BAC 2022-09764
Publicatiedatum 20-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 19 juli 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 15 augustus 2022 en 16 augustus 2022
Hoorzitting: 8 februari 2024
Overdracht advies aan UHT: 11 april 2024
Samenvatting
Samenvattend adviseert de Commissie UHT om het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I deels gegrond te verklaren, deze beschikking aan te passen conform dit advies en voor dit bezwaar een proceskostenvergoeding toe te wijzen. De Commissie adviseert UHT de bezwaren tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
De door de gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften van 15 augustus 2022 en 16 augustus 2022 zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 19 juli 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A.
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Gelet op de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 7 september 2020 UHT telefonisch verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over het jaar 2010.
- Op basis van een gesprek met de persoonlijk zaakbehandelaar, heeft belanghebbende verzocht om herbeoordeling van de KOT over de jaren 2009, 2010, 2011, 2012 en 2013.
- UHT heeft belanghebbende op 18 maart 2021 telefonisch geïnformeerd dat een bedrag van € 30.000 zal worden ontvangen conform de Catshuisregeling. Bij brief van 21 april 2021 heeft UHT dit schriftelijk bevestigd.
- Op 28 februari 2022 heeft de Commissie van Wijzen haar advies aan UHT toegestuurd.
- Bij brief van 6 april 2022 heeft B/T aan belanghebbende een voorlopig compensatiebedrag van € 79.316 vastgesteld, omdat sprake is van institutionele vooringenomenheid voor de toeslagjaren 2009, 2010, 2011 en januari t/m april van toeslagjaar 2012. Voor de maanden mei tot december van 2012 was sprake van evident geen recht. Wel is voor 2012 een O/GS-tegemoetkoming toegekend, omdat er sprake is van een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld. Voor toeslagjaar 2013 is geen recht op compensatie toegekend, omdat er geen sprake is van institutionele vooringenomenheid dan wel hardheid van het stelsel. Wel is voor 2013 een O/GS-tegemoetkoming toegekend vanwege een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld.
- Bij beschikking van 19 juli 2022 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT aan belanghebbende een definitieve compensatie van € 80.396 toegekend voor de toeslagjaren 2009, 2010, 2011, en januari tot en met april van 2012.
- Bij beschikking van 19 juli 2022 met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT beslist dat geen tegemoetkoming wegens vooringenomenheid wordt toegekend over mei tot en met december van 2012 en 2013.
- Bij beschikking van 19 juli 2022 met kenmerk UHT-DH5 A heeft UHT beslist dat geen tegemoetkoming wegens hardheid wordt toegekend over mei tot en met december van 2012 en 2013.
- Door gemachtigde is op 15 augustus 2022 en 16 augustus 2022 bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A.
- Bij beschikking van 8 september 2022 met kenmerk UHT-O OGS B heeft UHT beslist dat belanghebbende recht heeft op een tegemoetkoming van € 9.825 over de maanden mei tot en met december van 2012 en 2013.
- Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. De rechtbank heeft op 17 februari 2023 uitspraak gedaan en geoordeeld dat uiterlijk 3 maart 2023 een beslissing op bezwaar moet zijn afgegeven.
- Bij beschikking van 27 maart 2023 met kenmerk UHT-IGS DDS BOB heeft UHT aan belanghebbende een dwangsom van € 1.442 toegekend.
- Op 8 februari 2024 heeft de Commissie de bezwaren van belanghebbende behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
- Op 29 februari 2024 heeft UHT de aanvullende schriftelijke reactie met bijlagen opgestuurd.
- Op 29 februari 2024 heeft UHT tevens de volgens haar juiste versie van de schriftelijke reactie opgestuurd aan de Commissie en gemachtigde.
- De Commissie heeft gemachtigde tot uiterlijk 14 maart 2024 de mogelijkheid geboden te reageren. Gemachtigde heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
- De Commissie, bestaande uit voorzitter en leden, heeft het bezwaar behandeld en het hierna volgende advies uitgebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaren ontvankelijk worden geacht.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
eschikkingen UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
Zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel
De Commissie kan UHT volgen in haar schriftelijk verweer ten aanzien van de motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Ter voorbereiding van de definitieve compensatiebeschikking zijn de bedragen in de compensatieberekening vastgesteld aan de hand van de gegevens die B/T tot haar beschikking had. De gegevens zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen en wijzigingsmeldingen van de KOT.
De Commissie is van mening dat de voor deze bezwaarprocedure relevante stukken aan belanghebbende zijn toegestuurd. Ook zijn de LIC-overzichten voor de jaren 2009, 2010, 2011, 2012 en 2013 opgenomen in het dossier. Tevens heeft UHT bij de aanvullende schriftelijke reactie nog aanvullende stukken aangeleverd op verzoek van belanghebbende. Een volledig persoonlijk dossier, waarin informatie wordt opgenomen over de bredere relatie tussen belanghebbende en de Belastingdienst welke deels betrekking heeft op de KOT, acht de Commissie niet van belang voor deze bezwaarprocedure die alleen gaat over de KOT. De Commissie ziet in de concrete stellingname van belanghebbende en UHT geen aanleiding om aan te nemen dat in het tijdens deze procedure beschikbaar gestelde dossier (nog) stukken zouden ontbreken die van belang zouden kunnen zijn bij de beoordeling van het door UHT genomen besluit.
Bekendmaking van de vooraankondiging
Gemachtigde heeft in het bezwaar opgeworpen dat hij zich op 1 maart 2022 heeft gesteld als advocaat voor belanghebbende. Gemachtigde voert aan dat de bestreden beschikking enkel naar belanghebbende is verzonden en niet aan gemachtigde, en verwijst hiervoor naar een productie in het bezwaar. Hierdoor is belanghebbende de mogelijkheid ontnomen haar zienswijze kenbaar te maken.
UHT stelt dat belanghebbende deze grond in bezwaar heeft aangevoerd, maar dat dit niet tot een ander (inhoudelijk) oordeel leidt.
De Commissie constateert op basis van het dossier dat UHT wel een vooraankondiging heeft verstuurd aan belanghebbende. In het dossier is niet gebleken van een productie waaruit blijkt dat gemachtigde zich voorafgaand aan de vooraankondiging heeft gesteld. Naar aanleiding van dit onderdeel van het bezwaar overweegt de Commissie als volgt. Belanghebbende heeft in het kader van de bezwaarprocedure de gelegenheid gekregen en benut om haar bezwaren verder te ontvouwen en te onderbouwen. Belanghebbende heeft ook niet om aanhouding van de behandeling van haar bezwaarschrift gevraagd. Dat leidt tot de conclusie dat dit bezwaaronderdeel niet tot het door belanghebbende gewenste resultaat kan leiden aangezien alle voor de behandeling daarvan relevante informatie beschikbaar is gekomen. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.
Artikel 6 EVRM, recht op een eerlijk proces
De Commissie overweegt dat zij een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken heeft belanghebbende in de vorm van het bezwaardossier ontvangen. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.
UHT-DC-I – Compensatieberekening toeslagjaren 2009, 2011, 2012 en 2013
2009
De Commissie adviseert UHT component g voor het jaar 2009 opnieuw te berekenen.
2011
Gemachtigde heeft tijdens de zitting gesteld dat in 2011 sprake was van automatische continuatie. Door het automatische continueren van de KOT is belanghebbende in ernstige financiële problemen gekomen en wenst zij voor dit jaar een hogere compensatie te ontvangen op basis van het bedrag van € 20.460 van de oorspronkelijke beschikking, waarbij de KOT automatisch werd gecontinueerd, in plaats van het bedrag van € 14.091 van de latere beschikking waarbij de KOT werd aangepast.
UHT stelt dat de compensatie voor 2011 volgens de systematiek van de Wht is berekend op basis van de laatste beschikking voor het onderzoek (het vooringenomen handelen). Dit betreft de beschikking van € 14.091 van 14 januari 2012.
De Commissie ziet onvoldoende aanknopingspunten om van het gemotiveerde standpunt van UHT af te wijken. Over 2011 is gecompenseerd op basis van de kwalificatie vooringenomen handelen. Het enkele feit dat sprake is geweest van automatische continuatie, leidt niet tot aanpassing van de basis voor de schadeberekening. Dit betreft immers de laatste beschikking voor het (vooringenomen) onderzoek. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
2012
UHT heeft de vraag behandeld of sprake was van evident geen recht. Over toeslagjaar 2012 zijn geen opvanggegevens, jaaropgaven of enig andere gegeven bekend waaruit blijkt dat er op enig moment opvang is genoten door belanghebbende.
Tijdens het oudergesprek tussen belanghebbende en de persoonlijk zaakbehandelaar heeft belanghebbende verklaard vier maanden opvang te hebben genoten van 1 januari tot en met 1 mei 2012.
In het schriftelijk verweer heeft UHT nader toegelicht dat UHT, ondanks het gebrek aan gegevens die het gebruik van opvang over 2012 door belanghebbende bevestigen, in dit geval heeft besloten af te gaan op het verhaal van belanghebbende. Daarmee heeft UHT geoordeeld dat in de periode januari 2012 tot en met april 2012 door B/T vooringenomen is gehandeld. Op basis daarvan heeft UHT besloten compensatie toe te kennen over de eerste vier maanden van 2012. UHT heeft verder geen aanwijzingen dat belanghebbende in meer dan deze vier maanden opvang heeft afgenomen en betaald.
2013
Gemachtigde heeft tijdens de zitting gesteld dat in 2013 sprake was automatische continuatie, terwijl belanghebbende in april 2012 de KOT had stopgezet. Hierdoor kreeg zij financiële problemen zodat zij ook voor dit jaar gecompenseerd wenst te worden.
UHT geeft in de schriftelijke reactie aan dat belanghebbende voor toeslagjaar 2013 geen recht heeft op compensatie, omdat geen sprake is van vooringenomenheid, dan wel hardheid van het stelsel. Wel heeft belanghebbende recht op een O/GS-tegemoetkoming, omdat sprake is van een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld.
De Commissie overweegt dat in het beoordelingsformulier van UHT is toegelicht dat over 2013 regulier is beschikt. Het enkele feit dat sprake is geweest van een automatische continuatie, leidt niet tot de kwalificatie vooringenomenheid of hardheid. Daar is meer voor nodig. De eerste voorschotbeschikking is automatisch gecontinueerd. De tweede voorschotbeschikking is echter toegekend voor de periode 1 januari t/m 23 januari 2013. De toegekende opvangduur komt overeen met het feit dat de ouder vanaf 24 januari 2013 naar het buitenland is gegaan. Omdat de ouder de vertrekdatum naar het buitenland heeft bevestigd, bestaat geen recht op KOT na de periode 24 januari 2013.
De Commissie is van oordeel dat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die tot een andersluidende conclusie kunnen leiden. De Commissie heeft ook geconstateerd dat belanghebbende voor 2013 een compensatie O/GS heeft ontvangen. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Compensatieberekening: rentevergoedingen gemiste KOT 2009 - 2012
In de compensatieberekening en de schriftelijke reactie is UHT uitgegaan van de volgende rentevergoedingen over gemiste KOT:
− 2009: € 6.515
− 2010: € 8.399
− 2011: € 5.153
− 2012: € 1.841
UHT licht in de aanvullende schriftelijke reactie toe dat de rentevergoeding over 2009, 2010, 2011 en 2012 (component o) onjuist is berekend en corrigeert deze als volgt:
− 2009: € 7.619
− 2010: € 8.625
− 2011: € 5.374
− 2012: € 2.194
De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren en het bestreden besluit aan te passen door de compensatie op dit punt opnieuw te berekenen inclusief alle daarmee verband houdende componenten.
Immateriële schadevergoeding
Belanghebbende betwist, bij gebrek aan de onderliggende stukken, dat is uitgegaan van de juiste aanvangsdatum voor de vergoeding van immateriële schade. UHT geeft in haar schriftelijk verweer aan dat abusievelijk 27 november 2011 als aanvangsdatum is bepaald, terwijl de KOT op 26 oktober 2011 is stopgezet door B/T.
De vergoeding had berekend moeten worden vanaf 26 oktober 2011. UHT heeft toegelicht dat deze startdatum in dit geval geen effect heeft op de berekening van de immateriële schade. Daarnaast heeft UHT voldoende gemotiveerd dat de immateriële schadevergoeding niet zal wijzigen als gevolg van het toesturen van de vooraankondiging aan belanghebbende.
UHT heeft de Commissie meegedeeld dat UHT, indien een bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is, bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade – in afwijking van de Wht – als einddatum zal hanteren de datum van de beslissing op het bezwaar. De Commissie adviseert UHT daarom dit beleid ook in dit geval toe te passen.
UHT-DH5 A
Beslagvrije voet
Belanghebbende stelt dat B/T in de periode mei tot en met december van de toeslagjaren 2012 en 2013 geen rekening heeft gehouden met haar beslagvrije voet en dat daarom sprake is van hardheid van het stelsel. UHT stelt dat B/T bij verrekeningen of terugvorderingen van de KOT geen rekening hoeft te houden met de beslagvrije voet, nu KOT niet wordt beschouwd als inkomensondersteuning, maar is bedoeld als bevordering van de arbeidsparticipatie.
De Commissie overweegt daartoe dat bij verrekening van of beslag op toeslagen tot 1 januari 2021 ingevolge artikel 4:93 lid 4 Awb jo. 475c onderdeel j Rv tot 1 januari 2021 in het geheel geen beslagvrije voet van toepassing was. Bij de wettelijke regeling vanaf 1 januari 2021 worden de toeslagen wél meegenomen in de beslagvrije voet (artikel 475c onderdeel j Rv), met uitzondering van de KOT. De beslagvrije voet werpt geen belemmering op voor het leggen van beslag op of verrekenen van de KOT. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
1% vergoeding
De Commissie constateert dat de (gedeeltelijke) gegrondbevinding van het bezwaar ook zal behoren te leiden tot aanpassing van de aanvullende vaste vergoeding van 1%. De Commissie adviseert UHT dit mee te nemen in de aangepaste compensatieberekening.
Gevolgschade
De Commissie overweegt dat een aanvrager van compensatie die aannemelijk maakt dat de door hem of haar werkelijk geleden schade, overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht, hoger is dan de toegekende compensatie, daartoe een verzoek kan indienen bij de Commissie Werkelijke Schade.
Proceskostenvergoeding
Omdat het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is, adviseert de Commissie UHT om het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen.
Conclusie
Samenvattend adviseert de Commissie aan UHT om:
- het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I deels gegrond te verklaren en het bestreden besluit conform voormeld advies aan te passen,
- voor het hiervoor genoemde bezwaar een proceskostenvergoeding toe te wijzen,
- de bezwaren tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter