Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10283

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 2 augustus 2022 met kenmerk UHT-DC-I A, UHT-DC I en UHT-DH5 A

Ontvangst bezwaarschrift: 9 september 2022

Hoorzitting: 9 november 2023

Overdracht advies aan UHT: 30 november 2023

Samenvatting

De bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaren, voor zover gericht tegen de beschikkingen van 2 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A, ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie het bezwaar tegen de beschikking van 2 augustus 2022 met kenmerk UHT-DC I (gedeeltelijk) gegrond te verklaren, het bestreden besluit op onderdelen te herroepen en alle, ingevolge de Wht daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies. Tot slot adviseert de Commissie het verzoek om vergoeding van de proceskosten toe te wijzen.

Onderwerp van advies

De door (hierna: gemachtigde) namens (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de drie door UHT genomen beschikkingen van 2 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DC I.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is bij beschikking met kenmerk UHT-DC I aan belanghebbende over het toeslagjaar 2008 een definitief compensatiebedrag van
€ 32.242 toegekend. Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode
namelijk fouten gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende. Bij
beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A (afwijzing compensatieregeling) en UHT-DH5 A (afwijzing hardheidsregeling) is belanghebbende meegedeeld dat hij over het
toeslagjaar 2009 geen aanspraak op compensatie heeft.

Overgangsrecht

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Voorts is belanghebbende bij beschikkingen van 2 augustus 2022 met kenmerken
    UHT-DC-I A en UHT-DH5 A meegedeeld dat hij geen recht heeft op compensatie
    over het toeslagjaar 2009.
  • Belanghebbende heeft op 4 januari 2021 verzocht om herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2007 tot en met 2009.
  • Bij brief van 21 april 2021 (met kenmerk UHT-B DMB2) heeft UHT een forfaitair
    bedrag van € 30.000 aan belanghebbende uitgekeerd en daarbij kenbaar gemaakt
    dat de herbeoordeling nog niet helemaal klaar is.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 18 juli 2021 aan UHT toegestuurd. CvW heeft – kort
    samengevat – geoordeeld dat gedurende het toeslagjaar 2009 geen sprake is
    geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid. Daarbij merkt CvW op
    dat uit de stukken blijkt dat UHT tot de voorlopige conclusie is gekomen dat de
    compensatieregeling over het toeslagjaar 2008 wel van toepassing is.
  • Bij beschikking van 2 augustus 2022 (met kenmerk UHT-DC I) is aan
    belanghebbende een definitief compensatiebedrag toegekend van € 32.242 over
    het toeslagjaar 2008. Omdat belanghebbende al een bedrag van € 30.000 heeft
    ontvangen, heeft UHT een aanvullend bedrag van € 2.242 uitgekeerd aan
    belanghebbende.
  • Gemachtigde heeft bij brieven van 8 september 2022, ingekomen bij UHT op 9
    september 2022, bezwaar gemaakt tegen de drie beschikkingen van 2 augustus
  • Aanvullende gronden heeft gemachtigde op 31 oktober 2023 ingediend.
  • UHT heeft op 20 juni 2022 een schriftelijk reactie ingediend op de bezwaren van
    belanghebbende.
  • Op 23 januari 2023 heeft gemachtigde UHT in gebreke gesteld wegens het niet
    tijdig beslissen op bezwaar.
  • Op 29 maart 2023 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Breda
    wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar, waarna hij op 25 oktober 2023 een
    tweede beroep wegens niet tijdig beslissen heeft ingesteld.
  • Op 9 november 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden in aanwezigheid van
    partijen. Een verslag van deze hoorzitting is achter dit advies gevoegd.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaar van
    belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De beschikking UHT-DC I betreffende het toeslagjaar 2008

In bezwaar heeft belanghebbende in algemene bewoordingen aangevoerd dat UHT zijn financiële schade te laag heeft vastgesteld. Meer concreet benoemt belanghebbende (in de aanvullende gronden) dat het bedrag aan immateriële schade, gezien de door UHT gehanteerde start- en einddatum, tenminste € 13.500 zou moeten bedragen.

De hoogte van de door UHT toegekende forfaitaire compensatie over 2008

Tussen partijen is niet in geschil dat B/T over het toeslagjaar 2008 vooringenomen heeft gehandeld jegens belanghebbende. Op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a Wht komt belanghebbende daarom in aanmerking voor een forfaitaire vergoeding. Ingevolge artikel 2.2 Wht bestaat de toe te kennen forfaitaire compensatie bij institutionele vooringenomenheid uit verschillende componenten. De hoogte van die componenten is bepaald in artikel 2.3 Wht. In haar schriftelijke reactie heeft UHT de hoogte van die verschillende componenten concreet toegelicht. Daarbij is UHT tot de conclusie gekomen dat de bij de definitieve beschikking gemaakte compensatieberekening op enkele onderdelen moet worden aangepast. UHT is bij haar berekening van de rente over de gemiste KOT (onderdeel o van de compensatieberekening) namelijk uitgegaan van een verkeerde begin- en einddatum, waardoor een te laag bedrag is opgenomen. Wijziging van dit onderdeel van de compensatieberekening heeft tot gevolg dat ook daarmee samenhangende onderdelen bijstelling (naar boven) behoeven. Nu de Commissie in hetgeen (al dan niet ter zitting) in het geding is gebracht geen aanknopingspunten ziet voor een andere conclusie, verwijst zij voor die bijstellingen naar de uiteenzetting van UHT in de schriftelijke reactie.

Gezien het vorenstaande acht de Commissie het bezwaar, voor zover dit zich richt tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I, gegrond. De Commissie adviseert UHT daarom de bestreden beschikking te herroepen en de compensatieberekening aan te passen in lijn met de schriftelijke reactie van UHT.

Volledigheidshalve merkt de Commissie nog op dat, voor zover belanghebbende heeft
betoogd dat hij (in het toeslagjaar 2009) door het vooringenomen handelen van B/T
meer schade zou hebben geleden dan het bedrag dat ter zake in de berekening over
2008 is opgenomen, belanghebbende zich kan richten tot de Commissie Werkelijke
Schade (hierna: CWS). De Commissie begrijpt uit de door gemachtigde ter zitting
ingebrachte pleitnota dat een daartoe strekkend verzoek al bij CWS is ingediend.

De hoogte van de immateriële schade

De Commissie merkt in de eerste plaats op dat één van de componenten die aangepast moet worden vanwege de gegrondverklaring van het bezwaar, de einddatum van de immateriële schadevergoeding is. Deze dient namelijk, zoals UHT in haar schriftelijke reactie ook aangeeft, door te lopen tot aan de datum van de beslissing op het bezwaar.

Los van het vorenstaande heeft belanghebbende meer principieel bezwaar gemaakt
tegen de hoogte van de immateriële schadevergoeding. Volgens hem had UHT bij het
vaststellen van de immateriële schadevergoeding moeten uitgaan van € 13.500 in plaats van het door UHT berekende bedrag van € 13.000, aangezien de termijn waarover de immateriële schadevergoeding moet worden berekend in zijn ogen 27 halve jaren bedraagt en niet de door UHT gehanteerde 26 halve jaren. De Commissie volgt de berekening van de gemachtigde niet. Uit de Memorie van Toelichting op de Wht blijkt nadrukkelijk dat de ingangsdatum voor de immateriële schadevergoeding vast moet worden gesteld op de datum van de dagtekening van de eerste beschikking als bedoeld in artikel 2.2 onderdeel a Wht. De einddatum is vervolgens de datum van de dagtekening van de eerste beschikking tot compensatie, waarna de afronding naar boven dient plaats te vinden. Anders dan gemachtigde heeft betoogd, gaat het hierbij dus niet om het aantal halve kalenderjaren, maar om het aantal halve jaren dat verstreken is tussen de relevante beschikkingen. De Commissie acht het bezwaar daarom in zoverre ongegrond.

De beschikkingen UHT-DC I A en UHT-DH5 A betreffende het toeslagjaar 2009

In bezwaar stelt gemachtigde dat B/T in de ogen van belanghebbende over het
toeslagjaar 2009 onrechtmatig heeft gehandeld waardoor belanghebbende schade heeft geleden. De beschikkingen tot afwijzing van compensatie zouden onvoldoende
gemotiveerd zijn.

Uit het bezwaardossier is de Commissie gebleken dat het aan belanghebbende
toegekende (voorschot)bedrag aan KOT over het toeslagjaar 2009 bij beschikkingen van 30 januari 2009 en 21 juli 2015 is aangepast. In beide gevallen gaat het om een
neerwaartse bijstelling vanwege een hoger toetsingsinkomen van belanghebbende en
een lager aantal uren kinderopvang. Het verwerken van deze wijzigingen vindt plaats aan de hand van het reguliere toeslagenproces en geeft geen blijk van vooringenomen
handelen of hardheid als bedoeld in artikel 2.1 Wht. Dat het bedrag aan KOT over de
maand januari 2009 niet is uitbetaald op een gewijzigd bankrekeningnummer, maakt die conclusie niet anders. Belanghebbende gaf die wijziging pas zeer kort voor de datum van uitbetaling door, zodat B/T de door haar verrichte betaling op een ander
rekeningnummer dan belanghebbende wenste niet kan worden tegengeworpen.
Daarnaast heeft B/T het desbetreffende bedrag nimmer van belanghebbende
teruggevorderd. De Commissie volgt daarom de door gemachtigde ingebrachte
stellingname niet.

Voor zover UHT haar besluit bij het uitbrengen van de bestreden beslissing niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat van een gebrekkige motivering sprake is. De Commissie is van oordeel dat UHT door middel van het indienen van het schriftelijk verweer, het overleggen van de desbetreffende beschikkingen en het SAS-overzicht, het bestreden besluit voldoende heeft onderbouwd. De Commissie is daarom van oordeel dat het bezwaar op dit onderdeel ongegrond is.

Proceskostenvergoeding

Nu het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I ten dele gegrond is en leidt tot een (gedeeltelijke) herroeping van het bestreden besluit, adviseert de Commissie om het verzoek tot vergoeding van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en deelname hoorzitting) met een wegingsfactor twee. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:

  • een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de onderhavige
    bezwaarprocedure van twee procespunten met elk een wegingsfactor twee tegen
    de hoogste vergoeding per procespunt;
  • de bezwaren, voor zover deze betrekking hebben op de beschikking van 2
    augustus 2022 met kenmerk UHT-DC I, (gedeeltelijk) gegrond te verklaren ten
    aanzien van de berekening van de rente over de gemiste KOT en alle ingevolge de
    Wht daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met
    inachtneming van dit advies en daarbij de einddatum van de desbetreffende
    vergoedingen vast te stellen op de datum van de beslissing op bezwaar;
  • de bezwaren, voor zover deze zijn gericht tegen de beschikkingen van 2 augustus
    2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A, ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter