 2017 zijn gebaseerd op de door belanghebbende en/of kinderopvanginstelling aangeleverde gegevens. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1 lid 1 onder b Wht, in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt. Belanghebbende heeft niet op de FSV-lijst gestaan. De Commissie is daarom van mening dat belanghebbende voor de toeslagjaren 2013, 2014 en 2017 niet in aanmerking komt voor een compensatie. De Commissie, de hiervoor geformuleerde vraag met betrekking tot toeslagjaren 2013, 2014 en 2017 bevestigend beantwoordend, adviseert daarom dit bezwaar ongegrond te verklaren.

De Commissie overweegt verder dat de Wht is bedoeld voor herstel van vooringenomen handelen, hardheid of (een onterechte kwalificatie) O/GS en in beginsel niet ziet op eventuele omissies in (de gegevensverstrekking ter zake van) de aanvraag of de vaststelling van KOT. Belanghebbende verzoekt in feite mede om een aanpassing van de hoogte van de KOT over het toeslagjaar 2013 zoals deze indertijd definitief is vastgesteld. UHT heeft niet de bevoegdheid om tot herziening van de in het verleden vastgestelde KOT over te gaan; UHT dient zich te beperken tot de in de Wht gestelde kaders.

De Commissie verstaat het verdere betoog van belanghebbende aldus dat zij geen inzicht heeft gekregen (gebrek aan wetenschap) over de wijze waarop de terugvorderingen van KOT in haar geval gestalte hebben gekregen en hoe en in welke mate verrekeningen hebben plaats gevonden. De Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van de schriftelijke reacties, een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten en overige producties voldoende duidelijk is geworden welke verrekeningen en betalingen hebben plaats gevonden en in hoeverre deze zijn meegenomen in de berekening van het compensatiebedrag. De Commissie acht het bestreden besluit daarmee voldoende onderbouwd.

De Commissie ziet zich daarnaast gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT de toegekende compensatie voor het toeslagjaar 2015 op de juiste wijze heeft berekend.

De compensatie en de berekening daarvan zijn vastgesteld op grond van de Wht. In bezwaar is aangegeven dat gemachtigde de juistheid van de compensatieberekening niet kon controleren. De Commissie is van mening dat het bestreden besluit door middel van het indienen van het schriftelijke verweer en een uitgebreide uitleg met behulp van producties alsnog voldoende is onderbouwd. De Commissie adviseert UHT daarom het bezwaar van belanghebbende voor wat betreft de navolgbaarheid van de compensatieberekening ongegrond te verklaren.

Bij de berekening van het compensatiebedrag is door de UHT een vermindering van € 7.000,- toegepast, omdat dit bedrag eerder aan de belanghebbende is toegekend als acute noodvoorziening. UHT heeft in haar schriftelijke reactie van 8 mei 2023 aangegeven dat dit ten onrechte is gebeurd en zal worden aangepast in de beslissing op bezwaar. UHT acht het bezwaar voor dat gedeelte gegrond. De Commissie sluit zich daarbij aan.

Gemachtigde voert ook aan dat in de berekening van de vergoeding van de proceskosten niet alle gevoerde procedures zijn meegenomen. Dienaangaande overweegt de Commissie als volgt. De Wht voorziet in compensatie voor proceskosten. Dit betreft een vergoeding van de kosten van juridische bijstand met betrekking tot beschikkingen tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van een voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid. Deze forfaitaire proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, met wegingsfactor 2, waarbij wordt aangenomen dat er geen sprake is van samenhangende zaken, verminderd met een reeds toegekende of nog toe te kennen proceskostenvergoeding.
De Commissie volgt het standpunt van gemachtigde niet. De Commissie is van oordeel dat UHT met de in de nadere schriftelijke reactie van 15 december 2023 gegeven toelichting voldoende aannemelijk heeft gemaakt waarom geen proceskostenvergoeding is toegekend. De door gemachtigde overgelegde stukken hebben betrekking op de huidige procedure.

Het is de Commissie, uitgaande van het in de Wht neergelegde systeem, en geplaatst tegen de achtergrond van hetgeen partijen op dit punt over en weer hebben gesteld, niet aannemelijk geworden dat UHT bij de overige onderdelen van de compensatieberekening onjuiste bedragen zou hebben gehanteerd.

De Commissie, de hiervoor geformuleerde vraag met betrekking het toeslagjaar 2015 ontkennend beantwoordend, constateert dat de (gedeeltelijke) gegrondbevinding van het bezwaar ook zal behoren te leiden tot aanpassing van compensatieberekening. Dit heeft tot gevolg dat de berekening ook op een aantal andere punten behoort te worden aangepast. In de eerste plaats ten aanzien van de berekening van de vergoeding voor immateriële schade. In de tweede plaats zal de (gedeeltelijke) gegrondbevinding van het bezwaar ook behoren te leiden tot aanpassing van de onderdelen rente wegens gemiste KOT en de zogenoemde 1% - vergoeding. Nu de Commissie het bezwaar op dit punt gegrond acht, wordt toekenning van een proceskostenvergoeding geadviseerd.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om:

  • het bezwaarschrift tegen de definitieve beschikking compensatie KOT (met
    kenmerk UHT-DC I) gegrond te verklaren ten aanzien van de vermindering van het compensatiebedrag met de toegekende acute noodvoorziening, en alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies, en daarbij de einddatum van de desbetreffende vergoedingen vast te stellen op de datum tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar en het bestreden besluit te herroepen
  • de bezwaren tegen de beschikking met kenmerk UHT-DCHA ongegrond te verklaren;
  • een vergoeding toe te kennen voor kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter