BAC 2022-09584
Publicatiedatum 15-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 23 juni 2022 (UHT-DC I A; UHT-DH5 A)
Ontvangst bezwaarschrift:
Hoorzitting: 21 oktober 2024
Overdracht advies aan UHT: 20 januari 2025
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DC I A te herroepen, compensatie toe te kennen voor het jaar 2010 en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
De door de gemachtigde, namens de belanghebbende, ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag. Deze beschikkingen worden hierna aangeduid als de bestreden beschikkingen.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904) geen compensatie toegekend voor de jaren 2008 tot en met 2012.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 18 december 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2009 tot en met 2012. Bij aanvang van de herbeoordeling heeft de persoonlijke zaakbehandelaar (hierna: PZB) na een gesprek, in overeenstemming met de belanghebbende, het herbeoordelingsverzoek uitgebreid met het jaar 2008.
- UHT heeft bij beschikking van 8 mei 2021 aan belanghebbende meegedeeld dat zij in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000,-.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 6 mei 2022 aan UHT toegestuurd. Het advies van de CvW houdt in dat er gedurende de betrokken jaren geen institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden zijn geweest.
- UHT heeft bij de bestreden beschikkingen aan belanghebbende meegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2008 tot en met 2012.
- Gemachtigde heeft bij brief van 4 augustus 2022, ingekomen op 5 augustus 2022, tegen deze beschikkingen een bezwaarschrift ingediend.
- Gemachtigde heeft bij brief van 19 november 2023 het bezwaarschrift aangevuld.
- UHT heeft op 12 juli 2024 schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften. Deze reactie wordt hierna aangeduid als de beschouwing.
- Gemachtigde heeft bij brief van 10 september 2024 aanvullende stukken ingediend.
- Gemachtigde heeft bij brief van 11 oktober 2024 het bezwaarschrift nogmaals aangevuld.
- Op 21 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
- Gemachtigde heeft op 28 oktober 2024, op verzoek van de Commissie, aanvullende stukken ingediend.
- Dit advies wordt uitgebracht door een voorzitter en twee leden van de Commissie.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Terecht is niet in geschil dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming af te wijzen.
Motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel
Voor zover gemachtigde zich op het standpunt stelt dat de bestreden beschikkingen ondeugdelijk gemotiveerd zijn, overweegt de Commissie als volgt. De Commissie is van oordeel dat door het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten en overige producties de bestreden beschikkingen voldoende zijn onderbouwd.
Onvolledig dossier
Gemachtigde stelt dat het bezwaardossier onvolledig is. Gemachtigde voert daarbij aan dat in 2021 telefonisch contact is geweest tussen belanghebbende en UHT betreffende de toekenning van de Catshuisregeling en dat daarop betrekking hebbende telefoonnotitie(s) ontbreken.
De Commissie volgt dit standpunt van belanghebbende niet. De beschouwing en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn op 11 september 2024 aan de gemachtigde toegezonden. Bovendien is de beschikking waarin aan belanghebbende wordt meegedeeld dat aan haar een vergoeding overeenkomstig de Catshuisregeling toekomt, ook aan het dossier toegevoegd en aan gemachtigde toegezonden. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De stelling van belanghebbende dat telefoonnotitie(s) ontbreken leidt, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, niet tot een ander oordeel. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Reguliere bijstellingen
Gemachtigde stelt dat voor de toeslagjaren 2008, 2011 en 2012 door UHT ten onrechte het standpunt is ingenomen dat geen sprake is geweest van vooringenomenheid dan wel hardheid. Voor het jaar 2011 licht gemachtigde toe dat het onduidelijk is hoe de definitieve beschikking over het jaar 2011 is verlaagd vanwege een hoger toetsingsinkomen, terwijl belanghebbende in februari 2011 is ontslagen.
De Commissie heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden om te adviseren dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaren 2008, 2011 en 2012 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) dan wel hardheid van het stelsel. De terugvorderingen KOT over deze toeslagjaren waren gebaseerd op een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. De reguliere wijzigingen zien op het aantal opvanguren, het uurtarief en het toetsingsinkomen. Voor het toeslagjaar 2008 zijn ze vastgesteld naar aanleiding van het antwoordformulier dat door belanghebbende is toegestuurd, in combinatie met haar inkomensgegevens. In het jaar 2011 was sprake van een verhoging van het definitief vastgestelde toetsingsinkomen. Weliswaar werd belanghebbende in februari 2011 ontslagen, maar de verhoging van het inkomen van haar toeslagpartner leidde toch tot een verhoging van het gezamenlijke toetsingsinkomen. In het jaar 2012 heeft belanghebbende de KOT zelf stopgezet. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Daarbij overweegt de Commissie dat zulke bijstellingen in beginsel ook geen aanspraak geven op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er geen sprake van een onterechte kwalificatie Opzet/Grove Schuld (hierna: O/GS), zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt.
Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende geen recht op compensatie. De overgelegde stukken van de gemachtigde en het verhandelde ter zitting leiden niet tot een ander oordeel. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Toeslagjaar 2009
Gemachtigde stelt dat voor het toeslagjaar 2009 door UHT ten onrechte het standpunt is ingenomen dat er geen sprake van vooringenomenheid dan wel hardheid is geweest. Gemachtigde voert daarbij aan dat belanghebbende voor het toeslagjaar 2009 te veel geld heeft moeten terugbetalen, door een berekeningsfout die te wijten is aan de B/T. Ook betoogt gemachtigde dat sprake is van een terugvordering van minstens € 1.500,-.
De terugvordering KOT over toeslagjaar 2009 was gebaseerd op een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. De wijzigingen zien op het aantal opvanguren, het uurtarief en het toetsingsinkomen. Deze wijzigingen zijn vastgesteld naar aanleiding van het antwoordformulier, dat door belanghebbende is toegestuurd, in combinatie met haar inkomensgegevens. Vaststaat daarbij dat de B/T een berekeningsfout heeft gemaakt betreffende het uurtarief en dat de B/T heeft nagelaten de door belanghebbende aangeleverde gegevens goed te behandelen, waardoor belanghebbende destijds te weinig uren uitbetaald kreeg. De Commissie merkt op dat binnen deze bezwaarprocedure enkel wordt getoetst of belanghebbende recht heeft op compensatie op basis van hetgeen in de Wht is opgenomen en dat deze wet geen betrekking heeft op overige onjuistheden in de vaststelling van KOT. Het bezwaar met betrekking tot het onjuist vaststellen van het aantal te beschikken uren en het uurtarief over het toeslagjaar 2009, kan de Commissie dus niet behandelen.
De stelling van gemachtigde op dit punt zoals zij ter zitting en in de stukken naar voren heeft gebracht volgt de Commissie niet.
Toeslagjaar 2010
Gemachtigde stelt met betrekking tot het jaar 2010 dat onterecht is uitgegaan van een veel lager aantal uren aan kinderopvang. Belanghebbende had recht op een hoger bedrag aan KOT. Ook betoogt gemachtigde dat UHT ten onrechte geen uitvraag heeft gedaan bij belanghebbende. In het antwoordformulier van destijds ontbrak een aantal gegevens en gemachtigde heeft daarom bij het aanvullende bezwaarschrift van 19 november 2023 opnieuw gegevens aangeleverd.
De Commissie overweegt dat de Wht is bedoeld voor herstel van vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte O/GS-kwalificatie en niet ziet op de herziening van definitieve KOT-beschikkingen. Voor zover belanghebbende verzoekt om een aanpassing van de hoogte van de KOT over het toeslagjaar 2010 zoals deze indertijd definitief is vastgesteld, overweegt de Commissie dat een beoordeling daarvan buiten de reikwijdte van de Wht valt.
Vaststaat dat belanghebbende in het jaar 2010 tweemaal niet alle gegevens heeft aangeleverd, omdat de facturen van de maanden mei, juni en een tweede factuur voor de maand juli ontbraken in beide antwoordformulieren. De B/T heeft indertijd op basis van de door belanghebbende aangeleverde gegevens beschikt. Echter, het is UHT gebleken dat de nu door belanghebbende aangeleverde stukken wel overeenkomen met de gegevens in KOI-viewer. Met het hierboven genoemde aanvullend bezwaarschrift heeft gemachtigde namelijk, met betrekking tot het toeslagjaar 2010, een jaaroverzicht kinderopvang meegezonden, waaruit blijkt dat 774 en 1.226 uren aan kinderopvang zijn opgenomen.
Gelet op het voorgaande overweegt de Commissie dat de B/T destijds ten onrechte gebruik van de gegevens uit KOI-viewer achterwege heeft gelaten. Het getuigt dan van vooringenomenheid wanneer toegekende KOT toch wordt teruggevorderd. De B/T had kunnen en moeten weten hoe het zat door te reageren op de ingediende antwoordformulieren. De Commissie adviseert UHT daarom aan belanghebbende een compensatie toe te kennen op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a Wht.
Vertrouwensbeginsel
Gemachtigde stelt dat in 2021 telefonisch contact is geweest tussen belanghebbende en UHT betreffende de toekenning van de Catshuisregeling, waarbij UHT aan belanghebbende heeft meegedeeld dat zij als gedupeerde wordt aangemerkt. Gemachtigde betoogt dat UHT heeft toegezegd dat belanghebbende als gedupeerde wordt aangemerkt en dat UHT nu bij de integrale beoordeling ten onrechte stelt dat belanghebbende niet gedupeerd is.
De beschikking van UHT van 8 mei 2021 waarbij aan belanghebbende een uitkering op grond van de Catshuisregeling werd toegekend, houdt onder meer in: “Wij zijn van mening dat u in aanmerking komt voor de betaling van € 30.000. Dit is het bedrag dat u in ieder geval van ons krijgt voor de situatie met uw kinderopvangtoeslag (…). Wij hebben uw situatie nog niet helemaal beoordeeld. Dat gaan wij nog doen. Hebt u dan recht op meer dan € 30.000? Dan krijgt u een aanvulling op het bedrag dat u al van ons hebt ontvangen. (…)”.
In de beschikking valt – afgezien van de toezegging dat betrokkene € 30.000,- krijgt en die niet hoeft terug te betalen – niet te lezen dat bij de integrale beoordeling van het verzoek voor herstel belanghebbende zal worden aangemerkt als gedupeerde die in aanmerking komt voor toekenning van een compensatie op de voet van de herstelregelingen. Het beroep van belanghebbende op een in de beschikking van 8 mei 2021 vervatte toezegging van gedupeerdheid, gaat dus niet op. Belanghebbende stelt in aanvulling hierop dat zij een hierover met haar gevoerd telefoongesprek mocht interpreteren als een kwalificatie van haar als gedupeerde. Gelet op de tekst van de betreffende beschikking verwerpt de Commissie deze stelling eveneens.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat dit bezwaaronderdeel niet tot het door belanghebbende gewenste resultaat kan leiden.
Persoonlijke betalingsregeling
Gemachtigde voert aan dat belanghebbende om een betalingsregeling heeft verzocht, maar dat zij ondanks deze betalingsregeling een boete heeft gekregen wegens het niet tijdig betalen van een onterechte vordering. Gemachtigde betoogt dat dit handelen van de B/T gelijk te stellen is met een afwijzing van een betalingsregeling. Gemachtigde stelt dat daarom sprake is van O/GS. UHT heeft het standpunt ingenomen dat aan belanghebbende een betalingsregeling is toegekend en dat daarom geen sprake is van O/GS.
De Commissie stelt hierbij voorop dat voor een O/GS-tegemoetkoming, ingevolge artikel 2.6, lid 1 van de Wht, vereist is dat geen persoonlijke betalingsregeling is toegekend of een buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd vanwege een onterechte O/GS-kwalificatie. De Commissie leidt uit de stukken, met name productie 48, af dat belanghebbende hangende haar verzoek om een betalingsregeling een boete wegens niet tijdig betalen kreeg. Vervolgens is de verzochte betalingsregeling toegekend. Die gang van zaken, die afwijkt van de door belanghebbende geschetste toedracht, rechtvaardigt niet een gelijkstelling met een afwijzing van een persoonlijke betalingsregeling. Het bezwaar treft op dit punt geen doel.
Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren
en om:
- Voor het KOT jaar 2010 compensatie wegens vooringenomenheid toe te kennen;
- een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste
tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter