Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-09686

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 24 februari 2022 met als kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 15 augustus 2022

Hoorzitting: 17 november 2023

Overdracht advies aan UHT: 15 december 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift deels gegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door de gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag van 24 februari 2022.

De compensatie is toegekend omdat bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag over de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 fouten zijn gemaakt. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is een compensatie toegekend van € 22.145,-.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Daarmee zijn onder meer de artikelen 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304) vervallen.

Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e, Wht werkt afdeling 2.1 van de Wht, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021. Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen over onder meer compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS), die zijn afgegeven vóór de inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat moment worden aangemerkt als beschikkingen genomen krachtens de artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking worden geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Op 6 maart 2020 heeft belanghebbende UHT verzocht om een herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren vanaf 2014.
  • Bij beschikking van 23 februari 2021 is aan belanghebbende een bedrag van € 30.000,- toegekend op grond van het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Staatscourant 1 juni 2021, nr. 28304).
  • Bij beschikking van 24 februari 2022 heeft UHT aan belanghebbende een compensatie van € 22.145,- toegekend. Daarbij is meegedeeld dat dit bedrag lager is dan het eerder uitgekeerde minimumbedrag van € 30.000,-, zodat geen aanvullend bedrag wordt uitbetaald.
  • Bij brief van 15 augustus 2022, ontvangen door UHT op diezelfde datum, heeft de gemachtigde tegen de beschikking van 24 februari 2022 bezwaar ingediend.
  • Op 20 april 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie op het bezwaar ingediend.
  • Bij brief van 6 november 2023, verzonden per e-mail, heeft de gemachtigde de gronden van het bezwaar aangevuld.
  • Op 13 november 2023 heeft UHT een aanvullende beschouwing ingediend.
  • Op 17 november 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag daarvan is bij dit advies gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het Niet beoordeelde jaren
UHT voert terecht aan dat het jaar 2020 niet onder het bereik van de Wht valt. Voor dat jaar kan dan ook geen verzoek tot compensatie op grond van de Wht worden ingediend. Voor zover belanghebbende stelt dat eerdere jaren ten onrechte niet zijn beoordeeld, kan zij – mits tijdig – een nieuw verzoek indienen. Indien een nieuwe beoordeling niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigende uitkomst, kan zij tegen die beschikking bezwaar maken.

Aanvangsdatum periode immateriële schadevergoeding
UHT heeft als aanvangsdatum 4 februari 2016 gehanteerd. Dit betreft de datum van het eerste interne besluit tot stopzetting van de KOT over 2014, gevolgd op 9 februari 2016 door de eerste brief waarin de stopzetting werd aangekondigd. UHT heeft ter toelichting aangegeven dat 9 februari 2016 de juiste datum was geweest en dat het hanteren van 4 februari berust op een kennelijke vergissing in het voordeel van belanghebbende.

Belanghebbende stelt dat de schadevergoeding moet worden berekend vanaf de datum van een interne melding van 17 november 2015, omdat deze zou hebben geleid tot de latere stopzetting.

De Commissie stelt vast dat sinds de inwerkingtreding van de Wht op 5 november 2022, de forfaitaire immateriële schadevergoeding volgens artikel 2.3, lid 4 Wht moet worden berekend vanaf de dagtekening van de eerste beschikking tot vermindering, niet-toekenning of beëindiging van KOT. De keuze van UHT om de dagtekening van de eerste brief als startdatum te hanteren wijkt daarvan af, maar is conform voor belanghebbenden begunstigend beleid. De Commissie ziet geen aanleiding om UHT te adviseren hiervan af te wijken.

Einddatum periode immateriële schadevergoeding
Belanghebbende voert aan dat de einddatum 24 februari 2022 moet zijn in plaats van 16 februari 2022, zoals gehanteerd in de bestreden beschikking. UHT erkent dit, maar stelt dat het geen invloed heeft op het aantal halve jaren waarover vergoeding wordt berekend. De Commissie volgt dat standpunt niet: ook als de hoogte van de vergoeding niet verandert, maakt dat het bezwaar niet ongegrond. De Commissie acht het bezwaar op dit punt gegrond en adviseert de einddatum vast te stellen op 24 februari 2022, in lijn met het geldende beleid.

Immateriële schadevergoeding per toeslagjaar?
Belanghebbende stelt dat de immateriële schadevergoeding per toeslagjaar moet worden berekend, nu er over meerdere jaren fouten zijn gemaakt. De Commissie wijst dit bezwaar af. Conform artikel 2.3, lid 4 Wht wordt de vergoeding ongeacht het aantal berekeningsjaren slechts eenmaal vastgesteld.

Component a – compensatieberekening 2017
Belanghebbende heeft in 2017 zelf de KOT stopgezet met ingang van 31 juli 2017. Er is vanaf die datum geen recht meer op KOT. UHT heeft component a daarom naar rato vastgesteld op € 7.268,-. De Commissie acht dit correct en dit bezwaar ongegrond.

Rentevergoeding over gemiste KOT
Belanghebbende stelt dat de motivering met betrekking tot de rentevergoeding ontoereikend is. De Commissie wijst op artikel 2.2, aanhef onder g Wht en artikel 27 Awir, waaruit volgt dat de rente enkelvoudig wordt berekend vanaf 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar, tegen het percentage zoals bepaald in de belastingwetgeving.

UHT heeft in haar aanvullende beschouwing en bijlagen een nadere toelichting op de berekening gegeven. Eventuele motiveringsgebreken zijn hiermee hersteld. Tevens heeft UHT erkend dat de rente onterecht was berekend tot 16 februari 2022, en dat dit 24 februari 2022 had moeten zijn. De Commissie volgt UHT in haar voornemen om dit bezwaaronderdeel gegrond te verklaren.

Proceskostenvergoeding
Aangezien de bezwaren deels gegrond zijn en leiden tot herroeping van het primaire besluit, adviseert de Commissie UHT om een proceskostenvergoeding toe te kennen, overeenkomstig het geldende tarief.

Conclusie

De Commissie concludeert dat het bezwaar gegrond is ten aanzien van:

  • de einddatum van de periode voor immateriële schadevergoeding;
  • de hoogte van de rentevergoeding.

Voor het overige zijn de bezwaren ongegrond. De Commissie adviseert UHT om:

het bezwaarschrift gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen zoals hierboven aangegeven;

een proceskostenvergoeding toe te kennen van twee punten met wegingsfactor 2, tegen het hoogst geldende tarief;

de bezwaren voor het overige ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter