Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-09779

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 18 juli 2022 (UHT-DC-I A en UHT-DH5 A)

Ontvangst bezwaarschrift: 22 augustus 2022

Hoorzitting: 30 oktober 2024

Overdracht advies aan UHT: 12 november 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door de gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) geen compensatie toegekend voor de jaren 2011 tot en met 2016.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 5 juni 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). De jaren 2011 tot en met 2016 zijn betrokken in de herbeoordeling.
  • Dit advies wordt uitgebracht door een Commissie bestaande uit drie leden.
  • UHT heeft bij beschikking van 30 april 2021 aan belanghebbende meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000,-.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 31 mei 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
  • UHT heeft bij bestreden beschikkingen aan belanghebbende meegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2011 tot en met 2016.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 22 augustus 2022, ingekomen op dezelfde datum, een bezwaarschrift ingediend.
  • Gemachtigde heeft het bezwaarschrift bij brief van 27 september 2023 aangevuld.
  • UHT heeft op 28 februari 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 30 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Beoordeling van de bezwaren ten aanzien van de bestreden beschikking

Belanghebbende voert in bezwaar aan dat UHT over de jaren 2015 en 2016 wel compensatie had moeten verlenen. De Commissie ziet zich daarom gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor die jaren af te wijzen.

Toeslagjaar 2015

Aan belanghebbende is geen compensatie toegekend over toeslagjaar 2015, omdat volgens UHT geen sprake is van vooringenomen handelen of hardheid. De verlaging van de KOT was volgens UHT gelegen in het feit dat was gebleken dat belanghebbende minder uren aan opvang afnam.

Belanghebbende betwist dat zij minder uren heeft afgenomen in 2015 en stelt dat zij om die reden in aanmerking komt voor compensatie over dit jaar.

De Commissie overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, stopzetting of terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2015 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel.

De verlaging van de KOT van € 8.526,- naar € 5.194,-, bij beschikking 11 november 2016, vond plaats op basis van de gegevens die belanghebbende bij haar antwoordformulier van 7 juli 2016 had toegestuurd. Belanghebbende heeft toentertijd tegen de beschikking van 11 november 2016 bezwaar gemaakt. Bij haar bezwaarschrift heeft zij bewijsstukken meegestuurd, waaronder jaaropgaven en facturen van de kinderopvanginstelling. B/T heeft daarna op grond van de ingediende stukken geconstateerd dat het recht op KOT eerder te hoog was vastgesteld. De KOT van € 5.194,- was namelijk berekend op basis van 898,68 uren, terwijl uit de door belanghebbende overgelegde jaaropgaven en facturen een totaal aantal uren van 890,68 bleek. Bij beslissing op bezwaar van 15 december 2016 is de definitieve KOT van € 5.194,- om die reden in stand gelaten.

Gelet op de facturen van de kinderopvanginstelling die belanghebbende toentertijd heeft opgestuurd, klopte de redenering van B/T. Daarom meent de Commissie dat sprake is geweest van een reguliere wijziging, die conform de wet is uitgevoerd.

In de beschikking van 11 november 2016 had B/T kennelijk een (administratieve) fout gemaakt met betrekking tot het aantal uren (in het voordeel van belanghebbende), maar dat doet daar niet aan af.

Een dergelijke reguliere bijstelling geeft in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidscompensatie. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is niet gesteld dat een verzoek om een betalingsregeling is gedaan en geweigerd en is er ook geen sprake geweest van een onterechte O/GS-kwalificatie, zodat ook op een O/GS-tegemoetkoming geen aanspraak kan worden gemaakt. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Toeslagjaar 2016

UHT heeft geoordeeld dat ten aanzien van toeslagjaar 2016 sprake is van vooringenomen handelen. Aan belanghebbende is echter geen compensatie over dit jaar toegekend, omdat volgens UHT sprake was van evident geen recht op KOT.

De Commissie constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat B/T institutioneel vooringenomen heeft gehandeld bij de nihilstelling van de KOT voor toeslagjaar 2016. Zoals UHT op de hoorzitting heeft bevestigd, blijkt onder meer uit de interne melding van 6 juli 2017 (productie 27) dat de betrokkenheid van belanghebbende bij het CAF1713-onderzoek tot de nihilstelling heeft geleid.

Nu de vooringenomenheid vaststaat, komt belanghebbende in beginsel in aanmerking voor compensatie op grond van artikel 2.1, lid 1, van de Wht. Toekenning van compensatie blijft, ingevolge artikel 2.1, lid 2, van de Wht, achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan de ouder toerekenbaar zijn, zoals bij evident geen recht op KOT.

De bewijslast dat sprake is van ernstige onregelmatigheden rust op UHT. Naar het oordeel van de Commissie is UHT daarin niet geslaagd.

Het valt de Commissie op dat in het ouderverhaal van belanghebbende niets is opgenomen over opvang in 2016. Het informatie- en beoordelingsformulier vermeldt enkel een aantekening van de PZB-er dat belanghebbende zou hebben verklaard geen gebruik te hebben gemaakt van opvang in 2016. De herkomst van deze aantekening is onduidelijk.

Daarbij is bekend dat kinderopvanginstellingen niet verplicht waren om gegevens via de KOI-viewer door te geven. Ook de gang van zaken rond de voorschot- en nihilstellingsbeschikkingen wekt verwarring. Gezien deze context en het tijdverloop, kan het ontbreken van aanvullende gegevens niet aan belanghebbende worden tegengeworpen.

De Commissie concludeert dat van een situatie zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 2, van de Wht onvoldoende is gebleken. De Commissie adviseert UHT daarom om belanghebbende alsnog compensatie toe te kennen voor toeslagjaar 2016.

Proceskostenvergoeding

Nu het primaire besluit naar de mening van de Commissie moet worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

De Commissie adviseert UHT om:

  • belanghebbende alsnog compensatie toe te kennen op grond van vooringenomenheid voor toeslagjaar 2016 en het bestreden besluit in zoverre te herroepen;
  • het bezwaar voor het overige ongegrond te verklaren;
  • een vergoeding van de proceskosten toe te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter