BAC 2022-09704
Publicatiedatum 20-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 1 en 3 augustus 2022, met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH A
Ontvangst bezwaarschrift: 19 augustus 2022
Hoorzitting: 14 december 2023
Overdracht advies aan UHT: 11 januari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift kennelijk ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.
Onderwerp van advies
Het door belanghebbende op 19 augustus 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 1 en 3 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH A.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is belanghebbende bij beschikking met genoemde kenmerken medegedeeld dat hij geen recht heeft op een tegemoetkoming voor de jaren 2017 t/m 2020 en dat hij over die jaren ook geen aanspraak maakt op compensatie.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen worden geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich op 18 januari 2021 bij UHT aangemeld voor een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (KOT).
- Bij brief van 26 april 2021 heeft UHT aan belanghebbende meegedeeld dat er op basis van de uitgevoerde lichte toets nog geen reden is om een bedrag van € 30.000 toe te kennen en dat de herbeoordeling nog niet is afgerond.
- De Commissie van Wijzen heeft haar beoordeling van het verzoek op 23 mei 2022 aan UHT toegestuurd. Zij heeft geoordeeld dat voor de toeslagjaren 2017 t/m 2020 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
- Bij beschikking van 1 augustus 2022 met kenmerk UHT-DC-I A is aan belanghebbende medegedeeld dat geen recht op compensatie bestaat voor de toeslagjaren 2017 t/m 2020.
- Bij beschikking van 3 augustus 2022 met kenmerk UHT-DH A is medegedeeld dat de laatst afgegeven KOT-beschikkingen over 2017 t/m 2020 niet worden aangepast en dat geen recht op een tegemoetkoming bestaat.
- Belanghebbende heeft bij brief van 16 augustus 2022, ontvangen op 19 augustus 2022, bezwaar gemaakt tegen beide beschikkingen. Op 31 augustus 2022 heeft UHT een ontvangstbevestiging gestuurd.
- Gemachtigde heeft zich tijdens de bezwaarprocedure gemeld en wordt vanaf dat moment als zodanig aangemerkt.
- Op 7 februari 2023 heeft gemachtigde UHT in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
- Bij brief van 11 mei 2023 heeft gemachtigde de aanvullende gronden van het bezwaar ingediend.
- UHT heeft op 30 mei 2023 schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden.
- Op 14 december 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van gemachtigde en UHT. Belanghebbende was verhinderd wegens privéomstandigheden. Het hoorverslag is aan dit advies toegevoegd.
- De Commissie, bestaande uit een voorzitter en twee leden, heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies opgesteld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geding is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich – kort samengevat – gesteld voor de vraag of belanghebbende, die door privéomstandigheden niet tijdig kinderopvangtoeslag (KOT) heeft aangevraagd, in aanmerking komt voor een compensatie of tegemoetkoming binnen het wettelijk kader van de herstelregelingen. De Commissie overweegt hierover als volgt.
Uit de beschikkingen, de door UHT opgestelde schriftelijke reactie en het daarbij behorende bezwaardossier blijkt dat belanghebbende op 21 juli 2020, vanwege privéomstandigheden, met terugwerkende kracht per december 2017 KOT heeft aangevraagd. Uit de toelichting bij de beschikkingen en de schriftelijke reactie blijkt dat naar aanleiding van dit verzoek KOT is toegekend met ingang van 1 april 2020. Voor de periode van december 2017 tot 1 april 2020 is geen KOT toegekend, omdat op grond van artikel 1.3, lid 2, sub b van de Wet op de kinderopvang vanaf het toeslagjaar 2014 KOT alleen kan worden toegekend voor de maand waarin de aanvraag is gedaan en de drie maanden daaraan voorafgaand.
Aangezien de Wet op de kinderopvang geen ruimte biedt om hiervan af te wijken, is sprake geweest van behandeling van het verzoek van belanghebbende conform de geldende wet- en regelgeving. Omdat voor de toeslagjaren 2017 tot en met 23 oktober 2019 verder geen handelingen zijn verricht als bedoeld in artikel 2.1 van de Wht, kan belanghebbende volgens UHT niet als gedupeerde in de zin van de herstelregelingen worden aangemerkt en dus niet voor compensatie op grond van deze regeling in aanmerking komen.
Gelet op voormelde bevindingen is de Commissie van oordeel dat UHT op goede gronden tot afwijzing van compensatie voor de jaren 2017 t/m 2020 is gekomen. Derhalve en in antwoord op de hierboven gestelde vraag acht de Commissie het bezwaar van belanghebbende kennelijk ongegrond.
Proceskostenvergoeding
Belanghebbende verzoekt om een proceskostenvergoeding conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. Aangezien de bezwaren naar het oordeel van de Commissie kennelijk ongegrond zijn, adviseert de Commissie om geen proceskostenvergoeding toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaar kennelijk ongegrond te
verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter