BAC 2022-09557
Publicatiedatum 15-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 3 augustus 2022, UHT-DC I A en UHT DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 8 augustus 2022
Hoorzitting: 29 september 2023
Overdracht advies aan UHT: 8 maart 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift tegen de beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) deels gegrond te verklaren, deze beschikking te herroepen en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door de gemachtigde, namens de belanghebbende, ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 3 augustus 2022 (UHTUHT-DC-I A) en tegen de door UHT genomen beschikking herbeoordeling KOT van 3 augustus 2022 (UHT-DH5A).
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan de belanghebbende geen compensatie toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Artikel 8.6 Wht bepaalt dat beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling. Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 29 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2011 tot en met 2013.
- Bij beschikking van 28 mei 2021 (UHT-B DMB2) is aan belanghebbende € 30.000 toegekend.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 14 juni 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
- Bij beschikking van 3 augustus 2022 (UHT-DC-I A) is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie KOT voor de jaren 2011 tot en met 2013.
- Eveneens bij beschikking van 3 augustus 2022 (UHT-DH5 A) is aan belanghebbende bericht dat zij voor de jaren 2011 tot en met 2013 niet in aanmerking komt voor een hardheidstegemoetkoming.
- Gemachtigde heeft bij brief van 5 augustus 2022, ingekomen op 8 augustus 2022, tegen de besluiten van 3 augustus 2022 een bezwaarschrift ingediend.
- Bij beschikking van 19 september 2022 (UHT-O OGS B) is aan belanghebbende de definitieve beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld (O/GS) voor de jaren 2011 tot en met 2013 toegezonden.
- Op 27 juni 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift van gemachtigde.
- Bij brief van 15 september 2023 heeft gemachtigde de gronden van bezwaar aangevuld.
- Op 29 september 2023 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
- Na de hoorzitting heeft UHT, daartoe door de Commissie in de gelegenheid gesteld, bij schriftelijke reactie van 27 oktober 2023 nader aanvullend gereageerd. Gemachtigde heeft daarop bij brief van 14 november 2023 gereageerd.
- UHT heeft bij schriftelijke reactie van 23 januari 2024 aanvullend gereageerd. Gemachtigde heeft daarop bij brief van 30 januari 2024 gereageerd.
- UHT heeft daarop op 16 februari 2024 aanvullend gereageerd. Gemachtigde heeft daarop bij e-mail van 27 februari 2024 aangegeven niet meer nader te zullen reageren.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot de beslissing om het verzoek om compensatie in verband met vooringenomen handelen of hardheid in de jaren 2011 tot en met 2013 af te wijzen.
De Commissie overweegt daartoe als volgt. In de schriftelijke reacties van 27 oktober 2023 en 23 januari 2024 is UHT deels teruggekomen op haar standpunt. Volgens UHT is er in de jaren 2012 en 2013 wel sprake geweest van hardheid en zal daarvoor alsnog een tegemoetkoming worden toegekend. De bezwaren van belanghebbende zijn op dit punt dan ook gegrond. Als gevolg hiervan zal de Commissie adviseren de bestreden beschikking op dit punt te herroepen en alle punten die daarmee direct samenhangen aan te passen.
Voor het jaar 2011 blijft UHT bij haar standpunt dat geen sprake is van hardheid, nu de vereiste minimale verlaging niet ten minste € 1.500,- is geweest. Belanghebbende heeft een totaalbedrag van € 11.040,- aan kinderopvang genoten en de voorschotbeschikking bedroeg € 10.354,-. Het gegeven dat er op enig moment een nihilstelling is geweest doet niet af aan het feit dat de KOT die aan de kinderopvanginstelling is betaald, volledig ten goede is gekomen aan belanghebbende.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij ook recht heeft op een hardheidstegemoetkoming voor 2011, aangezien in het jaar 2011 de KOT is verlaagd van € 10.354,- naar nihil. De B/T heeft de KOT zelf stopgezet en op nihil bepaald, met als reden dat niet aangetoond is dat er sprake was van recht op kinderopvangtoeslag. De kinderopvang zou al per oktober 2010 zijn stopgezet. Daarom is volgens belanghebbende het niet terecht en tegenstrijdig met eerdere uitlatingen dat UHT thans aanneemt, dat er voor een bedrag ad € 11.040,- aan kinderopvang heeft plaatsgevonden. Dit blijkt nergens uit, aldus gemachtigde. Daarom zou de wet dan ook op de voor belanghebbende zo gunstig mogelijke wijze dienen te worden uitgelegd.
De Commissie volgt belanghebbende niet in haar bezwaar. Uit de informatie die belanghebbende met betrekking tot het jaar 2011 heeft toegezonden, blijkt dat er het hele jaar kinderopvang heeft plaatsgevonden. Belanghebbende is meermaals verzocht om aanvullende informatie, maar heeft niet op die verzoeken gereageerd. In deze omstandigheid mocht B/T, bij gebrek aan duidelijk in een andere richting wijzende gegevens, de KOT op nihil stellen. Van een tegenstrijdigheid in de uitlatingen van UHT is de Commissie daarin niet gebleken.
De Commissie is aldus met UHT van mening dat geen sprake is van hardheid over het toeslagjaar 2011. De situatie waarin de uitgekeerde bedragen hebben gediend ter voldoening van afgenomen kinderopvang door belanghebbende is niet te vergelijken met de situatie waarin in het algemeen wel hardheid wordt aangenomen, namelijk die waarin een kinderopvanginstelling kinderopvangtoeslag onder zich heeft gehouden terwijl belanghebbende geen kinderopvang afnam. Dat leidt tot de conclusie dat dit bezwaaronderdeel niet tot het door belanghebbende gewenste resultaat kan leiden.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om:
- Het bezwaarschrift tegen de beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag (UHT-DH5 A) deels gegrond te verklaren en alle punten die daarmee samenhangen aan te passen;
- deze beschikking in zoverre te herroepen;
- een proceskostenvergoeding toe te kennen;
- het bezwaarschrift voor het overige ongegrond te verklaren omdat ten aanzien van het jaar 2011 niet is gebleken van een institutioneel vooringenomen handelwijze of hardheid.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter