BAC 2022-09560
Publicatiedatum 15-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 10 augustus 2022 (UHT-DC-I A),10 augustus 2022 (UHT-DH5 A), 10 augustus 2022 (UHT-DHR) en 5 oktober 2022 (UHT-O OGS B)
Ontvangst bezwaarschrift: 8 augustus 2022 (UHT-DH5 A, UHT-DHR en
UHT-DC-I A) en 14 november 2022 (UHT-O OGS B)
Hoorzitting: 15 mei 2024
Overdracht advies aan UHT: 3 juli 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door de gemachtigde, namens de belanghebbende, ingediende bezwaar is gericht tegen de op 10 augustus 2022 en 5 oktober 2022 door UHT genomen beschikkingen. In die beschikkingen heeft UHT aan belanghebbende over de toeslagjaren 2009 en 2010 een compensatiebedrag van € 48.713,- toegekend wegens hardheid bij de uitvoering (UHT-DHR). Over het toeslagjaar 2011 is geen compensatie toegekend (UHT-DH5 A & UHT-DC-I A). Op 5 oktober 2022 heeft UHT over het toeslagjaar 2011 een O/GS-tegemoetkoming toegekend van € 2.560,- (UHT-O OGS B).
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft UHT op 2 april 2021 verzocht om herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag vóór 23 oktober 2019. UHT heeft bij de herbeoordeling gekeken naar de toeslagjaren 2009, 2010 en 2011 en haar voorgenomen beschikking(en) voorgelegd aan de Commissie van Wijzen (hierna: CvW).
- CvW heeft de voorgenomen beschikkingen beoordeeld en geconcludeerd dat belanghebbende over de toeslagjaren 2009 en 2010 in aanmerking komt voor hardheidscompensatie. Over het toeslagjaar 2011 komt belanghebbende niet in aanmerking voor hardheidscompensatie. CvW heeft haar advies op 28 februari 2022 aan UHT toegezonden.
- UHT heeft in de hiervoor genoemde beschikking met kenmerk UHT-DHR over de toeslagjaren 2009 en 2010 een compensatiebedrag van € 48.713,- toegekend wegens hardheid bij de uitvoering. Over het toeslagjaar 2011 heeft UHT met de beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A geen compensatie toegekend.
- Gemachtigde heeft namens belanghebbende drie bezwaarschriften, gedateerd 8 augustus 2022, ingediend tegen die beschikkingen.
- UHT heeft in de beschikking van 5 oktober 2022 met kenmerk UHT-O OGS B over het toeslagjaar 2011 aan belanghebbende een O/GS-tegemoetkoming toegekend van € 2.560,-.
- Gemachtigde heeft namens belanghebbende een bezwaarschrift, gedateerd 14 november 2022, ingediend tegen die beschikking.
- Gemachtigde heeft op 19 juli 2023 aanvullende bezwaargronden ingediend.
- UHT heeft op 2 oktober 2023 schriftelijk gereageerd.
- Het bezwaar van belanghebbende is op 15 mei 2024 op een hoorzitting bij de Commissie behandeld. Het verslag van de hoorzitting is bij het advies gevoegd.
- UHT heeft op 10 juni 2024 een aanvullende beschouwing ingediend. Gemachtigde heeft op 17 juni 2024 gereageerd.
- De Commissie, bestaande uit een voorzitter en twee leden, heeft het bezwaar behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Beoordeling forfaitaire compensatieberekening over de toeslagjaren 2009 en 2010
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende over de toeslagjaren 2009 en 2010 in aanmerking komt voor hardheidscompensatie, nu bij belanghebbende kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over deze toeslagjaren bedragen zijn teruggevorderd die aan een derde (niet zijnde een relatie in de eerste graad) waren uitbetaald. Belanghebbende maakt tegen verschillende componenten van de compensatieberekening bezwaar.
Wanneer de KOT rechtstreeks is uitbetaald aan een derde, maar bij de ouder wordt teruggevorderd omdat het recht op KOT lager bleek te zijn, kan volgens vaste uitvoeringspraktijk van UHT sprake zijn van een bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft tot recht op compensatie vanwege hardheid. Volgens deze uitvoeringspraktijk wordt in deze gevallen gecompenseerd op basis van het bedrag dat de Belastingdienst/Toeslagen aan de derde heeft betaald en niet op basis van de neerwaartse correctie. Aangenomen wordt daarbij dat bedragen die belanghebbende of een relatie in de eerste graad heeft ontvangen terwijl daar geen recht op bestond, niet onder de hardheidscompensatie kunnen vallen. De hiervoor omschreven uitvoeringspraktijk komt de Commissie als juist voor. In dit geval heeft belanghebbende zelf een bedrag van € 2.348,- in het toeslagjaar 2010 ontvangen.
UHT mocht bij de compensatie over de toeslagjaren 2009 en 2010 dan ook uitgaan van de bedragen die de derde heeft ontvangen. Dat zoals belanghebbende heeft betoogd voor de berekening van de hardheidscompensatie moet worden uitgegaan van wat is verrekend met andere toeslagen van belanghebbende, volgt de Commissie dan ook niet.
Het compensatiebedrag wordt ingevolge artikel 2.3 lid 1 onderdeel a Wht verminderd met een nog niet betaald bedrag van de terugvordering en van de rente. Ingevolge het LIC-overzicht 2010 stond over dat toeslagjaar nog een bedrag van € 10.566,- open, zodat het de Commissie juist voorkomt dat het compensatiebedrag hiermee onder g) “niet-terugbetaalde/verrekende kinderopvangtoeslag” is verminderd. UHT heeft deze vermindering bij haar aanvullende beschouwing nader toegelicht.
Over het toeslagjaar 2009 is verder terecht onder g) opgenomen dat alle KOT over het toeslagjaar is terugbetaald of verrekend, waarmee de vermindering wegens niet-terugbetaalde of verrekende KOT juist is berekend op nihil. Het komt de Commissie voor dat onderdeel g) ook over het toeslagjaar 2009 juist is berekend.
In het bezwaarschrift heeft belanghebbende kanttekeningen geplaatst bij het bedrag van € 856,- bij onderdeel i) in het toeslagjaar 2009. Tijdens de hoorzitting is stilgestaan bij het LIC-overzicht 2009 waarin staat dat de betaalde kosten € 446,- bedragen en de betaalde rente € 410,-, in totaal € 856,-. Desgevraagd heeft de gemachtigde van belanghebbende te kennen gegeven alsnog akkoord te zijn met de berekening door UHT.
Proceskostenvergoeding
Het bezwaar is naar opvatting van de Commissie ongegrond. Er is geen aanleiding voor herroeping van het bij bezwaar bestreden besluit. De Commissie ziet, gelet op het bepaalde in artikel 7:15 lid 2 Awb, geen aanleiding om UHT te adviseren een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Conclusie
De Commissie adviseert UHT het bezwaar ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter