Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10157

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 26 juli 2022 met kenmerk UHT-DHR

Ontvangst bezwaarschrift: 7 oktober 2022

Hoorzitting: 19 december 2024

Overdracht advies aan UHT: 6 februari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
de bezwaren in de onderhavige zaak gedeeltelijk gegrond te verklaren, het
bestreden besluit met kenmerk UHT-DHR deels te herroepen en opnieuw te
beslissen met inachtneming van dit advies. Tevens adviseert de Commissie het
verzoek om toekenning van een vergoeding voor de proceskosten toe te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag.

Aan belanghebbende is met toepassing van Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904) compensatie toegekend voor een bedrag van € 30.000,- over de toeslagjaren 2016 tot en met 2018.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 25 maart 2020 verzocht om een herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2016 tot en met 2018.
  • UHT heeft bij beschikking van 10 juni 2021, met kenmerk UHT-VHR, aan
    belanghebbende medegedeeld dat zij in aanmerking komt voor een betaling van
    €30.000, maar dat de herbeoordeling nog niet klaar is.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 17 mei 2021 aan UHT verstuurd. De CvW heeft - kort samengevat - geoordeeld dat belanghebbende over toeslagjaar 2017 niet in 2 aanmerking komt voor compensatie op basis van vooringenomen handelen of hardheid van het stelsel.
  • UHT heeft bij vooraankondiging van 18 mei 2022, met kenmerk UHT-VHR, aan belanghebbende een compensatie toegekend voor een bedrag van € 30.000,-.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking van 26 juli 2022, met kenmerk UHT-DHR, aan belanghebbende een compensatiebedrag toegekend van € 30.000,- wegens hardheid van het stelsel over de toeslagjaren 2016 tot en met 2018.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 6 september 2022, ingekomen op 7 september 2022, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 25 juli 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 19 december 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
  • Gemachtigde heeft op 19 december 2024 een aanvullend stuk ingediend.
  • UHT heeft op 19 december 2024 op dit stuk gereageerd.
  • Gemachtigde heeft op 2 januari 2025 gereageerd op het standpunt van UHT.
  • De Commissie heeft de bezwaren behandeld en het hiernavolgende advies opgesteld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
Belanghebbende stelt dat de bestreden beschikking onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de bedragen aan niet betaalde of verrekende KOT, de betaalde rente en betaalde kosten niet inzichtelijk zouden zijn gemaakt of onderbouwd.

De Commissie deelt het standpunt van UHT ten aanzien van de motivering van het
besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De
Commissie is van oordeel dat UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikking weliswaar niet voldoende heeft toegelicht, maar dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) en overige producties het bestreden besluit voldoende is onderbouwd. UHT is daarbij uitgebreid ingegaan op de door belanghebbende niet betaalde of verrekende KOT, de betaalde rente en betaalde kosten. De Commissie adviseert het bezwaar op deze punten ongegrond te verklaren.

Hoogte van de compensatie over toeslagjaar 2017
Belanghebbende stelt dat het bedrag van € 1.529 aan teruggevorderde KOT over
toeslagjaar 2017, dat niet bij belanghebbende is geïnd, onterecht is afgetrokken van het compensatiebedrag. Uit het LIC-overzicht blijkt volgens belanghebbende dat het
teruggevorderde bedrag aan KOT is kwijtgescholden, maar dit bedrag vervolgens wel is afgetrokken in de compensatieberekening. Het bedrag is volgens belanghebbende niet oninbaar gebleken, maar kwijtgescholden. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van dit punt een brief van 27 oktober 2021 van het LIC ingediend waarin staat vermeld dat het bedrag van € 1.529 aan KOT wordt kwijtgescholden.

UHT stelt dat eerder in een soortgelijk geval door de Commissie is geadviseerd dat een
niet geïnd bedrag aan KOT terecht is afgetrokken in de compensatieberekening. UHT sluit zich aan bij dit eerdere standpunt van de Commissie dat een belanghebbende die de KOT niet volledig heeft terugbetaald geacht wordt materieel gezien minder schade te hebben geleden dan een belanghebbende die alle teruggevorderde KOT heeft terugbetaald. Om dubbel uitkeren van de KOT te voorkomen, wordt het compensatiebedrag verminderd met het bedrag aan KOT dat belanghebbende niet heeft terugbetaald. Belanghebbende volgt het standpunt van UHT niet en stelt dat de kwijtschelding een definitief karakter heeft en kan worden vergeleken met een gesaneerde schuld op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen. Volgens belanghebbende bestaat sinds 27 oktober 2021 geen betaalverplichting meer voor het bedrag van € 1.529 aan KOT.

De Commissie overweegt het volgende. Het bedrag van € 1.529 aan KOT over
toeslagjaar 2017 is niet bij belanghebbende geïnd. Op 27 oktober 2021 is dit bedrag
kwijtgescholden. Belanghebbende heeft dit bedrag dus niet terug hoeven betalen.
Hierdoor heeft zij materieel gezien minder schade geleden dan een belanghebbende die alle teruggevorderde KOT heeft terugbetaald. Het feit dat het bedrag is kwijtgescholden maakt niet dat UHT het bedrag niet mag aftrekken in de compensatieberekening. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft geoordeeld dat niet-terugbetaalde teruggevorderde bedragen na een Wsnp-traject niet anders behandeld zouden moeten worden dan die van gedupeerden die niet een dergelijk traject hebben doorlopen (Rb. Zeeland-West-Brabant 3 augustus 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:5470, r.o. 8.2.). De Commissie overweegt dat de aan belanghebbende kwijtgescholden bedragen aan KOT op dezelfde manier moeten worden behandeld en dat UHT op de juiste wijze uitvoer heeft gegeven aan de wet. Hiermee wordt voorkomen dat de KOT die belanghebbende heeft ontvangen en niet heeft terugbetaald, opnieuw wordt uitgekeerd in het compensatiebedrag. De Commissie adviseert hierom de compensatieberekening op dit punt in stand te laten en het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Rentevergoeding over gemiste KOT
UHT heeft ambtshalve de compensatieberekening gecontroleerd. Hieruit volgt dat de
rentevergoeding over gemiste KOT over de toeslagjaren 2016 tot en met 2018 onjuist is berekend wegens een onjuiste start- en einddatum. De rentevergoeding over gemiste KOT is over de toeslagjaren 2016 en 2017 in het nadeel van belanghebbende berekend en UHT is voornemens om deze component over de toeslagjaren 2016 en 2017 te corrigeren bij het nemen van de beslissing op bezwaar. De rentevergoeding over gemiste KOT over toeslagjaar 2018 is in het voordeel van belanghebbende berekend en UHT is voornemens om de berekening over toeslagjaar 2018 in stand te laten.

De Commissie onderschrijft het standpunt van UHT. De Commissie adviseert de
berekening van de rentevergoeding over gemiste KOT over de toeslagjaren 2016 en 2017 te wijzigen zoals voorgesteld in de beschouwing, de berekening van de rentevergoeding over gemiste KOT over toeslagjaar 2018 in stand te laten conform het standpunt van UHT en het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren.

Vergoeding voor immateriële schade
Belanghebbende stelt dat het toegekende bedrag aan vergoeding voor de immateriële
schade van € 500 per half jaar ontoereikend is in verhouding met de door haar gezin
geleden immateriële schade. Volgens belanghebbende is het onvoldoende voor UHT om op dit punt te verwijzen naar de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS). Daarnaast is volgens belanghebbende de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken niet als bindend te beschouwen. Om deze redenen kan volgens belanghebbende niet worden volstaan met een bedrag van € 500 per half jaar als vergoeding voor de geleden immateriële schade.

UHT stelt zich op het standpunt dat het bedrag van € 500 per half jaar is gebaseerd op
een forfaitaire regeling waar zij niet van kan afwijken. De periode wordt vastgesteld
vanaf de eerste onterechte neerwaartse bijstelling van de KOT tot en met de datum van de definitieve compensatiebeschikking. Nu het bezwaar met betrekking tot de
rentevergoeding over gemiste KOT gegrond wordt geacht, is UHT voornemens om de
einddatum van de vergoeding voor immateriële schade vast te stellen op de datum van de beslissing op bezwaar. UHT wijst daarnaast op de mogelijkheid van het verkrijgen van aanvullende compensatie via een verzoek aan CWS.

De Commissie overweegt dat UHT de berekening van de vergoeding voor immateriële
schade op de in artikel 2.3 lid 4 van de Wht voorgeschreven wijze heeft berekend en dat de hoogte van deze component juist is vastgesteld. Belanghebbende heeft de
mogelijkheid om bij CWS een verzoek voor aanvullende compensatie in te dienen.

De Commissie adviseert om, conform het schriftelijke standpunt van UHT, dat als gevolg van de onjuiste renteberekeningen over 2016 en 2017, voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade, de einddatum vast te stellen op de datum van de beslissing op bezwaar en het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren.

Aanvullende vergoeding van 1%
Nu het bezwaar met betrekking tot de rentevergoeding over gemiste KOT en de
vergoeding voor immateriële schade gegrond wordt geacht, is UHT voornemens om de aanvullende vergoeding van 1% in het voordeel van belanghebbende te wijzigen. De Commissie adviseert de aanvullende vergoeding van 1% in het voordeel van
belanghebbende aan te passen.

Kindregeling en ex-partnerregeling
Belanghebbende stelt dat de kindregeling en ex-partnerregeling ten onrechte niet zijn
opgenomen in het besluit. UHT stelt dat de belanghebbende als aanvrager van de KOT
om een herbeoordeling heeft verzocht. De definitieve beschikking waartegen zij in
bezwaar was gegaan, is hier het resultaat van. UHT heeft toegelicht dat de kindregeling
en de ex-partnerregeling op andere belanghebbenden zien. Aanvragen op basis van deze regelingen worden in aparte besluiten behandeld.

De Commissie onderschrijft het standpunt van UHT. Aanvragen op basis van de
kindregeling en ex-partnerregeling worden door UHT behandeld in aparte beschikkingen. De Commissie stelt zich op het standpunt dat deze regelingen terecht niet zijn meegenomen in de bestreden definitieve compensatiebeschikking. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is en het bestreden
besluit dient te worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek om een proceskostenvergoeding in de bezwaarprocedure met betrekking tot de beschikking met kenmerk UHT-DHR toe te wijzen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om:

  • Het bezwaar, dat gericht is tegen de beschikking van 26 juli 2022 gegrond te
    verklaren ten aanzien van de berekening van de rentevergoeding over gemiste
    KOT en deze over de toeslagjaren 2016 en 2017 opnieuw te berekenen;
  • de vergoeding voor de immateriële schade te berekenen tot aan de dagtekening
    van de beslissing op bezwaar;
  • de aanvullende vergoeding van 1% aan te passen;
  • het bestreden besluit op deze punten te herroepen en een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van dit advies;
  • de overige bezwaren tegen de beschikking met kenmerk UHT-DHR ongegrond te
    verklaren;
  • het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te wijzen, op basis van twee
    procespunten met een wegingsfactor twee.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter