BAC 2022-10262
Publicatiedatum 01-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 4 augustus 2022 met kenmerk UHT-HD CWS
Ontvangst bezwaarschrift: 12 september 2022
Hoorzitting: n.v.t.
Overdracht advies aan UHT: 8 maart 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren, te beslissen overeenkomstig dit advies en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift van 8 april 2022 is gericht tegen de door UHT genomen Beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS). Met toepassing van de destijds geldende Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (met ingang van 5 november 2022 opgenomen in de afdeling 2.1 van de Wet Hersteloperatie Toeslagen (hierna: Wht) is het verzoek van belanghebbende om aanvullende werkelijke schadevergoeding afgewezen.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 3 juni 2020 een verzoek ingediend tot herbeoordeling van de KOT over de jaren 2014 en 2015.
- Bij beschikking van 29 december 2020 heeft UHT een tegemoetkoming wegens opzet/grove schuld (hierna: O/GS) toegekend van € 2.818,50 over toeslagjaar 2011. Ook is bij beschikking van 25 december 2020 een tegemoetkoming O/GS toegekend over de jaren 2012 en 2013 van € 9.379.
- Bij beschikking van 8 maart 2021 is aan belanghebbende een compensatiebedrag toegekend van € 20.357 voor de toeslagjaren 2014 en 2015. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 7 februari 2022 heeft UHT aan belanghebbende een aanvullende vergoeding toegekend van € 4.122 (totaal € 24.479 voor de toeslagjaren 2014 en 2015).
- Belanghebbende heeft op 17 mei 2021 een verzoek om aanvullende werkelijke schadevergoeding ingediend bij CWS.
- Bij brief van 1 februari 2022 heeft belanghebbende haar aanvraag nader toegelicht.
- Op 12 april 2022 heeft er een hoorgesprek bij CWS plaatsgevonden, waarin belanghebbende haar verzoek heeft toegelicht.
- Op 25 april 2022 heeft belanghebbende nadere informatie gestuurd aan CWS.
- Op 9 juni 2022 heeft CWS een advies uitgebracht over de aanvullende werkelijke schadevergoeding. Hierin adviseert CWS om geen aanvullende werkelijke schadevergoeding uit te betalen.
- Bij beschikking van 4 augustus 2022 heeft UHT aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op aanvullende werkelijke schadevergoeding.
- Op 7 september 2022 is namens belanghebbende een bezwaarschrift ingediend.
- Op 6 april 2023 heeft UHT hier schriftelijk op gereageerd.
- Bij e-mail van 9 november 2023 heeft gemachtigde laten weten dat hij en belanghebbende niet bij de hoorzitting aanwezig zijn en dat belanghebbende instemt met een schriftelijke afdoening van de zaak.
- UHT heeft bij e-mail van 15 december 2023 een aanvullende vraag van de Commissie beantwoord en bij e-mail van 29 januari 2024 nadere uitleg gegeven.
- De Commissie heeft het bezwaar behandeld en het volgende advies uitgebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Toetsingskader
De Commissie stelt ten aanzien van de door haar te verrichten toetsing van het bestreden besluit van UHT het volgende voorop.
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt het kabinet gedupeerde ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan door de gedupeerde ouder worden ingediend bij CWS. Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld1. De gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is.
Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen, dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.
Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich volgens vaste jurisprudentie op het onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Daarbij is van belang of het advies past binnen de door CWS vastgelegde beleidskaders.
UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie volstaan met verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. Het is mogelijk dat UHT in uitzonderlijke gevallen tot een beslissing komt die afwijkt van het advies van de CWS, maar dit moet dan goed onderbouwd worden.
In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt in beginsel plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar.
Forfaitaire compensatie en O/GS tegemoetkoming
De Commissie constateert dat belanghebbende € 24.479 aan forfaitaire compensatie heeft ontvangen alsmede € 12.197 aan O/GS tegemoetkomingen.
Op grond van het CWS advies is geen aanvullende werkelijke schadevergoeding uitbetaald door UHT.
Vervangende opvangkosten
Belanghebbende heeft in bezwaar verzocht haar vervangende opvangkosten voor één maand in 2016, acht maanden in 2018 en heel 2019 toe te kennen. Dit verzoek is volgens haar ten onrechte afgewezen in het advies van CWS. Belanghebbende heeft in 2018 noodgedwongen de kinderopvang moeten stopzetten wegens alle beslagen die waren gelegd en de verrekeningen KOT betreffende 2018 maar heeft wel vervangende kinderopvang gehad.
CWS heeft geadviseerd geen vervangende opvangkosten toe te wijzen. UHT heeft dit advies in het bestreden besluit overgenomen maar stelt in de schriftelijke reactie op het bezwaar dat het voorstelbaar is dat belanghebbende in 2018 en 2019 heeft gekozen voor vervangende opvang. Uit het betalingsoverzicht van het Landelijk Incassocentrum (LIC) blijkt immers dat belanghebbende zich vanaf juni 2018 geconfronteerd zag met maatregelen in verband met terugvorderingen KOT over 2012.
De kosten voor vervangende opvang komen daarom volgens UHT in beginsel toch als aanvullende schade in aanmerking, met uitzondering van de kosten voor vervangende opvang in 2016, omdat belanghebbende in dat jaar gebruik heeft gemaakt van de reguliere kinderopvang. Volgens UHT komen de kosten voor vervangende opvang op grond van de door belanghebbende aangeleverde gegevens uit op een bedrag van € 5.913. Op grond van verrekening van dit bedrag met de eerder aan belanghebbende toegekende materiële schadevergoeding alsmede met de eerder toegekende compensatie voor O/GS leidt toekenning van dit bedrag echter niet tot een feitelijke uitbetaling van aanvullende werkelijke schadevergoeding.
De Commissie stelt vast dat op grond van het beleidskader van CWS het uitgangspunt is dat de ouder zoveel mogelijk volledig schadeloos moet worden gesteld voor de aanvullende schade. Echter, om dubbele compensatie te voorkomen wordt van het bedrag aan werkelijke materiële schadevergoeding dat CWS berekent, de materiële schadevergoeding die de ouder van UHT reeds in de compensatiebeschikking heeft ontvangen, afgetrokken. Bij het berekenen van de totale werkelijke schade, wordt tevens rekening gehouden met de vraag of de ouder al een aanvullend bedrag op grond van de Catshuisregeling of O/GS heeft ontvangen.
De Commissie stelt vast dat belanghebbende over de jaren 2014 en 2015 een compensatiebedrag heeft ontvangen van € 20.357. Later is door UHT een aanvullende compensatievergoeding van € 4.122 toegekend. Binnen dit compensatiebedrag is € 4.306 toegekend als vergoeding voor materiële schade. Daarnaast heeft belanghebbende voor het jaar 2011 een O/GS tegemoetkoming ontvangen van € 2.818,50 en voor de jaren 2012 en 2013 een O/GS tegemoetkoming van € 9.379.
Gelet hierop volgt de Commissie UHT in haar standpunt dat de werkelijke materiële schade niet leidt tot een hogere vergoeding dan het bedrag dat belanghebbende al eerder heeft ontvangen. De Commissie adviseert aan UHT om de gewijzigde motivering over de vervangende opvangkosten op te nemen in de beslissing op bezwaar.
Reiskosten
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van gemaakte reiskosten van € 3.600. Zij moest vele kilometers reizen met openbaar vervoer om van het werk naar de oppas te gaan. Ook heeft zij veel moeten reizen naar het gemeentehuis en naar haar maatschappelijk werker vanwege de problemen met de kinderopvang.
CWS heeft geadviseerd om deze schadepost niet toe te kennen, aangezien zij ook niet tot vergoeding adviseert van de kosten van vervangende opvang. UHT heeft vervolgens in de schriftelijke reactie toegelicht dat, ondanks dat de vervangende opvang wel deels vergoed kan worden, dit niet geldt voor de reiskosten. De reiskosten komen namelijk alleen voor vergoeding in aanmerking als de afstand tot de plek van de vervangende opvang groter is dan de afstand tot plaats van de eerdere kinderopvanginstelling. Volgens UHT is in het bezwaarschrift niet nader onderbouwd dat er meer reiskosten zijn gemaakt dan anders het geval was geweest.
De Commissie is van oordeel dat de betreffende reiskosten slechts voor vergoeding in aanmerking komen als deze kosten hoger zijn geweest dan het geval was geweest als geen vervangende opvang nodig zou zijn geweest. De Commissie volgt UHT niet in haar standpunt dat de vordering moet worden afgewezen omdat het bezwaarschrift geen nadere onderbouwing heeft gegeven. Gezien de gewijzigde opstelling van UHT ten aanzien van de vervangende opvang ligt het op de weg van UHT om zelf, voor zover de beschikbare gegevens dit toelaten, nader te onderzoeken hoe het met deze reiskosten stond en zo nodig meer informatie op te vragen bij de belanghebbende en, als daaruit blijkt van hogere kosten als hiervoor bedoeld, te bepalen in hoeverre een eventuele toekenning nog zou leiden tot een aanvullende uitbetaling op grond van voormelde verrekeningsmogelijkheid. Het standpunt van UHT dat het bezwaarschrift niet nader is onderbouwd is onder de omstandigheden van het geval onvoldoende gemotiveerd. De Commissie adviseert UHT om dit punt nader te motiveren in de beslissing op bezwaar.
Kosten van vrije dagen en dagen dat ouder niet kon werken
Belanghebbende verzoekt om vergoeding van de kosten voor vrije dagen voor afspraken die zij vanwege de problemen met de KOT heeft moeten maken. Zij verwijst naar het uitgebreide overzicht dat zij heeft overgelegd. CWS heeft vergoeding van deze kosten tot een bedrag van € 1.350 geadviseerd. Naar het oordeel van de Commissie heeft UHT dit advies op goede gronden gevolgd.
De Commissie volgt UHT in haar standpunt dat het bedrag van € 1.350 is verrekend met de eerder toegekende materiële schadevergoeding in de definitieve compensatiebeschikking. Daarnaast is er ook rekening mee gehouden dat belanghebbende een surplus Catshuisregeling en een O/GS tegemoetkoming heeft ontvangen. Gelet hierop heeft UHT terecht geconcludeerd dat geen recht bestaat op een uitbetaling.
Inkomensschade
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij inkomensschade heeft geleden als gevolg van de KOT-affaire en wenst deze schade graag vergoed zien. Zij heeft destijds minder gewerkt, omdat ze geen opvang kon regelen. Belanghebbende heeft naar voren gebracht dat haar arbeidstijd was verlaagd naar 26 uur met ingang van 28 februari 2016. Ook al blijkt volgens UHT geen significante inkomensdaling, is belanghebbende wel geconfronteerd met vele beslagen. De daling van het inkomen bemoeilijkte de financiële situatie van belanghebbende des te meer.
CWS heeft geadviseerd dat belanghebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij inkomensschade heeft geleden als gevolg van de problemen met de KOT. CWS heeft hierbij betrokken dat belanghebbende tijdens het hoorgesprek heeft bevestigd dat zij over 2016, 2017 en een deel van 2018 kinderopvang heeft gekregen met behulp van de gemeente en dat zij op normale wijze KOT heeft ontvangen. UHT heeft dit advies overgenomen.
De Commissie kan dit standpunt van UHT volgen, te meer omdat uit de overzichten van het Landelijk Incassocentrum (LIC) blijkt dat in de periode 2011 tot en met 2015 belanghebbende alleen is geconfronteerd met een loonvordering in 2012. Dit ging om een bedrag van € 1.088. Hoewel de Commissie begrijpt dat belanghebbende in een moeilijke situatie zat, is zij van oordeel dat UHT mocht afgaan op het advies van CWS dat de inkomensschade onvoldoende aannemelijk is gemaakt.
Rente en kosten afbetaalde schulden
Belanghebbende wenst haar private schulden en de daarbij behorende rente en kosten over deze schulden vergoed te krijgen. Zij heeft eerder aannemelijk gemaakt dat zij veelvuldig bedragen aan incassobureaus heeft overgemaakt om haar schulden af te lossen. Dat daar kosten en rente over zijn betaald is vanzelfsprekend. Het bedrag dat zij aan compensatie heeft ontvangen, heeft belanghebbende ook aangewend om haar schulden mee af te lossen. Op de website van ‘Toeslagen herstel’ wordt aangegeven dat schulden worden vergoed die met ontvangen compensatie zijn betaald. Door het onthouden van toekenning van een vergoeding, wordt hieraan niet voldaan.
De UHT heeft gemotiveerd gesteld dat CWS heeft toegelicht private schulden niet te vergoeden, omdat hier uitgaven van waarde tegenover hebben gestaan. Bovendien is CWS van oordeel dat deze schulden niet zijn ontstaan als gevolg van de KOT-affaire.
De Commissie overweegt dat de Wht in Hoofdstuk 4 een regeling kent voor de overneming en betaling van private schulden van een gedupeerde ouder. Voor openstaande private betalingsachterstanden en de daarbij behorende kosten geldt dat deze worden beoordeeld door het schuldenloket van de Sociale Banken Nederland (SBN) en niet door CWS. De Commissie is dan ook van oordeel dat UHT zich - met CWS -terecht op het standpunt heeft gesteld dat de private schulden van belanghebbende niet voor vergoeding door UHT in aanmerking kunnen komen. Voor wat betreft de ontstane kosten en rente is de Commissie van oordeel dat deze uitsluitend kunnen worden vergoed indien deze door belanghebbende nader worden gespecificeerd. Dit heeft belanghebbende niet gedaan.
Immateriële schade
Belanghebbende stelt dat het door UHT in de beschikking toegekende bedrag (op basis van het CWS advies) aan immateriële schadevergoeding te laag is en heeft aanvullende schadevergoeding verzocht. Tegenover het leed dat belanghebbende en haar kinderen hebben meegemaakt kan geen enkel bedrag staan dat hoog genoeg is. Volgens belanghebbende heeft UHT onvoldoende gemotiveerd hoe het bedrag van € 14.500, dat CWS heeft geadviseerd, tegemoet komt aan het leed van haar en haar kinderen.
UHT heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat zij het CWS advies van 9 juni 2022 heeft getoetst aan het nieuwe ‘beleidskader immateriële schade van CWS’ (gepubliceerd in november 2022). In het CWS advies is hierbij inzichtelijk gemaakt welke factoren zijn meegewogen. In dit nieuwe beleidskader is de immateriële schadevergoeding opgebouwd uit een aantal bouwstenen, elk met een bijbehorende bandbreedte. In haar schriftelijke reactie verwijst UHT naar CWS, die in haar advies de door haar meegewogen omstandigheden concreet benoemt. Een belangrijke omstandigheid is dat de KOT-problematiek veel geestelijk leed heeft veroorzaakt bij belanghebbende. Dit heeft een negatief effect gehad op de gezinssituatie en geleid tot een verminderde kwaliteit van leven van zowel belanghebbende als haar kinderen. De behoeften van de kinderen, zowel materieel als immaterieel, zijn gedurende een aantal jaren niet of onvoldoende vervuld. Van een zorgeloze kindertijd is geen sprake geweest. Ook is de omstandigheid meegewogen dat belanghebbende enorme schulden had. Er zijn dwangverrekeningen geweest en er is beslag gelegd op haar loon. Het leed van belanghebbende is bovendien nodeloos vergroot doordat zij ondanks haar verzoeken om een betalingsregeling, deze niet kreeg. Gelet op deze omstandigheden acht UHT het, in navolging van het advies van CWS, passend om belanghebbende een immateriële schadevergoeding toe te kennen van € 14.500 (€ 11.500 voor het leed van de ouder en € 3.000 voor het leed van de kinderen).
CWS heeft UHT tevens geadviseerd belanghebbende geen aanvullende schadevergoeding uit te betalen omdat haar reeds voldoende is uitbetaald. Belanghebbende heeft op grond van de forfaitaire compensatiebeschikking al € 7.000 gekregen voor immateriële schade en het overige bedrag is verrekend met de O/GS vergoeding en het surplus Catshuisregeling. UHT heeft dit advies gevolgd.
De Commissie overweegt dat UHT het advies van CWS heeft kunnen volgen en haar standpunt op voldoende navolgbare en begrijpelijke wijze heeft gemotiveerd. UHT heeft zich desgevraagd in haar e-mail van 15 december 2023 op het standpunt gesteld dat zij gerechtigd is de aanvullende werkelijke schade te verrekenen met de aan belanghebbende toegekende O/GS compensatie omdat dit recht volgt uit het bepaalde in artikel 2.1 lid 5 Wht en het CWS beleidskader voor materiële en immateriële schade. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar ongegrond wordt verklaard heeft belanghebbende geen recht op
proceskostenvergoeding.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie UHT om het bezwaar van belanghebbende
ongegrond te verklaren, te beslissen overeenkomstig dit advies en belanghebbende geen proceskostenvergoeding toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter