BAC 2022-10001
Publicatiedatum 24-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluiten: 5 mei 2022 met kenmerk UHT-DC-I A, 5 mei 2022 met kenmerk UHT-DH5 A, 7 september 2022 met kenmerk UHT-DC I en 18 juli 2023 met kenmerk UHT-O OGS B
Ontvangst bezwaarschriften: 9 september 2022 (UHT-DC-I A), 14 september 2022 (UHT-DH5 A), 26 juni 2023 (UHT-DC I) en 11 juli 2023 (UHT-O OGS B)
Hoorzitting: 31 januari 2024
Overdracht advies aan UHT: 21 maart 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar deels gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaar is gericht tegen de op 5 mei 2022, 7 september 2022 en 18 juli 2023 door UHT genomen compensatiebeschikkingen. Hierbij is aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 58.630 toegekend over de toeslagjaren 2010, 2011, 2013 en 2014 (UHT-DC I). Over het toeslagjaar 2012 en de toeslagperiode november en december 2014 is geen compensatie toegekend (UHT-DC-I A en UHT-DH5 A). Bij beschikking van 18 juli 2023 is over de toeslagperiode november en december 2014 een aanvullende O/GS-compensatie toegekend van € 340,- (UHT-O OGS-B).
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft UHT op 10 februari 2020 verzocht om herbeoordeling van haar aanspraken op kinderopvangtoeslag. UHT heeft in het kader van de herbeoordeling gekeken naar de toeslagjaren 2011 tot en met 2014 en een zienswijze ingediend bij de Commissie van Wijzen (hierna: CvW).
- De CvW heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 27 oktober 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat over toeslagjaar 2012 en de maanden november en december 2014 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
- UHT heeft bij beschikkingen van 5 mei 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A aan belanghebbende medegedeeld dat zij over het toeslagjaar 2012 en de toeslagperiode november en december 2014 niet in aanmerking komt voor compensatie.
- UHT heeft bij definitieve compensatiebeschikking van 7 september 2022 met kenmerk UHT-DC I aan belanghebbende een compensatiebedrag toegekend van € 58.360,- over de toeslagjaren 2010, 2011, 2013 en 2014.
- Gemachtigde heeft bij brieven van 9 september 2022, op 9 en 14 september 2022 door UHT ontvangen, bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DC I. Zij heeft op 26 juni 2023 het bezwaar aangevuld.
- UHT heeft bij beschikking van 18 juli 2023 met kenmerk UHT-O OGS-B een O/GS-tegemoetkoming aan belanghebbende toegekend over de toeslagperiode november en december 2014 van € 340,-.
- Gemachtigde heeft hier bij brief van 11 juli 2023 bezwaar tegen gemaakt.
- UHT heeft op 19 september 2023 schriftelijk gereageerd.
- Op 31 januari 2014 heeft ten behoeve van het bezwaar van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden bij de Commissie. Van de hoorzitting is verslag opgemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Beoordeling forfaitaire compensatieberekening over de toeslagjaren 2010, 2011, 2013 en 2014
Tussen partijen is niet in geschil dat de Belastingdienst/Toeslagen tegenover belanghebbende over de toeslagjaren 2010, 2011, 2013 en 2014 individueel vooringenomen heeft gehandeld. UHT heeft belanghebbende over deze toeslagjaren (met uitzondering van de toeslagperiode november en december 2014) een forfaitaire compensatie toegekend van € 58.630,-. Belanghebbende voert verschillende gronden aan met betrekking tot de berekening van het compensatiebedrag. De Commissie beoordeelt de gronden van belanghebbende als volgt.
Rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag
Ingevolge artikel 2.2 onderdeel g Wht bestaat de compensatie mede uit een rentevergoeding bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de kinderopvangtoeslag. De rentevergoeding wordt berekend over de periode tot de dagtekening van de definitieve compensatiebeschikking (artikel 2.3 lid 7 Wht jo. artikel 27 lid 2 Awir).
De rentevergoeding gemiste kinderopvangtoeslag is bij definitieve compensatiebeschikking tot 4 juli 2022 berekend. Dat is onjuist. Die vergoeding had moeten worden berekend tot de dagtekening van de definitieve compensatiebeschikking 7 september 2022. Het bezwaar van belanghebbende met betrekking tot de rentevergoeding slaagt.
UHT heeft bij schriftelijke reactie reeds aangegeven de rentevergoeding bij beslissing op bezwaar te zullen corrigeren en door te berekenen tot de dagtekening van de beslissing op bezwaar. De Commissie zal UHT dienovereenkomstig adviseren.
Vergoeding voor immateriële schade
Ingevolge artikel 2.2 onderdeel d Wht bestaat de compensatie mede uit een bedrag voor immateriële schade. Het bedrag is, ongeacht het aantal berekeningsjaren waarop de compensatie betrekking heeft, gelijk aan € 500,- voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van de eerste neerwaartse beschikking en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van ieder half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar (artikel 2.3 lid 4 Wht).
Uit de toelichting bij de bestreden compensatiebeschikking volgt dat de immateriële schade is berekend over de periode tot 4 juli 2022, in plaats van tot de dagtekening 7 september 2022. Deze fout heeft in dit geval als zodanig geen gevolgen voor het aantal halve jaren dat bij definitieve compensatiebeschikking van 7 september 2022 diende te worden vergoed.
De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade een vergoeding is voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. Belanghebbende heeft door de bezwaarprocedure langer moeten wachten op de definitieve berekening van haar compensatie en hiervan stress ervaren die nog steeds voortduurt.
Het bezwaar is deels gegrond. In een dergelijke situatie hanteert UHT als einddatum van de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade het moment van de beslissing op bezwaar. De Commissie ziet daarom aanleiding UHT te adviseren de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade van belanghebbende te berekenen tot het moment van de beslissing op bezwaar.
Schending motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel
Nu de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DC I volgens de Commissie op verschillende punten niet in stand kan blijven, zoals hierboven benoemd, staat daarmee vast dat de totstandkoming onvoldoende zorgvuldig is geweest en de motivering bij beslissing op bezwaar dient te worden verbeterd.
O/GS-tegemoetkoming over het toeslagjaar 2014
UHT heeft bij beschikking van 18 juli 2023 een aanvullende O/GS-tegemoetkoming van € 340,- toegekend over het toeslagjaar 2014. Deze tegemoetkoming is door UHT berekend door 30% te nemen van 2/12de deel van de terugvordering over het toeslagjaar 2014.
Partijen verschillen van opvatting of deze O/GS-tegemoetkoming terecht door UHT is toegekend. UHT heeft bij schriftelijke reactie gesteld dat deze aanvullende tegemoetkoming ingevolge artikel 2.6 lid 4 Wht niet had moeten worden toegekend, maar dat zij hierop niet terug zal komen. Gemachtigde onderschrijft het standpunt van UHT niet en wijst op het interne behandelkader van UHT. Op de O/GS-tegemoetkoming wordt door UHT niet teruggekomen en de hoogte daarvan is tussen partijen niet in geschil. De Commissie ziet daarom geen aanleiding hierover nader te adviseren.
Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie het bezwaar deels gegrond acht en het advies is om het besluit met kenmerk UHT-DC I deels te herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Het bezwaar, voor zover gericht tegen de beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-O OGS-B, slaagt niet. De Commissie ziet geen aanleiding voor proceskostenvergoeding met betrekking tot deze beschikkingen.
Conclusie
De Commissie adviseert UHT:
- het bezwaar ongegrond te verklaren met betrekking tot de beschikkingen UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-O OGS-B;
- het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I deels gegrond te verklaren en de beschikking te herroepen;
- de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
- de rentevergoeding voor gemiste kinderopvangtoeslag met inachtneming van artikel 27 lid 2 Awir te berekenen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
- de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen;
- een proceskostenvergoeding toe te kennen op basis van 2 procespunten met een wegingsfactor 2. De Commissie adviseert daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter