Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10430 

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar deels gegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie tot toekenning van een proceskostenvergoeding. Gemachtigde heeft aangevoerd dat het door CWS begrootte bedrag aan immateriële schadevergoeding onvoldoende is als vergoeding voor het aangedane leed en het uiteindelijk toegekende bedrag bovendien onvoldoende is onderbouwd. In haar aanvullende schriftelijke reactie heeft UHT aangegeven dat het leed dat de dochter van belanghebbende door de toeslagenaffaire is toegebracht tijdens de hoorzitting opnieuw is beschreven. De Commissie sluit zich aan bij het standpunt van UHT dat met de verhoging van de immateriële schadevergoeding voor de dochter van belanghebbende aan het verzoek van belanghebbende om de immateriële schadevergoeding te verhogen wordt toegekomen. Belanghebbende heeft in onvoldoende mate aannemelijk kunnen maken dat de problemen met de KOT de oorzaak waren van het stuklopen van de relatie van belanghebbende, met alle gevolgen van dien (reiskosten, inkomensschade en studiekosten). De Commissie constateert dat de aangevoerde reiskosten van de dochter niet vallen onder de in onderdeel 5 van het beoordelingskader genoemde schadevergoeding wegens studievertraging. Op grond van onderdeel 4 van het beoordelingskader kan belanghebbende in aanmerking komen voor vergoeding van het verlies aan inkomsten als gevolg van de problemen rondom de KOT, mits door belanghebbende aannemelijk gemaakt kan worden dat deze inkomensachteruitgang inderdaad het gevolg is van de problemen met de KOT. Naar het door UHT overgenomen oordeel van CWS is onvoldoende aannemelijk geworden dat het einde van de dienstverbanden en de inkomensdaling te wijten zijn aan de problemen met de KOT. UHT heeft het advies van CWS dat niet aannemelijk is gemaakt dat de ouder vanwege geldgebrek door de problemen met de KOT eind 2018 met haar opleiding moest stoppen, overgenomen. Belanghebbende geeft meer specifiek aan dat de moeder van belanghebbende geen huurtoeslag ontvangen heeft, doordat belanghebbende tijdens haar studie met haar dochter bij haar moeder ging wonen. Tijdens de hoorzitting heeft UHT toegelicht dat zij op dit punt geen aanleiding ziet voor de toekenning van een aanvullende schadevergoeding, omdat dit onderwerp reeds is verdisconteerd in het advies van CWS dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. UHT ziet geen aanleiding van dit standpunt af te wijken. Belanghebbende betoogt dat het in de definitieve beschikking opgenomen bedrag van € 2.108 dat belanghebbende niet zou hebben terugbetaald onjuist is en dit bedrag € 674 zou moeten zijn. Meer ten overvloede maakt de Commissie uit de door UHT in haar schriftelijk verweer opgenomen aanvullende toelichting en de daartoe opgenomen op dat het bedrag zoals dat in de beschikking is opgenomen – anders dan belanghebbende meent - correct is. Daarnaast zijn stukken overgelegd over een aantal aanslagen, waarvan voor belanghebbende niet duidelijk is of deze wel bij de integrale beoordeling zijn meegenomen. UHT heeft de overgelegde stukken nogmaals bestudeerd en komt tot de conclusie dat de verrekeningen waar belanghebbende op doelt de teruggaven inkomstenbelasting voor 2016 en 2017 betreffen, die zijn verrekend met de terugbetalingen voor de toeslagjaren 2012 en 2013. Belanghebbende stelt ten slotte dat CWS voor wat betreft de afwijzing van een schadevergoeding in verband met afgeloste leningen, ten onrechte verwijst naar het loket van SBN. Volgens belanghebbende heeft het loket op dit moment nog niet de mogelijkheid om afgeloste leningen in te dienen. Het is de Commissie niet alleen duidelijk voor belanghebbende dat het loket de mogelijkheid biedt om afgeloste leningen in te dienen, maar ook staat vast dat belanghebbende de weg naar dit loket inmiddels heeft gevonden.

Advies