Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10430 

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 22 september 2022 met kenmerk UHT-HD CWS

Ontvangst bezwaarschrift: 26 september 2022

Hoorzitting: 24 augustus 2023

Overdracht advies aan UHT: 19 oktober 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar deels gegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie tot
toekenning van een proceskostenvergoeding.

Onderwerp van advies

Het door de oorspronkelijke gemachtigde, (opgevolgd door de huidige gemachtigde), namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) van 22 september 2023. Met toepassing van de destijds geldende Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (met ingang van 5 november 2022 opgenomen in de afdeling 2.1 van de Wet Hersteloperatie Toeslagen (hierna: Wht)) is aan belanghebbende een aanvullend bedrag van € 4.223 toegekend.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 31 januari 2020 bij UHT gemeld met een verzoek om herbeoordeling van haar situatie ten aanzien van de aan haar uitgekeerde kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij definitieve beschikking van 12 oktober 2021 heeft UHT belanghebbende een
    compensatie KOT toegekend van € 27.181 voor de jaren 2012 en 2013. Dit
    bedrag is overeenkomstig de compensatieregelingen aangevuld tot € 30.000.
  • Op 23 juli 2021 heeft belanghebbende een verzoek tot aanvullende
    schadevergoeding bij CWS ingediend.
  • Belanghebbende heeft op 21 februari 2022 en op 11 maart 2022 aanvullende
    informatie ingediend bij CWS en haar verzoek aangevuld.
  • Op 5 juli 2022 heeft CWS aan UHT een adviesrapport uitgebracht over het door belanghebbende ingediende verzoek.
  • Bij beschikking van 22 september 2022 heeft UHT dit advies gevolgd en
    belanghebbende een aanvullende werkelijke schadevergoeding toegekend van
    € 4.223.
  • Bij brief van 26 september 2022 heeft belanghebbende tegen deze beschikking
    bezwaar gemaakt.
  • Op 10 maart 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van
    belanghebbende.
  • Op 24 augustus 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in
    aanwezigheid van partijen. Het verslag daarvan gaat als bijlage bij dit advies.
  • Op 6 september 2023 heeft UHT een aanvullende schriftelijke reactie
    toegezonden
  • Bij e-mailbericht van 22 september 2023 heeft de gemachtigde namens
    belanghebbende gereageerd op het aanvullend schrijven van UHT.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaarschrift behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geding is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Toetsingskader

De Commissie stelt ten aanzien van de door haar te verrichten toetsing van het
bestreden besluit van UHT het volgende voorop.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt het kabinet gedupeerde
ouders de mogelijkheid - naast de (deels) forfaitaire compensatie - ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan door de
gedupeerde ouder worden ingediend bij CWS. Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de
gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het
civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld (vgl. het eerdere advies van
de BAC van 29 april 2022, zaak nr. BAC 2021-2219, te raadplegen via www.herstel.toeslagen.nl). De gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is.

Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen,
dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als
bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.

Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende
vergoeding, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich volgens vaste
jurisprudentie op het onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft
dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Daarbij is van belang dat het advies past binnen de door CWS vastgelegde beleidskaders.

UHT kan ter motivering van haar besluit over een aanvullende vergoeding volstaan met verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. Het is mogelijk dat UHT in uitzonderlijke gevallen tot een beslissing komt die afwijkt van het advies van de CWS, maar dit moet dan goed onderbouwd worden.

In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt in beginsel plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar. In het geval UHT is afgeweken van het advies van CWS, beoordeelt de Commissie of dit goed onderbouwd heeft plaatsgevonden.

Immateriële schadevergoeding

Gemachtigde heeft aangevoerd dat het door CWS begrootte bedrag aan immateriële
schadevergoeding (van € 11.500 voor het leed van belanghebbende en € 1.500 voor het leed van haar dochter) onvoldoende is als vergoeding voor het aangedane leed en het uiteindelijk toegekende bedrag bovendien onvoldoende is onderbouwd.

Uit de besluitvorming en het onderliggende advies blijkt volgens UHT dat CWS haar
advies heeft opgesteld met inachtneming van het `Beleidskader Immateriële schade van CWS' (gepubliceerd in november 2022). Op grond hiervan is de immateriële
schadevergoeding opgebouwd uit een aantal bouwstenen, elk met een bijbehorende
bandbreedte. Uit de schriftelijke reactie van UHT volgt dat CWS bij de bepaling van de
omvang van de vergoeding rekening heeft gehouden met de moeilijke periode voor
belanghebbende en haar dochter en de grote financiële gevolgen. Volgens CWS is sprake geweest van immateriële schade als gevolg van het verdriet en de stress die
belanghebbende en haar dochter door de problemen met de KOT over de jaren 2012 en 2013 hebben ervaren.

Tijdens de hoorzitting heeft UHT aangegeven dat de toepassing van het voornoemde
nieuwe beleidskader ertoe leidt dat de immateriële schadevergoeding eigenlijk uitkomt op een lager bedrag dan het bedrag dat in het bestreden besluit is toegekend, namelijk op een bedrag van € 7.000. De behandelend ambtenaar geeft niettemin aan begrip te hebben voor wat belanghebbende heeft verteld en bereid te zijn opnieuw te kijken naar de overgelegde stukken.

In haar aanvullende schriftelijke reactie heeft UHT aangegeven dat het leed dat de
dochter van belanghebbende door de toeslagenaffaire is toegebracht tijdens de
hoorzitting opnieuw is beschreven. UHT geeft aan de situatie van de dochter te betreuren en haar medeleven te betuigen aan het gezin. UHT vindt het gelet op de zware situatie van dochter in dit geval (en ondanks het gestelde tijdens de hoorzitting) passend om haar leed te erkennen door een hogere immateriële schadevergoeding van € 3.000 toe te kennen. Hiermee stuit UHT aan bij het maximum van de bandbreedte voor vergoeding van de sociale impact op het leven van het kind zoals opgenomen in het hiervoor beschreven beleidskader. De Commissie onderschrijft de toekenning van deze aanvullende schadevergoeding. Ook stuit de Commissie zich aan bij het standpunt van UHT dat met de verhoging van de immateriële schadevergoeding voor de dochter van belanghebbende (tot € 14.500) aan het verzoek van belanghebbende om de immateriële schadevergoeding te verhogen wordt toegekomen, zodat het bezwaar op dit punt gegrond verklaard dient te worden.

Materiële schadevergoeding

De Commissie stelt vast dat de beoordeling van de materiële schadevergoeding van
belanghebbende heeft plaatsgevonden op basis van het ‘Beoordelingskader materiële
schade CWS' (gepubliceerd in februari 2023). In dit kader wordt op de verschillende en
meest voorkomende schadeposten ingegaan. Voor zover de kosten niet onder de meest voorkomende schadeposten (genoemde in de onderdelen 1 tot en met 6 van het kader) kunnen worden ondergebracht, kunnen deze worden ingebracht onder onderdeel 7 van het beoordelingskader. Daarbij geldt wel dat steeds de schade en het oorzakelijk verband met de KOT door belanghebbende aannemelijk gemaakt moet worden om voor vergoeding in aanmerking te komen.

De Commissie onderkent de ingrijpende gevolgen van de terugvorderingen in het kader van de KOT-affaire op het !even van belanghebbende. Maar de Commissie oordeelt niettemin dat het standpunt van UHT, in navolging van het advies van CWS, navolgbaar is. Belanghebbende heeft in onvoldoende mate aannemelijk kunnen maken dat de problemen met de KOT de oorzaak waren van het stuklopen van de relatie van belanghebbende, met alle gevolgen van dien (reiskosten, inkomensschade en studiekosten).

Reiskosten

De Commissie constateert dat de aangevoerde reiskosten van de dochter niet vallen
onder de in onderdeel 5 van het beoordelingskader genoemde schadevergoeding wegens studievertraging. Dit onderdeel heeft betrekking op reiskosten die de ouder heeft moeten maken in verband met de KOT, zoals kosten voor de aanwezigheid tijdens een (hoor)zitting in verband met ingestelde rechtsmiddelen. De reiskosten van de dochter kunnen niettemin ook voor vergoeding in aanmerking komen, maar dan dient wel de schade en het oorzakelijk verband met de KOT door belanghebbende aannemelijk gemaakt te worden.

Volgens UHT is, in navolging van het advies van CWS, niet aannemelijk geworden dat de problemen met de KOT kunnen verklaren dat de relatie stukliep met alle gevolgen van dien, waaronder de toegenomen reiskosten. CWS heeft daarom geadviseerd geen
reiskosten te vergoeden. CWS heeft daarbij vastgesteld dat niet vaststaat dat de
relatiebreuk (waardoor belanghebbende en haar dochter moesten verhuizen) het gevolg was van de toeslagenaffaire. Belanghebbende wilde bovendien zelf in de buurt van haar moeder wonen en haar dochter op dezelfde school houden. Belanghebbende brengt daar tegenin dat algemeen bekend is dat financiële problemen een negatieve invloed hebben op een relatie en evident is dat B/T hiermee geen rekening heeft gehouden toen de KOT op nihil werd gesteld, terwijl ze dit wel had moeten doen. Volgens gemachtigde zijn de door belanghebbende genomen beslissingen begrijpelijk en zouden anderen hetzelfde hebben gedaan. Intrekken bij de moeder van belanghebbende was de beste optie en om haar dochter zo min mogelijk te belasten, heeft belanghebbende haar niet van school laten wisselen.

De Commissie kan UHT, in navolging van CWS op dit punt, volgen in het oordeel dat de
problemen met de KOT te ver verwijderd zijn van de schade. De gemaakte reiskosten
zijn vooral het gevolg van eigen beslissingen van belanghebbende. Het besluit van UHT voor wat betreft de vergoeding van reiskosten is naar het oordeel van de Commissie zorgvuldig tot stand gekomen, inzichtelijk gemotiveerd en navolgbaar. Naar het oordeel van de Commissie bieden de aangedragen bezwaargronden en hetgeen ter hoorzitting naar voren is gebracht geen aanknopingspunten voor een andere conclusie voor wat betreft het oorzakelijk verband tussen de schade de problemen met de KOT. De Commissie adviseert tot ongegrondverklaring van dit bezwaar.

Inkomensschade belanghebbende

Op grond van onderdeel 4 van het beoordelingskader kan belanghebbende in aanmerking komen voor vergoeding van het verlies aan inkomsten als gevolg van de problemen rondom de KOT, mits door belanghebbende aannemelijk gemaakt kan worden dat deze inkomensachteruitgang inderdaad het gevolg is van de problemen met de KOT. Naar het door UHT overgenomen oordeel van CWS is onvoldoende aannemelijk geworden dat het einde van de dienstverbanden en de inkomensdaling te wijten zijn aan de problemen met de KOT. Belanghebbende brengt daar tegenin dat uit het dossier van de huisarts blijkt dat belanghebbende wilde worden doorverwezen naar een psycholoog, omdat zij last had van hoofdpijn, huilbuien en slecht slapen. Belanghebbende zat niet goed in haar vel en had mentale problemen. Volgens belanghebbende is de terugvordering van KOT hiervan een oorzaak geweest. Dat geldt ook voor het verlies van haar banen.

De Commissie is van oordeel dat UHT mocht afgaan op het advies van CWS waarin
uitgebreid is ingegaan op de inkomensschade die belanghebbende over de diverse
periodes stelt te hebben geleden. De in bezwaar aan de gegevens van de huisarts
afgeleide argumenten zijn daarbij reeds door CWS in haar advies onderkend en
meegewogen. Andere of nieuwe argumenten zijn door belanghebbende op dit punt niet aangedragen, zodat er geen aanknopingspunten zijn om het standpunt dat
belanghebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het ontslag en
inkomensschade is veroorzaakt door de KOT te betwijfelen. De Commissie kan zich gelet hierop vinden in het oordeel van UHT dat het advies van CWS voor wat betreft de
inkomensschade zorgvuldig, inzichtelijk gemotiveerd en navolgbaar tot stand is
gekomen. De Commissie adviseert tot ongegrondverklaring van dit bezwaar.

Studiekosten door studievertraging

Ouders die studeerden en door de problemen met de KOT studievertraging hebben
opgelopen of zijn gestopt met de opleiding, kunnen voor vergoeding in aanmerking
komen indien aannemelijk kan worden dat de vertraging op het stoppen het gevolg is
van de problemen met de KOT. CWS kijkt dan onder meer naar het moment waarop
sprake is van de vertraging of het stoppen in verhouding tot de tijdlijn van de problemen met de KOT.

UHT heeft het advies van CWS dat niet aannemelijk is gemaakt dat de ouder vanwege
geldgebrek door de problemen met de KOT eind 2018 met haar opleiding moest stoppen, overgenomen. CWS draagt hiertoe onder meer aan dat belanghebbende door de eerdere aflossingen al bekend was met de aflossingsplicht ingevolge de KOT en de aflossingen voor de KOT grotendeels waren afgerond ten tijde van de start van de opleiding. Ook betrekt CWS bij haar advies de opbrengst van de door belanghebbende en haar partner verkochte woning. Belanghebbende brengt daar tegenin dat zij door de aflossingen jaren in een slechte financiele situatie heeft gezeten en zij graag een goede toekomst wilde opbouwen voor haar en haar dochter. De opbrengst van de verkoop van de woning heeft belanghebbende moeten aanwenden voor de aankoop van een nieuwe woning. De Commissie volgt UHT in het standpunt dat hetgeen in bezwaar is aangevoerd niets af doet aan het advies van CWS dat de studiekosten niet zijn ontstaan door de problemen met de KOT.

Vergoeding voor gemiste toeslagen moeder

Belanghebbende geeft meer specifiek aan dat de moeder van belanghebbende geen
huurtoeslag ontvangen heeft, doordat belanghebbende tijdens haar studie met haar
dochter bij haar moeder ging wonen. Dit bedrag heeft belanghebbende aan haar moeder gecompenseerd. Belanghebbende wenst deze bedragen vergoed te krijgen.

Tijdens de hoorzitting heeft UHT toegelicht dat zij op dit punt geen aanleiding ziet voor
de toekenning van een aanvullende schadevergoeding, omdat dit onderwerp reeds is
verdisconteerd in het advies van CWS dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt.
UHT ziet geen aanleiding van dit standpunt af te wijken. UHT benadrukt daarbij het
standpunt van CWS dat tegenover de kosten die de ouder aan haar moeder heeft
vergoed, staat dat de ouder door bij haar moeder te gaan wonen ook uitgaven voor
bijvoorbeeld vaste lasten en levensonderhoud heeft kunnen besparen. De Commissie
acht het oordeel van UHT op dit punt voldoende afgewogen en navolgbaar. Gelet hierop adviseert de Commissie tot ongegrondverklaring van het bezwaar.

Overige vermogensschade

Belanghebbende betoogt dat het in de definitieve beschikking opgenomen bedrag van
€ 2.108 dat belanghebbende niet zou hebben terugbetaald onjuist is en dit bedrag € 674 zou moeten zijn. Volgens belanghebbende dient de definitieve beschikking hierop te worden aangepast.

De Commissie stelt voorop dat het bedrag aan teruggevorderde, maar niet terugbetaalde KOT van € 2.018 is vastgesteld in de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 12 oktober 2021 (kenmerk: UHT-DC I). De Commissie oordeelt dat CWS niet zelfstandig bevoegd is om na te gaan of de berekening van de in de compensatiebeschikking genoemde bedragen. Gelet hierop acht de Commissie het begrijpelijk dat CWS op dit onderdeel niet tot het toekennen van een aanvullende compensatievergoeding heeft geadviseerd.

Meer ten overvloede maakt de Commissie uit de door UHT in haar schriftelijk verweer
opgenomen aanvullende toelichting en de daartoe opgenomen bijlagen (waaronder het in productie 10 opgenomen (uit)betalingsoverzicht KOT 2013) op dat het bedrag zoals dat in de beschikking is opgenomen – anders dan belanghebbende meent –correct is.

Verrekening terugbetaling KOT over toeslagjaren 2012 en 2013

Daarnaast zijn stukken overgelegd over een aantal aanslagen, waarvan voor
belanghebbende niet duidelijk is of deze wel bij de integrate beoordeling zijn
meegenomen. Er hebben steeds verrekeningen plaatsgevonden. UHT heeft de overgelegde stukken nogmaals bestudeerd en komt tot de conclusie dat de
verrekeningen waar belanghebbende op doelt de teruggaven inkomstenbelasting voor
2016 en 2017 betreffen, die zijn verrekend met de terugbetalingen voor de toeslagjaren 2012 en 2013. De behandelend ambtenaar UHT ziet dat voor het toeslagjaar 2012 op 30 mei 2017 een bedrag van € 1.870 is verrekend met de inkomstenbelasting 2016. Voor het toeslagjaar 2013 geldt dat op 8 juni 2018 een bedrag van € 1.119 is verrekend met de inkomstenbelasting 2017. In het kader van de definitieve compensatie zijn deze bedragen aldus meegenomen en vergoed. UHT verwijst daarbij naar een aantal overgelegde overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (LIC) voor de toeslagjaren 2012 en 2013 (aanvullende producties 2 en 3).

Belanghebbende heeft aangegeven op dit punt geen opmerkingen meer te hebben. Nu de Commissie evenmin aanleiding heeft de uitleg van UHT te betwijfelen, acht zij het
bezwaar op dit onderdeel ongegrond.

Loket SBN

Belanghebbende stelt ten slotte dat CWS voor wat betreft de afwijzing van een
schadevergoeding in verband met afgeloste leningen, ten onrechte verwijst naar het
loket van SBN. Volgens belanghebbende heeft het loket op dit moment nog niet de
mogelijkheid om afgeloste leningen in te dienen.

Uit het door UHT onderschreven advies van CWS en de aanvullende toelichting in het
schriftelijk verweer van UHT volgt volgens de Commissie dat de (aanvullende) werkelijke schadevergoeding niet ziet op compensatie voor schulden die gedupeerden zijn aangegaan. Indien een gedupeerde ouder of (ex-)toeslagpartner die van UHT een bedrag ter compensatie heeft ontvangen met dit compensatiebedrag schulden heeft betaald, kan hij/zij zich met deze schulden melden bij een loket van Sociale Banken Nederland (SBN) en deze schulden – onder omstandigheden – terugbetaald krijgen. Dit loket is te bereiken via SBN: Home l Al betaalde schulden I Sociale Banken Nederland. Gelet hierop sluit de Commissie aan bij de verwijzing door UHT naar het loket van SBN.

Overigens wijst de Commissie erop dat de gemachtigde namens belanghebbende op 21 september 2023 een beslissing op bezwaar van 18 augustus 2023 heeft overgelegd. In deze beslissing staat het bezwaar van belanghebbende tegen een besluit door SBN over een aantal door belanghebbende reeds betaalde schulden centraal. Daarmee is naar mening van de Commissie niet alleen duidelijk voor belanghebbende dat het loket de mogelijkheid biedt om afgeloste leningen in te dienen, maar staat ook vast dat belanghebbende de weg naar dit loket inmiddels heeft gevonden. De Commissie adviseert dan ook tot ongegrondverklaring van het bezwaar.

De Commissie wijst er ten overvloede op dat het Brede Hulpteam (ook wel het
Serviceteam Herstel Toeslagen) bedoeld is voor het regelen van verschillende vormen
van noodhulp (bij financiele nood, geestelijke spanningen of andere dringende problemen).

Vergoeding van de proceskosten

Gemachtigde heeft verzocht om een proceskostenvergoeding. Omdat de Commissie
adviseert tot (gedeeltelijke) herroeping van de bestreden beslissing, komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT het bezwaar tegen de
beschikking gegrond te verklaren voor wat betreft de immateriële schadevergoeding en de aanvullende schadevergoeding met inachtneming hiervan opnieuw te berekenen. Tevens adviseert de Commissie tot toekenning van een proceskostenvergoeding.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter