BAC 2022-10455
Publicatiedatum 07-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 19 augustus 2022 (UHT-DC I)
19 augustus 2022 (UHT-DC I A)
19 augustus 2022 (UHT-DH 5 A)
19 augustus 2022 (UHT-DH A)
21 september 2022 (UHT-DC I)
Ontvangst bezwaarschrift: 29 mei 2024
Hoorzitting: 14 augustus 2024
Overdracht advies aan UHT: 2 september 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en de beschikking van 21 september 2022 in zoverre te herroepen. Verder adviseert de Commissie UHT om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) compensatie toegekend voor een bedrag van € 44.558,- voor de
jaren 2010 tot en met 2013 en geen compensatie toegekend voor de jaren 2009 en
2019 tot en met 2021.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 2 maart 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2009 tot en met 2012 en 2019
tot en met 2021. In overleg met belanghebbende is ook het jaar 2013
herbeoordeeld. - UHT heeft bij beschikking van 17 juli 2021 aan belanghebbende medegedeeld dat
zij in aanmerking komt voor een betaling van €30.000,-. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 5 augustus 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
geadviseerd dat gedurende de jaren 2009, 2010 en 2019 tot en met 2021 geen
sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere
omstandigheden. - UHT heeft bij de bestreden beschikkingen van 19 augustus 2022 met kenmerken
UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DH A aan belanghebbende geen compensatie
toegekend voor de jaren 2009, 2010 en 2019 tot en met 2021. - UHT heeft bij de bestreden beschikking van 19 augustus 2022 met kenmerk UHTDC
I aan belanghebbende een compensatie toegekend voor een bedrag van
€39.480,- voor de jaren 2011 tot en met 2013. - Vervolgens heeft UHT op 21 september 2022 een herziene beschikking met
kenmerk UHT-DC I afgegeven. Hierin is alsnog compensatie toegekend voor het
jaar 2010. Het compensatiebedrag is verhoogd naar € 44.558,-. - Gemachtigde heeft bij brief van 26 september 2022, ingekomen op 28 september
2022, een bezwaarschrift ingediend tegen de beschikkingen van 19 augustus
2022. - UHT heeft op 28 juli 2023 schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
- Op 29 mei 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- UHT heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, op 24 juni 2024 een
nadere schriftelijke reactie en op 9 juli 2024 de bijbehorende producties
ingediend. Gemachtigde heeft op 18 juli 2024 gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Afwijzing compensatie voor toeslagjaar 2009
Belanghebbende stelt dat zij gedupeerd is door het feit dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) haar KOT-aanvraag voor 2009 niet in behandeling heeft genomen. Belanghebbende heeft op 23 oktober 2010 KOT aangevraagd voor het jaar 2009. Zij stelt dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag omdat deze te laat was gedaan, bezien in het licht van de herstelregeling onredelijk is. Zij heeft haar aanvraag circa één maand na 1 september 2010 ingediend. UHT heeft zich op het standpunt gesteld dat de afwijzing van de aanvraag voortvloeit uit het bepaalde in artikel 15 Awir en dat om die reden geen sprake is van vooringenomenheid of hardheid.
De Commissie overweegt als volgt. Om in aanmerking te komen voor KOT over 2009,
had belanghebbende vóór 1 april 2010 KOT moeten aanvragen. Dat volgt uit artikel 15 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) zoals deze destijds luidde, waarin was bepaald dat een aanvraag met betrekking tot een
berekeningsjaar tot 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar kan worden
ingediend. (De datum 1 april is bij wet van 22 november 2011, Stb 2011, 64, artikel
XIII C, met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd in 1 september).
Een grond voor verlenging van de termijn voor het indienen van de aanvraag zou zijn
als uitstel is verleend voor het doen van aangifte inkomstenbelasting over 2009. Er zijn
geen aanknopingspunten in het dossier te vinden dat in dit geval verlenging tot na 23
oktober 2010 aan de orde is geweest. De Commissie beschouwt de afwijzing van de
KOT-aanvraag voor toeslagjaar 2009 als een reguliere uitvoering van de wet- en
regelgeving die betrekking heeft op de toekenning van KOT. De Commissie ziet in de
stukken en het aangevoerde in bezwaar geen aanknopingspunten om te oordelen dat
sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen dan wel hardheid van het stelsel. Nu er geen verlagingen of terugvorderingen van KOT hebben plaatsgevonden voor het jaar 2009, kan belanghebbende bovendien op grond van artikel 2.1 lid 4 Wht niet in aanmerking komen voor een compensatie op grond van hardheid. Evenmin is sprake van een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS), zodat belanghebbende niet voor een O/GS-tegemoetkoming in aanmerking komt. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Compensatie ten aanzien van de eerste maanden van 2010
Belanghebbende stelt dat aan haar ten onrechte geen KOT is toegekend over de eerste
maanden van 2010. UHT heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende op 15 juni 2010, 28 juni 2010 en 29 juni 2010 KOT heeft aangevraagd per 1 juli 2010
(producties 88 tot en met 90) en dat de KOT conform de aanvraag is toegekend.
De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden op basis waarvan B/T KOT had moeten toekennen vanaf een eerdere datum dan 1 juli 2010 en meent dat in dit
verband niet is gebleken dat sprake is van vooringenomen handelen of hardheid.
De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te
verklaren.
Afwijzing compensatie voor toeslagjaren 2019 tot en met 2021
Belanghebbende stelt dat de toeslagjaren 2019 tot en met 2021 onderdeel moeten
uitmaken van de herbeoordeling en dat zij gedupeerde is ten aanzien van de
toeslagjaren 2019 en 2020.
De Commissie overweegt als volgt. Volgens artikel 2.1 lid 1 Wht vindt toekenning van
compensatie plaats aan aanvragers die gedupeerd zijn door institutionele
vooringenomenheid of door de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019
werd gegeven aan het wettelijke systeem. Voor toeslagjaar 2019 geldt dat op 22
oktober 2019 een voorschotbeschikking is afgegeven. Het is niet aannemelijk geworden dat bij het vaststellen van deze beschikking sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen dan wel hardheid van het stelsel. De Commissie ziet bovendien geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat de beslissingen die B/T na 23 oktober 2019 heeft genomen ten aanzien van het recht op KOT in de jaren 2019, 2020 en 2021, verband houden met vooringenomen handelen of hardheid van vóór die datum. Weliswaar is sprake geweest van HOTHOR-signaleringen en daar bijhorend toezicht, maar ook in die gang van zaken ziet de Commissie geen vooringenomen handelswijze. Voor zover belanghebbende meent dat de definitieve beschikkingen niet juist zijn, staat bovendien nog de mogelijkheid open om een verzoek tot herziening in te dienen. De Commissie volgt UHT daarom in haar standpunt dat belanghebbende voor de jaren 2019, 2020 en 2021 niet in aanmerking komt voor compensatie of een tegemoetkoming op grond van de Wht. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
De definitieve compensatieberekening over de toeslagjaren 2010 tot en met 2013
De Commissie beschouwt de definitieve beschikking van 21 september 2022 als nader
besluit in de zin van artikel 6:19 Awb ten opzichte van de bestreden beschikking DC I
van 19 september 2022. De Commissie acht de bezwaargronden van belanghebbende
daarom mede gericht tegen de beschikking van 21 september 2022 en de daarbij
horende compensatieberekening.
Belanghebbende heeft de volgende bezwaren naar voren gebracht ten aanzien van de
compensatieberekening. Ten eerste is de herkomst van de cijfers niet te herleiden op
basis van de beschikkingen, waardoor onduidelijk is of deze juist zijn. Het is
onwaarschijnlijk dat er geen rente in rekening is gebracht over de KOT in 2011.
Daarnaast ontbreekt de berekening van de rentevergoeding over gemist KOT, maar
gezien de verstreken tijd tot aan de compensatiebeschikking lijkt deze te laag. Verder
zijn de juridische hulp die belanghebbende heeft gehad en de beslagen die zijn gelegd
ten onrechte niet meegenomen in de compensatie.
UHT heeft in haar schriftelijke reactie de compensatieberekening per component
toegelicht en hierbij opgemerkt dat de rentevergoeding over gemiste KOT niet juist is
berekend, nu de verkeerde begin- en einddata zijn gehanteerd. UHT zal de rente over
de jaren 2010 tot en met 2012 aanpassen in overeenstemming met artikel 27 Awir, door de vergoeding te berekenen over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het betreffende toeslagjaar en eindigt op de dagtekening van de
compensatiebeschikking, te weten op 21 september 2022. De rente over het jaar 2013
past UHT niet aan, nu dit in het nadeel van belanghebbende zou zijn.
UHT concludeert uit het voorgaande dat het bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond is, en
zal om die reden de vergoeding voor immateriële schade (component n) berekenen tot
aan de datum van de beslissing op bezwaar. Nu het subtotaal van de
compensatieberekening hiermee wijzigt, zal UHT ook de aanvullende vergoeding van 1% (component p) aanpassen.
De Commissie neemt met instemming kennis van de door UHT voorgestelde
aanpassingen, en adviseert UHT om dit onderdeel van het bezwaar gegrond te
verklaren. Ten aanzien van de overige componenten en de begindatum voor het berekenen van de vergoeding voor immateriële schade, stelt de Commissie vast dat door middel van het Informatie- en Beoordelingsformulier, de SAS- en LIC-overzichten, de overige producties en het schriftelijke verweer, de definitieve compensatieberekening voldoende onderbouwd is. Voor zover het bestreden besluit een gebrek in de motivering bevatte, acht de Commissie dat hiermee hersteld. Dit onderdeel van het bezwaar treft daarom geen doel.
Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit van 21 september 2022 naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gegrond te verklaren en om:
- Het bezwaar tegen de beschikkingen van 19 augustus 2022 en van 21 september
2022 met kenmerk UHT-DC I gegrond te verklaren en deze besluiten te
herroepen; - De vergoeding voor immateriële schade, de rentevergoeding gemiste KOT en de
aanvullende vergoeding van 1% van de totale compensatie, opnieuw te
berekenen met inachtneming van dit advies; - Het bezwaar tegen de beschikkingen van 19 augustus 2022 met kenmerken UHTDC I A, UHT-DH5 A en UHT-DH A ongegrond te verklaren;
- Een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste
tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter