BAC 2022-09596
Publicatiedatum 20-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 23 juni 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-IA, UHT-DH A en UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 5 augustus 2022
Hoorzitting: 23 januari 2024
Overdracht advies aan UHT: 13 maart 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift tegen de beschikking over het definitieve compensatiebedrag deels gegrond te verklaren en de drie bezwaarschriften tegen de afwijzende beschikkingen ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.
Onderwerp van advies
Op 23 juni 2022 heeft UHT vier beschikkingen genomen ten aanzien van een belanghebbende:
- In de beschikking met kenmerk UHT-DC I heeft UHT beslist dat aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag wordt toegekend voor toeslagjaren 2013, 2014 en 2015. Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) fouten gemaakt.
- In de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor toeslagjaren 2016 tot en met 2019. De reden is dat bij de beoordeling van de KOT voor deze periodes geen fouten zijn gemaakt.
- In de beschikking met kenmerk UHT-DH A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor toeslagjaren 2017, 2018 en 2019. De reden is dat bij de beoordeling van de KOT voor deze periodes is gebleken dat geen KOT is aangevraagd. Daarnaast is niet gebleken dat er in deze periode opvang is geweest. Ook is niet gebleken dat er sprake is geweest van een te strenge uitvoering van de regels van de kinderopvangtoeslag.
- In de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor toeslagjaar 2016. De reden is dat bij de beoordeling van de KOT voor deze periode is gebleken dat geen KOT is aangevraagd. Daarnaast is niet gebleken dat er in deze periode opvang is geweest. Ook is niet gebleken dat er sprake is geweest van een te strenge uitvoering van de regels van de kinderopvangtoeslag.
Door een gemachtigde is namens belanghebbende op 3 augustus 2022 tegen alle vier bovenstaande beschikkingen een afzonderlijk bezwaarschrift ingediend.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Op 8 juni 2020 heeft belanghebbende schriftelijk verzocht om herbeoordeling van KOT.
- Bij beschikking van 3 juni 2021 heeft UHT naar aanleiding van de eerste toets een forfaitair bedrag van € 30.000 aan belanghebbende uitgekeerd en kenbaar gemaakt dat de situatie van belanghebbende nog niet volledig is beoordeeld.
- Op 14 februari 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) als advies uitgebracht dat de compensatieregeling en de hardheidscompensatie niet van toepassing zijn op de maanden mei tot en met oktober 2013, november en december 2014 en maart tot en met december 2015, en ook niet voor de toeslagjaren 2016 tot en met 2019.
- Op 23 juni 2022 heeft UHT de hierboven genoemde vier beschikkingen genomen. Het definitieve compensatiebedrag voor de jaren 2013 tot en met 2015 is vastgesteld op € 22.482,00. Daarnaast heeft UHT vastgesteld dat voor de jaren 2016 tot en met 2019 geen recht is op compensatie.
- Op 3 augustus 2022 heeft de gemachtigde vier bezwaarschriften ingediend. Deze zijn op 5 augustus 2022 ontvangen.
- Op 23 februari 2023 heeft de gemachtigde aanvullende gronden ingediend.
- Op 20 maart 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 23 januari 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit advies gevoegd.
- Naar aanleiding van de hoorzitting heeft de vertegenwoordiger van UHT op 23 januari 2024 en op 5 februari 2024 overzichten verzonden waarop is te zien dat er een boeteaankondiging is verstuurd aan belanghebbende.
- De Commissie, bestaande uit een voorzitter en twee leden, heeft dit advies behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
De ontvankelijkheid van de bezwaarschriften is niet in geschil.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Equality of arms
De gemachtigde voert in bezwaar aan dat UHT in strijd handelt met het beginsel van equality of arms. In haar ogen wordt belanghebbende in haar procesbelang geschaad. De Commissie overweegt hierover het volgende.
De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de procedurele waarborgen van de Awb en tegen beslissingen op bezwaar van UHT, zoals volgt op de adviezen van de Commissie, kan een belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter.
Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het verweerschrift, met alle van belang zijnde producties, is aan de gemachtigde toegezonden. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit en gelegenheid gehad om daarop te reageren.
Verder overweegt de Commissie dat de bedragen in de compensatieberekening zijn vastgesteld aan de hand van de gegevens die UHT tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen en definitieve beschikkingen. De Commissie is van oordeel dat met het indienen van de uitgebreide schriftelijke reactie, de overzichten van het Landelijk Incassocentrum (hierna: LIC-overzichten) en de overige producties, de compensatieberekening en de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd en zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Toeslagjaren 2016 tot en met 2019
Uit het bezwaardossier volgt dat in de periode 2016 tot en met 2019 geen KOT is aangevraagd. Ook is niet gebleken dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van geregistreerde kinderopvang voor deze periode. Belanghebbende voldeed hiermee niet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 1.5 lid 1 van de Wet Kinderopvang. Er bestond evident geen recht op KOT. Gelet op de stukken in het bezwaardossier en het verhandelde ter zitting ziet de Commissie geen aanleiding om hier anders over te oordelen. De Commissie ziet dan ook geen reden het advies van de CvW en het standpunt van UHT onjuist te achten. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Onjuiste ingangsdatum en einddatum van immateriële vergoeding
In haar schriftelijke reactie merkt UHT op dat voor de berekening van de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade de ingangsdatum aangepast dient te worden naar 27 september 2014. De immateriële schadevergoeding van € 7.500,- (component n) dient te worden bijgesteld naar € 8.000,-. Ter zitting heeft UHT nader toegelicht dat zij geen aanleiding ziet om de ingangsdatum te wijzigen naar 19 september 2014 zoals door de gemachtigde ter zitting is betoogd. Verder heeft UHT ter zitting aangegeven dat de einddatum van de immateriële schadevergoeding wordt gewijzigd naar de datum van de beslissing op bezwaar. De Commissie volgt UHT in dit standpunt en overweegt hierbij dat een elektronische melding niet gezien wordt als de ingangsdatum voor immateriële schadevergoeding. De Commissie adviseert om de vergoeding voor de immateriële schade te berekenen vanaf de datum van de eerste neerwaartse correctie, namelijk 27 september 2014, tot de datum van de beslissing op bezwaar.
Verruiming immateriële schadevergoeding
Ter zitting heeft de gemachtigde verzocht om een verruiming van de immateriële schadevergoeding. Op grond van artikel 2.3, lid 4 van de Wht betreft de vergoeding voor immateriële schade een forfaitaire vergoeding van € 500,- voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van een eerste beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van een half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar. De Commissie overweegt dat het op grond van de Wht niet mogelijk is een hogere schadevergoeding toe te kennen, zoals ter zitting door de gemachtigde is betoogd. Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaardvergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
De compensatieberekening
De aan belanghebbende toegekende compensatie bestaat op grond van artikel 2.2 Wht uit verschillende componenten. De hoogte van die componenten is bepaald in artikel 2.3 Wht. In haar schriftelijke reactie heeft UHT die componenten en de hoogte hiervan concreet toegelicht. Daarbij is UHT tot de conclusie gekomen dat in de bij de definitieve beschikking gemaakte compensatieberekening de rentevergoeding voor gemiste KOT (component o) aangepast dient te worden. Ter zitting heeft UHT aangegeven dat ook de datum van de rentevergoeding voor toeslagjaar 2013 zal worden aangepast naar 1 juli 2014. Voor toeslagjaren 2014 en 2015 zal er geen aanpassing van de datum plaatsvinden, omdat dit in het voordeel van belanghebbende is. Gezien het vorenstaande acht de Commissie het bezwaar tegen de compensatieberekening gegrond. De Commissie adviseert UHT om de compensatieberekening aan te passen in lijn met haar schriftelijke reactie en het verklaarde ter zitting.
Aanvullende vergoeding
De Commissie merkt op dat bovenstaande aanpassing tot gevolg heeft dat ook de aanvullende vergoeding van 1% (component p) dient te worden doorberekend tot de datum van de beslissing op bezwaar.
Toeslagjaar 2014
De gemachtigde heeft ter zitting betoogd dat het niet logisch is dat in 2014 voor de maanden november en december geen gebruik van de opvang gemaakt zou zijn, omdat belanghebbende pas in maart 2015 gestopt is met haar opleiding. Zij stelt dan ook dat het gehele jaar gecompenseerd moet worden. De Commissie ziet in het bezwaar geen aanleiding om een compensatie toe te kennen voor heel 2014. Hierbij neemt de Commissie in aanmerking dat volgens het informatie- en beoordelingsformulier van UHT (productie 7) belanghebbende heeft verklaard dat zij in oktober 2014 is gestopt met haar opleiding. Het ligt op de weg van belanghebbende om dit nader te onderbouwen met stukken indien dit niet correct is. Nu vaststaat dat belanghebbende hier geen nadere bewijsstukken van heeft, adviseert de Commissie het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Hardheid vanwege beslagvrije voet
In de afwijzende beschikkingen wordt aangegeven dat uit de beschikbare gegevens van B/T blijkt dat voor de periode 2016 tot en met 2019 geen sprake is geweest van geregistreerde kinderopvang. Belanghebbende heeft gesteld dat B/T bij de terugvordering in 2016 tot en met 2019 geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet, terwijl daar wel gegevens over voorhanden waren bij B/T. Daarom is in haar ogen sprake van hardheid bij de toepassing van het toeslagenstelsel door B/T.
De Commissie merkt in zijn algemeenheid op dat de algemene stellingname dat geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet, onvoldoende is om hardheid van het stelsel aan te nemen. Daarnaast heeft de Commissie geen aanknopingspunten gevonden die de stellingname van belanghebbende onderschrijven. Zo zijn er geen aanwijzingen dat sprake is van geregistreerde kinderopvang voor toeslagjaren 2016 tot en met 2019, laat staan dat daarvoor over de betreffende toeslagjaren beslag zou zijn gelegd op een van de vorderingen tot periodieke betalingen als bedoeld in artikel 475c lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat voor B/T een beslagvrije voet was verbonden aan de KOT, wijst de Commissie erop dat KOT in de desbetreffende jaren niet in artikel 475c Rv was opgenomen en sinds 2021 buiten de uitbreiding van de beslagvrije voet is gehouden. Zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot uitbreiding van de beslagvrije voet is dat een bewuste keuze geweest die vooral gelegen is in het feit dat de KOT in zijn aard wezenlijk verschilt van de overige toeslagen. De KOT is namelijk juist gericht op de bevordering van arbeidsparticipatie, terwijl de overige toeslagen (huur- en zorgtoeslag, kindgebonden budget) een duidelijk inkomensondersteunend karakter hebben. De Commissie acht het bezwaar op dit punt daarom ongegrond.
Boete
Ter zitting heeft de gemachtigde gesteld dat er sprake zou zijn van een boete. De gemachtigde kan het bedrag van de boete niet terugvinden in de stukken, maar gaat ervan uit dat het bedrag van de boete gecompenseerd wordt. UHT heeft ter zitting nader toegelicht dat uit de LIC-overzichten blijkt dat er geen boete is opgelegd, maar dat UHT dit voor de zekerheid nader zal uitzoeken. Na de zitting heeft UHT aan de Commissie op 23 januari 2024 en op 5 februari 2024 een overzicht verzonden waaruit blijkt dat er op 29 november 2014 een boeteaankondiging is verzonden, maar dat deze niet daadwerkelijk is opgelegd. De Commissie overweegt dat hiermee voldoende aannemelijk is geworden dat er geen boete is opgelegd aan belanghebbende. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.
Proceskostenvergoeding
Nu de bezwaren naar het oordeel van de Commissie deels gegrond zijn en het advies van de Commissie ertoe strekt om de beschikking met het kenmerk UHT-DC I te herroepen, adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Commissie adviseert om hierbij de hoogste vergoeding toe te kennen met wegingsfactor 2.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:
- het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking met het kenmerk UHT-DC I deels gegrond te verklaren en de compensatieberekening aan te passen;
- de bezwaarschriften gericht tegen de beschikkingen met de kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren;
- een proceskostenvergoeding toe te kennen met wegingsfactor twee, tegen de hoogste vergoeding per procespunt.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter