Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10355

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 16 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I-A en UHT-DH5 A.

Ontvangst bezwaarschrift: 14 september 2022

Hoorzitting: 29 februari 2024

Overdracht advies aan UHT: 10 juni 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
de bezwaren gericht tegen de beschikkingen van 16 augustus 2022 met
kenmerk UHT-DC I, UHT-DC-I-A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren.
Daarnaast adviseert de Commissie het verzoek om een proceskostenvergoeding
af te wijzen.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 16 augustus 2022 met kenmerk UHT-DC I, UHT-DC-I-A en UHT-DH5 A.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) heeft UHT bij de beschikking met kenmerk UHT-DC I aan belanghebbende over de toeslagjaren 2008 tot en met 2010 en 2013 tot en met 2015 een definitief compensatiebedrag van € 113.094 toegekend omdat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) over die jaren fouten heeft gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende. In de beschikkingen met kenmerk UHTDC-I-A en UHT-DH5 A, heeft UHT besloten geen compensatie toe te kennen over de toeslagjaren 2011 en 2012.

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking
getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden
beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 4 december 2019 een verzoek gedaan voor een
    herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) voor toeslagjaar 2014.
    Op 3 februari 2021 geeft belanghebbende door dat het verzoek meerdere jaren
    betreft en wordt de herbeoordeling uitgebreid naar 2008, 2009, 2010, 2011,
    2012, 2013 en 2015.
  • Bij brief van 26 mei 2021 met kenmerk UHT-B DMB2 heeft UHT een forfaitair bedrag van € 30.000 aan belanghebbende toegekend en geeft UHT aan dat de situatie van belanghebbende nog niet helemaal beoordeeld is.
  • Op 1 november 2021 heeft de Commissie van Wijzen UHT bericht dat zij van oordeel is dat de compensatieregelingen niet van toepassing zijn voor 2011 en 2012.
  • Bij beschikking van 16 augustus 2022 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag toegekend van € 113.094 over de toeslagjaren 2008, 2009, 2010, 2013, 2014 en 2015.
  • Bij beschikking met kenmerk UHT-DC-I-A heeft UHT besloten voor de jaren 2011 en 2012 geen compensatie toe te kennen op grond van vooringenomenheid.
  • Bij beschikking met kenmerk UHT-DH5 A heeft UHT besloten voor de jaren 2011 en 2012 geen compensatie toe te kennen op grond van hardheid.
  • Bij drie brieven van 13 september 2022, ontvangen op 14 september 2022 door UHT, heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen deze beschikkingen.
  • Gemachtigde heeft beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam wegens het niet
    tijdig beslissen op het verzoek tot herbeoordeling van de KOT. De rechtbank
    heeft geoordeeld dat UHT voor 24 februari 2023 een beslissing moest afgeven.
  • UHT heeft op 8 mei 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren.
  • Op 29 februari 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in
    aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
  • Op 28 maart 2024 heeft UHT in vervolg op de zitting een aanvullende
    beschouwing ingediend bij de Commissie.
  • Op 10 april 2024 heeft gemachtigde vragen gesteld over de beschouwing.
  • Op 23 april 2024 heeft UHT geantwoord op de door gemachtigde gestelde vragen.
  • Op 1 mei 2024 heeft gemachtigde een vraag gesteld over het antwoord van UHT.
  • Op 7 met 2024 heeft UHT geantwoord op de vraag van gemachtigde.
  • De Commissie heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaren ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Motivering van de beschikking
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Voor zover UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikkingen niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, met daarin een uitgebreide uitleg per component van de compensatieberekening, en het verstrekken van de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) en de overige producties, de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd. Gelet hierop adviseert de Commissie UHT het bezwaar ten aanzien van dit punt ongegrond te verklaren.

Geen volledig bezwaardossier / schending equality of arms
Belanghebbende voert in bezwaar aan dat UHT handelt in strijd met het beginsel van
equality of arms. In haar ogen wordt zij in haar procesbelang geschaad, omdat ze niet
beschikt over haar persoonlijke dossier en/ of een volledig bezwaardossier en daardoor niet over de voor het voeren van bezwaar benodigde documenten beschikt. De Commissie overweegt hierover het volgende.

De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van
artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de procedurele waarborgen van de Awb en tegen beslissingen op
bezwaar van UHT, zoals volgt op de adviezen van de Commissie, kan een
belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter.

Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een
belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften
van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het verweerschrift met de bijbehorende producties, waaronder ook de “Overzichten (uit)betalingen en/of verrekeningen toeslagen” van het LIC, is op 8 januari 2024 aan gemachtigde toegezonden. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden besluiten en hebben zij gelegenheid gehad om daarop te reageren.

De Commissie ziet geen aanleiding om aan te nemen dat - in het beschikbaar gestelde
dossier - stukken zouden ontbreken die van enig belang zouden kunnen zijn geweest bij de door UHT genomen besluiten. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Startdatum immateriële schadevergoeding
Belanghebbende stelt dat het vanwege de ontbrekende stukken niet mogelijk is de
juistheid van de door UHT gehanteerde startdatum voor de immateriële schade te
controleren. Belanghebbende stelt dat de startdatum eerder moet liggen dan 24
december 2010 en dat daarom ook sprake moet zijn van een hogere extra vergoeding
(1%).

De Commissie overweegt dat op grond van artikel 2.3 lid 4 Wht de ingangsdatum van de vergoeding voor immateriële schade dient te worden gesteld op de dagtekening van de eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT, die een direct gevolg is van (in dit geval vooringenomen handelen van B/T.

Uit het dossier blijkt dat de eerste neerwaartse beschikking - waarin de KOT over
toeslagjaar 2009 wordt teruggevorderd - dateert van 24 december 2010, de datum die
UHT als uitgangspunt heeft gehanteerd. De Commissie is niet gebleken dat een eerdere neerwaartse bijstelling heeft plaatsgevonden.
De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Toeslagjaren 2011 en 2012 (UHT-DC-I-A en UHT-DH5 A)
Belanghebbende stelt in het bezwaar dat, anders dan UHT heeft geoordeeld, sprake is
geweest van vooringenomen handelen, dan wel hardheid door B/T over de toeslagjaren 2011 en 2012. B/T zou bij de terugvorderingen te hard of te streng zijn opgetreden door geen rekening te houden met de beslagvrije voet en het inkomen van belanghebbende, bij de verrekeningen door B/T en het beslag door de kinderopvanginstelling.

UHT heeft beide jaren onderzocht en tevens voorgelegd aan de Commissie van Wijzen.
Op 1 november 2021 heeft de Commissie van Wijzen bericht dat zij van oordeel is dat de compensatieregelingen niet van toepassing zijn voor 2011 en 2012.

UHT heeft ook in de schriftelijke reactie onderbouwd dat in de jaren 2011 en 2012 geen sprake is van vooringenomen of te hard handelen door B/T. Voor beide jaren is sprake geweest van bijstellingen van de KOT die het gevolg zijn geweest van wijzigingen die belanghebbende zelf heeft doorgegeven.
In de aanvullende beschouwing heeft UHT hieromtrent nog toegelicht dat uit het
Invulformulier (productie 5, pagina 23 van het bezwaardossier) blijkt dat de
kinderopvanginstelling indertijd beslag heeft gelegd op het inkomen van
belanghebbende, en niet B/T.

De Commissie overweegt dat deze verrekeningen onderdeel zijn van de uitvoering die
over de jaren 2011 en 2012 aan de KOT is gegeven. Het verrekenen van terechte
terugvorderingen levert geen compensatie op grond van hardheid op. Datzelfde geldt
voor een beslag door een derde.
Uit de wetsgeschiedenis van de Wht en systematiek van de compensatieregeling kan niet worden afgeleid dat de wetgever dergelijke gevallen voor ogen heeft gehad. De situatie van verrekening wordt niet expliciet door de wetgever genoemd. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie in de artikelen 2.2 en 2.3 Wht wordt aangesloten bij het bedrag van de weigering, terugvordering of stopzetting van KOT die een direct gevolg is van onder andere hardheid. De verrekening van een op zichzelf terechte terugvordering of stopzetting valt daar niet onder. Dat is verder ook met zoveel woorden terug te lezen in de memorie van toelichting. Daarin staat: Bij gedupeerden door een onterechte O/GS kwalificatie waren de terugvorderingen op zichzelf niet onterecht, dus deze worden niet gecompenseerd. Daar komt bij dat in de wetsgeschiedenis, namelijk in de nota naar aanleiding van het verslag, wordt opgemerkt dat de reikwijdte van de hardheidsregeling bewust enigszins beperkt is gehouden en dat eventuele uitbreidingen een nieuwe bewuste afweging van de wetgever vergen (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 7, p. 14).

Aan de bezwaargrond dat de B/T bij de verrekeningen geen rekening heeft gehouden
met de beslagvrije voet, komt de Commissie gelet op wat hiervoor is overwogen niet
meer toe. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar
ongegrond te verklaren.

Renteberekening 2009 onduidelijk
In de aanvullende beschouwing heeft UHT toegelicht dat zij abusievelijk teveel rente
gemiste KOT heeft toegekend voor de jaren 2008, 2009, 2010, 2013, 2014 en 2015. De nadere berekeningen van de rente zijn als zodanig niet door belanghebbende betwist. De Commissie merkt op dat op grond van het reformatio in peius beginsel het teveel uitbetaalde niet kan leiden tot een beschikking van UHT waarbij een lagere rente wordt toegekend. De Commissie hoopt dat voor zover de renteberekening 2009 voor belanghebbende onduidelijk was, de aanvullende beschouwing van UHT belanghebbende helderheid heeft geboden.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie ongegrond is, adviseert de
Commissie om het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze
bezwaarprocedure af te wijzen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:

  • de bezwaren gericht tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DC I, UHT-DC-I-A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren;
  • het verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter