BAC 2022-09608
Publicatiedatum 07-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 14 oktober 2021 met kenmerk UHT-DH5 A en UHT-DC-I A en 5 november 2021 met kenmerk UHT-DC I
Hoorzitting: 3 november 2023 om 13.00 uur
Overdracht advies aan UHT: 11 december 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift tegen de definitieve beschikking compensatie gedeeltelijk gegrond te verklaren en de beschikking te herroepen. De Commissie adviseert om de overige bezwaren ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
De door gemachtigde ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie Kinderopvangtoeslag (de bestreden beschikkingen) van 14 oktober 2021 respectievelijk 5 november 2021.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) compensatie toegekend voor toeslagjaar 2014 en een hardheidstegemoetkoming voor de toeslagjaren 2015 en 2016. Er is geen compensatie of hardheidstegemoetkoming toegekend voor de toeslagjaren 2012 en 2013.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), verplaatst naar afdeling 2.1 van deze wet. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) bestemd.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 24 december 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over 2012 tot en met 2016.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 29 september 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende de jaren 2012, 2013, 2015 en 2016 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid. Voor de jaren 2012 en 2013 is de hardheidscompensatie ook niet van toepassing.
- UHT heeft bij beschikking van 14 oktober 2021 (UHT-DC-I A) aan belanghebbende medegedeeld dat hij geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2012 en 2013.
- Gemachtigde heeft bij brief van 11 november 2021 tegen deze beschikking bezwaar gemaakt.
- UHT heeft, eveneens bij beschikking van 14 oktober 2021 (UHT-DH5 A), aan belanghebbende medegedeeld dat hij geen recht heeft op hardheidscompensatie voor de jaren 2012 en 2013.
- Gemachtigde heeft, eveneens bij brief van 11 november 2021, tegen deze beschikking bezwaar gemaakt.
- UHT heeft bij beschikking van 5 november 2021 (UHT-DC I) aan belanghebbende een definitieve compensatie toegekend betreffende de jaren 2014 tot en met 2016 voor een bedrag van € 35.249,-.
- Gemachtigde heeft eveneens bij brief van 11 november 2021 tegen deze beschikking bezwaar gemaakt.
- UHT heeft op 4 oktober 2023 een schriftelijke reactie ingediend. Gemachtigde heeft daar op 27 oktober 2023 aanvullend op gereageerd.
- Op 3 november 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor de jaren 2012 en 2013 af te wijzen en of UHT de toegekende compensatie voor de jaren 2014 tot en met 2016 op de juiste wijze heeft berekend.
Belanghebbende stelt dat de compensatie voor de jaren 2012 en 2013 ten onrechte is afgewezen. De Commissie is van mening dat UHT door middel van de schriftelijke
reacties met verwijzing naar producties en de toelichting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de wijzigingen aangaande toetsingsinkomen en opvanguren door belanghebbende zijn doorgegeven. De Commissie heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden dat deze wijzigingen een uitvloeisel zijn van vooringenomen handelen van UHT. De Commissie acht het bezwaar van belanghebbende op dit punt ongegrond.
Gemachtigde stelt dat de beschikkingen waar het bezwaarschrift op ziet onvoldoende zorgvuldig zijn genomen en onvoldoende gemotiveerd zijn. De Commissie overweegt dat UHT weliswaar de toelichting bij het uitbrengen van de bestreden beschikkingen niet heeft onderbouwd met de op de zaak betrekking hebbende stukken, maar dat UHT door middel van het indienen van de schriftelijke reactie en de overige producties, de bestreden beschikkingen voldoende heeft onderbouwd.
De compensatie voor de jaren 2014 tot en met 2016 en de berekening daarvan zijn vastgesteld op grond van de Wht. In haar schriftelijke reactie heeft UHT aangegeven dat het bedrag onder L van de compensatieberekening onjuist is vastgesteld maar in het voordeel van belanghebbende. Het bedrag onder M van de compensatieberekening is ook onjuist, maar dan in het nadeel van belanghebbende. Dit zal worden aangepast. UHT acht het bezwaar voor dat gedeelte dan ook gegrond.
Aangezien UHT het bezwaar in zoverre gegrond acht, heeft zij aangegeven conform haar beleid de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade te berekenen tot het moment van de beslissing op bezwaar. De (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het bezwaar zal ook moeten leiden tot aanpassing van onderdeel K van de compensatieberekening, de zogenoemde 1% - vergoeding.
Nu het bezwaar naar de mening van UHT ten dele gegrond is en zal worden geadviseerd het bestreden besluit in zoverre te herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
In het aanvullende bezwaarschrift van 27 oktober 2023 is namens belanghebbende verder nog verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende stelt zich daarbij op het standpunt dat voor ieder bezwaarschrift afzonderlijk een vergoeding verschuldigd is.
Ter zitting heeft UHT zich op het standpunt gesteld dat de uitspraak van de ABRvS ziet op de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50, hierna: Wns). Omdat in het eerste lid van artikel V van die wet is bepaald dat zij niet van toepassing is op besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen (B/T), zou UHT niet tot toekenning van een vergoeding immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn hoeven overgaan.
De Commissie merkt, wat hier verder ook van zij, op dat op grond van de Wht aan belanghebbende reeds een vergoeding is toegekend voor de veronderstelde stress,
ongemak en onzekerheid die de belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend, te weten de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade. Zoals eerder overwogen zal deze worden berekend tot het moment van de beslissing op bezwaar. Het op dit punt opgeworpen bezwaar treft dan ook geen doel.
Tot slot is namens belanghebbende verzocht om toekenning van de dwangsommen die op grond van artikel 4:17 Awb verschuldigd zouden zijn. Naar de Commissie begrijpt, gaat het om een verzoek die dwangsom overeenkomstig artikel 4:18 Awb bij beschikking vast te stellen. Aangezien dergelijke beschikkingen buiten het bereik vallen van artikel 3 van de Instellingsregeling Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen, kan de Commissie daarover geen advies uitbrengen.
Conclusie
De hiervoor geformuleerde vragen bevestigend beantwoordend, adviseert de Commissie, samengevat aan UHT om:
- het bezwaarschrift tegen de definitieve beschikking compensatie KOT met
kenmerk UHT-DC I gegrond te verklaren ten aanzien van de berekening van de compensatie en de einddatum van de immateriële schade en alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies, en daarbij de einddatum van de desbetreffende vergoedingen vast te stellen op de datum tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar; - de bestreden beschikking in zoverre te herroepen;
- de bezwaarschriften tegen de beschikkingen afwijzing compensatie en afwijzing hardheidsregeling met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren;
- ingevolge het bepaalde bij artikel 7:15, tweede lid, Awb een vergoeding voor proceskosten voor deze bezwaarprocedure toe te kennen van 2 punten met een wegingsfactor 2.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter