Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-09734

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 20 juli 20222022 (UHT-DC I en UHT-DC-I A)

Ontvangst bezwaarschrift: [dd-mm-jj]

Hoorzitting: 25 september 2024

Overdracht advies aan UHT: 25 oktober 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de beschikking van 20 juli 2022 met kenmerk UHT-DC I in stand te laten voor zover de wijzigingen in de compensatieberekening niet leiden tot wijziging van het toegekende compensatiebedrag, en voor zover dit wel het geval is, deze beschikking te herroepen. De Commissie adviseert om de beschikking van 20 juli 2022 met kenmerk UHT-DC I A in stand te laten.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 20 juli 2022 met kenmerk UHT-DC I en de definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 20 juli 2022 met kenmerk UHT-DC-I A.

Aan belanghebbende is compensatie toegekend voor een bedrag van € 36.710,- voor de jaren 2008, 2009 en 2010. Voor het jaar 2015 is het verzoek om compensatie afgewezen. De beschikkingen worden hierna samen aangeduid als ‘de bestreden beschikkingen’.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen worden geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 18 december 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2009 en 2010.
  • UHT heeft bij beschikking van 17 juli 2021 ingevolge de Catshuisregeling aan belanghebbende een compensatie toegekend van € 30.000,-.
  • In een advies van 26 april 2022 heeft de Commissie van Wijzen geoordeeld dat de compensatieregeling van artikel 49b Awir en de hardheidscompensatie van artikel 49 Awir niet van toepassing zijn voor het jaar 2015.
  • Bij brief van 7 juni 2022 heeft UHT bij wijze van vooraankondiging aan belanghebbende medegedeeld dat zij aanvullend een bedrag van € 6.125,- ontvangt.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DC I aan belanghebbende een compensatie toegekend van € 36.710,-.
  • UHT heeft bij bestreden beschikking met kenmerk UHT-DC I A het verzoek om compensatie voor berekeningsjaar 2015 afgewezen.
  • Belanghebbende heeft bij brief, ingekomen op 2 augustus 2022, tegen de bestreden beschikkingen een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 7 maart 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Belanghebbende heeft bij brief, ingekomen op 10 mei 2023, nadere gronden ingediend.
  • Op 25 september 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
  • In e-mails van 25 september en 29 september 2024 heeft belanghebbende nader gereageerd.
  • Dit advies wordt uitgebracht door de Commissie, bestaande uit een fungerend voorzitter en twee leden.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de bestreden beschikkingen niet zorgvuldig voorbereid zijn. De bestreden beschikkingen zijn niet deugdelijk gemotiveerd. UHT stelt dat zij middels het door haar overgelegde dossier, waarin onder andere het informatie- en beoordelingsformulier, LIC-overzichten en haar beschouwing toegelicht heeft hoe de bedragen in de compensatieberekening tot stand zijn gekomen en op welke gronden geen compensatie is toegekend. Hierbij verwijst zij onder andere naar de overgelegde producties. De Commissie overweegt dat voldoende blijkt dat UHT de bestreden beschikkingen zorgvuldig heeft voorbereid en deugdelijk heeft gemotiveerd.

Berekeningsjaar 2011
Belanghebbende voert aan dat UHT het jaar 2011 ten onrechte niet heeft beoordeeld. In een bericht van 25 september 2024 neemt belanghebbende het standpunt in dat dit jaar niet afzonderlijk beoordeeld hoeft te worden. Er wordt verzocht om dit jaar in het kader van de bezwaarprocedure te beoordelen. UHT heeft zich op het standpunt gesteld dat geen aanvraag is gedaan voor herbeoordeling over het jaar 2011.

Ook stelt UHT dat de kinderopvangtoeslag (KOT) voor dat jaar door belanghebbende zelf is stopgezet (productie 65). Volgens UHT blijkt uit het gespreksverslag dat belanghebbende akkoord is gegaan met de conclusie van de PZB’er dat in dat jaar geen kinderopvang is afgenomen (productie 66). Nu het oorspronkelijke verzoek en de bestreden beschikkingen de omvang van de bezwaarprocedure bepalen, ziet de Commissie geen mogelijkheden om het jaar 2011 (alsnog) in haar advisering te betrekken. De Commissie heeft goede nota genomen van de toezegging van UHT ter zitting om dit jaar alsnog in herbeoordeling te nemen. Nu deze werkwijze, in de opvatting van UHT, kennelijk geen beperking van rechtsmiddelen voor belanghebbende met zich meebrengt, houdt de Commissie onderhavige bezwaarprocedure in dit verband niet aan. De Commissie adviseert UHT het jaar 2011 alsnog afzonderlijk te beoordelen.

Beschikking UHT-DC-I
UHT stelt zich in haar beschouwing ambtshalve op het standpunt dat de bedragen bij component f van de compensatieberekening (verschil met laatst vastgestelde beschikking KOT) voor alle berekeningsjaren onjuist, maar in het voordeel van belanghebbende zijn vastgesteld. Vanwege het verbod van reformatio in peius (door het instellen van bezwaar mag belanghebbende niet in een slechtere positie geraken) corrigeert UHT deze fouten niet. Verder stelt UHT ambtshalve dat de bedragen bij component o (rentevergoeding over gemiste KOT) voor alle berekeningsjaren onjuist en in het nadeel van belanghebbende vastgesteld zijn. Ten onrechte heeft UHT bij de berekening van deze bedragen in het nadeel van belanghebbende onjuiste aanvangsdata gehanteerd. UHT zal de fouten in de bedragen van component o ten gunste van belanghebbende herstellen in haar beslissing op bezwaar.

De einddatum van de periode waarover de immateriële schade wordt vergoed (component n; vergoeding immateriële schade), stelt UHT om deze reden ten gunste van belanghebbende vast op de datum van de beslissing op bezwaar. Hierdoor wijzigt ook de aanvullende vergoeding (component p; aanvullende vergoeding 1% subtotaal). UHT behoudt zich het recht voor om een fout ten gunste van belanghebbende binnen een berekeningsjaar intern te verrekenen met een fout ten nadele van belanghebbende in datzelfde jaar.

De Commissie overweegt als volgt. De Commissie vindt het begrijpelijk dat UHT fouten in de compensatieberekening corrigeert, voor zover deze fouten nadelig zijn voor belanghebbende. Fouten ten gunste van belanghebbende corrigeert UHT niet. Ten aanzien van het voorbehoud van UHT om afzonderlijke correcties intern te verrekenen overweegt de Commissie het volgende. Het uit artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voortvloeiende verbod van reformatio in peius betekent dat het indienen van een bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat de indiener via de heroverweging door het bestuur in een slechtere positie geraakt dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn. In een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (vergelijk onder meer ECLI:NL:CRVB:2022:865) heeft deze rechter geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een element van de besluitvorming in bezwaar voor betrokkene in negatieve zin wordt bijgesteld, op zich niet leidt tot een verboden benadeling. Het gaat er aldus de CRvB om, of het resultaat van de besluitvorming ook nadelig is voor de betrokkene. Voor zover UHT in haar beslissing op bezwaar één of meerdere bedragen wijzigt ten nadele van belanghebbende, merkt de Commissie op dat deze enkele omstandigheid niet zonder meer leidt tot strijdigheid met het verbod van reformatio in peius.

Om te kunnen beoordelen of het resultaat van de wijzigingen nadelig is voor belanghebbende, dient het resultaat van de compensatieberekening in de bestreden beschikking te worden vergeleken met het resultaat van de nieuwe compensatieberekening in de beslissing op bezwaar. Deze nog uit te voeren herberekening mag er niet toe leiden dat belanghebbende in een slechtere positie geraakt vergeleken met de definitieve beschikking van 20 juli 2022 met kenmerk UHT-DC I, waartegen het bezwaar is gericht. De Commissie adviseert UHT om de compensatie opnieuw te berekenen en daarbij alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies.

Beschikking UHT-DC-I A
Belanghebbende voert aan dat voor 2015 KOT is aangevraagd. Een gastouder heeft 10 dagen op kinderen gepast. Belanghebbende hoorde telefonisch dat er geen recht bestond op KOT en dat de KOT op nihil is gesteld. Hierna is de kinderopvang beëindigd en is de baan opgezegd. Belanghebbende heeft vervolgens zelf voor de kinderen gezorgd. UHT stelt zich in haar schriftelijke reactie op het standpunt dat sprake is van vooringenomen behandeling in 2015. Er is KOT aangevraagd en deze is stopgezet met ingang van 19 januari 2015. Er is gedurende 10 dagen kinderopvang afgenomen. Dit is beëindigd in verband met de stopzetting van de KOT. Omdat er geen KOT is ontvangen en er geen bedragen zijn teruggevorderd, is er geen schade geleden, aldus het standpunt van UHT.

De Commissie overweegt als volgt. Overeenkomstig het standpunt van UHT in de schriftelijke reactie neemt de Commissie aan dat voor 2015 sprake is van vooringenomenheid. Als er sprake is van vooringenomenheid hoeft dat niet in alle gevallen te leiden tot compensatie. Een andere voorwaarde voor de toekenning van compensatie is namelijk dat de gedupeerde aanvrager schade heeft geleden als gevolg van de institutionele vooringenomenheid (of van de hardheid). Dat volgt uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. Volgens de parlementaire geschiedenis kan het hierbij om zowel materiële als immateriële schade gaan. Als de institutionele vooringenomenheid (of hardheid) heeft geleid tot een terugvordering van KOT of tot stopzetting van de voorschotverlening van de KOT, wordt aangenomen dat sprake is geweest van schade (Kamerstukken II 2021/22, 36515, nr. 3 herdruk, p. 72 (MvT)).

In het geval van belanghebbende is er geen KOT toegekend of teruggevorderd over het jaar 2015. Er is voor dit jaar geen sprake van een bedrag vanwege een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor een KOT (producties 62 LIC-overzicht en 63 SAS-beschikkingen).

Er is wel toegelicht dat een baan is opgezegd omdat er geen opvang beschikbaar was. Het is daarom mogelijk dat materiële of immateriële schade is geleden als gevolg van het vooringenomen handelen. De compensatie of tegemoetkoming waar belanghebbende op grond van artikel 2.1 lid 1 en artikel 2.6 lid 1 Wht aanspraak op kan maken is gebaseerd op forfaitaire bedragen naar aanleiding van een beschikking KOT. Nu er geen KOT is toegekend, kan geen aanspraak worden gemaakt op een dergelijke forfaitaire vergoeding.

Wel kan, naar de mening van de Commissie zoals ook door UHT opgemerkt in haar schriftelijke reactie, een verzoek om vergoeding van mogelijk geleden schade worden voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade (CWS), nu vaststaat dat over dat jaar sprake is geweest van vooringenomenheid.

Verrekeningen en beslaglegging
Er is aangevoerd dat sprake is geweest van verrekeningen met KOT en andere toeslagen, en dat beslag is gelegd op de uitkering. Het huishouden moest vervolgens rondkomen van een minimaal bedrag. Tevergeefs is destijds geprobeerd opheldering te verkrijgen. De Commissie overweegt dat zij het betreurt dat belanghebbende hard is getroffen door de gevolgen van de toeslagenaffaire. Een verzoek om vergoeding van eventuele schade die hiermee verband houdt, kan worden voorgelegd aan de CWS.

Aanvullende compensatie werkelijke schade
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaardvergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij CWS bestemd.

Samenvattend
De Commissie is het eens met het standpunt van UHT om de fouten in de compensatieberekening ten gunste van belanghebbende te herstellen. Voor zover UHT in dit verband correcties intern verrekent met correcties ten nadele van belanghebbende, dient dit niet te leiden tot wijziging van het totaal reeds toegekende compensatiebedrag in het nadeel van belanghebbende. De Commissie is het eens met het standpunt van UHT dat belanghebbende voor 2015 geen aanspraak heeft op compensatie.

Nieuwe compensatieberekening
De Commissie adviseert UHT om in de beslissing op bezwaar een nieuwe compensatieberekening met een duidelijke toelichting te verstrekken. Op deze wijze wordt het voor belanghebbende duidelijk hoe het compensatiebedrag is opgebouwd en welke bedragen intern verrekend zijn.

Proceskostenvergoeding
Er is verzocht om een vergoeding van de proceskosten. De Commissie adviseert om een vergoeding toe te kennen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bestaat recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:

de bestreden beschikking van 20 juli 2022 met kenmerk UHT-DC-I A in stand te laten;

de bestreden beschikking van 20 juli 2022 met kenmerk UHT-DC I in stand te laten
voor zover de wijzigingen in de compensatieberekening niet leiden tot wijziging van het toegekende compensatiebedrag en voor zover dit wel het geval is, deze beschikking te herroepen;

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter