Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-09551

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: van 7 maart 2022 met kenmerk UHT CHR GU en 30 december 2022 met kenmerk UHT-DCHA

Ontvangst bezwaarschrift: op 8 augustus 2022 betreffende UHT CHR GU en 2 februari 2023 betreffende UHT-DCHA

Hoorzitting: 28 november 2023

Overdracht advies aan UHT: 28 maart 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar, gericht tegen de beschikking van 7 maart 2022 (met kenmerk UHT CHR GU) ongegrond te verklaren. Daarnaast adviseert de Commissie het bezwaar, gericht tegen de beschikking van 30 december 2022 (met kenmerk UHT-DCHA), gedeeltelijk gegrond te verklaren, het toeslagjaar 2010 opnieuw te beoordelen, te controleren of in 2009 geen KOT is ontvangen en om het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding toe te wijzen.

Onderwerp van advies

De door de belanghebbende en de gemachtigde ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van:

  • 7 maart 2022 met kenmerk UHT CHR GU, betreffende de afwijzing van het forfaitaire bedrag van € 30.000 op grond van de Catshuisregeling;
  • 30 december 2022 met kenmerk UHT-DCHA, betreffende de afwijzing van compensatie voor de toeslagjaren 2006 en 2007.

Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • De belanghebbende heeft op 19 mei 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2003 tot en met 2012.
  • Bij beschikking van 7 maart 2022 (met kenmerk UHT CHR GU) heeft UHT de belanghebbende ervan in kennis gesteld dat aan haar in het kader van de lichte toets nog geen forfaitair bedrag op grond van de Catshuisregeling wordt toegekend.
  • Bij brief van 14 april 2022, ontvangen door UHT op 8 augustus 2022, heeft de belanghebbende bezwaar aangetekend tegen de beschikking van 7 maart 2022.
  • Bij mail van 5 augustus 2022 heeft de gemachtigde zich gesteld als gemachtigde van de belanghebbende.
  • UHT heeft op 18 oktober 2022 schriftelijk gereageerd op de bezwaren van de belanghebbende tegen de beschikking met kenmerk UHT CHR GU.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van de belanghebbende op 31 oktober 2022 aan UHT gestuurd. CvW heeft – kort samengevat – geoordeeld dat de belanghebbende over de toeslagjaren 2006 en 2007 geen recht heeft op compensatie wegens vooringenomen handelen of hardheid van Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T).
  • Bij beschikking van 30 december 2022 met kenmerk UHT-DCHA heeft UHT aan de belanghebbende medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2006 en 2007 geen recht heeft op compensatie wegens vooringenomen handelen of hardheid bij de toepassing van het toeslagensysteem door B/T.
  • Bij brief van 2 februari 2023 heeft de gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 30 december 2022 (met kenmerk UHT-DCHA).
  • UHT heeft op 20 april 2023 schriftelijk gereageerd op de bezwaren van de belanghebbende.
  • Op 28 november 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
  • Op 29 november 2023 heeft UHT aanvullende stukken aangeleverd. De gemachtigde is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt.
  • De Commissie, bestaande uit een fungerend voorzitter en twee leden, heeft de bezwaren behandeld en het hiernavolgende advies opgesteld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaren ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De beschikking met kenmerk UHT CHR GU
Belanghebbende is van mening dat de Catshuisregeling ten onrechte is afgewezen, omdat geen rekening is gehouden met haar persoonlijke situatie. In haar ogen zijn de afwijzingsgronden uit de beschikking eerste toets niet op haar van toepassing. Belanghebbende heeft KOT moeten terugbetalen over de jaren 2005 tot en met 2007, maar heeft zelf over de toeslagjaren 2006 en 2007 geen wijzigingen doorgegeven. Doordat belanghebbende over de toeslagjaren 2005 tot en met 2007 KOT heeft moeten terugbetalen, is zij in de schuldsanering terechtgekomen.
Uit het dossier is de Commissie gebleken dat belanghebbende over het toeslagjaar 2005 KOT heeft ontvangen en dat geen neerwaartse bijstellingen hebben plaatsgevonden. Wat betreft het toeslagjaar 2006 hebben meerdere wijzigingen in de KOT plaatsgevonden. Uit het SAS-overzicht en de herziene berekening volgt dat een opwaartse bijstelling heeft plaatsgevonden bij de definitieve vaststelling van het recht op KOT. Daarnaast is sprake van twee neerwaartse bijstellingen op basis van wijzigingen die belanghebbende heeft doorgegeven. De Commissie is van oordeel dat UHT gemotiveerd heeft onderbouwd dat op basis van de beschikbare gegevens geen reden bestaat om aan te nemen dat over de toeslagjaren 2005 en 2006 sprake is geweest van vooringenomen handelen, hardheid dan wel een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS).
Over het toeslagjaar 2007 hebben neerwaartse bijstellingen plaatsgevonden. Deze bijstellingen hielden verband met het feit dat belanghebbende heeft doorgegeven dat zij per 1 maart 2007 is geëmigreerd naar Curaçao. Belanghebbende heeft om deze reden zelf de KOT stopgezet. Op 27 augustus 2009 ontving zij de definitieve beschikking over het toeslagjaar 2007, waarna zij een bedrag van € 3.125 moest terugbetalen. Belanghebbende heeft dit bedrag dus niet in 2007 hoeven terugbetalen. Daarnaast is belanghebbende tegen deze definitieve beschikking op 19 oktober 2009 in bezwaar gegaan. Hierbij heeft zij facturen aangeleverd waaruit blijkt dat er tot en met 21 april 2007 gebruik is gemaakt van kinderopvang. Dit bezwaar is gegrond verklaard en het recht op KOT is opnieuw berekend op € 2.113. Het feit dat belanghebbende voor wat betreft het toeslagjaar 2007 in bezwaar is gegaan tegen een beschikking KOT, rechtvaardigt in de ogen van de Commissie evenmin de conclusie dat sprake is geweest van vooringenomen handelen of hardheid door B/T. Het toeslagenproces veronderstelt dat veranderingen in de situatie van belanghebbende van invloed kunnen zijn op de KOT. Aan ouders wordt daarom gevraagd de gegevens zorgvuldig te controleren en bezwaar te maken, in het geval deze hen onjuist voorkomen. In een grootschalig proces als dat van de toeslagen is maatwerk pas daadwerkelijk mogelijk als mensen zichzelf melden. In dat licht heeft het systeem van rechtswaarborgen gewerkt. Belanghebbende heeft namelijk, al is het na bezwaarprocedures, ontvangen waar zij recht op had. In het geval van belanghebbende heeft dit er over het toeslagjaar 2007 toe geleid dat de beschikking alsnog correct is vastgesteld. De Commissie ziet daarom geen aanknopingspunten om tot de conclusie te komen dat sprake is van vooringenomen handelen of hardheid van B/T.


Tussenconclusie
Het vorenstaande brengt met zich mee dat de Commissie UHT adviseert het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT CHR GU ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking in stand te laten.

Bezwaar tegen beschikking met kenmerk UHT-DCHA
Wijzigingen in 2007
Belanghebbende stelt dat zij haar KOT over het toeslagjaar 2007 nooit heeft gewijzigd en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar verhaal. Uit hetgeen hierboven staat vermeld onder het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT CHR GU, de schriftelijke reactie en de onderliggende stukken maakt de Commissie op dat belanghebbende meerdere keren de KOT over toeslagjaar 2007 heeft gewijzigd. Daarnaast is zij in 2009 in bezwaar gegaan en dit bezwaar is gegrond verklaard. De Commissie ziet in het uitgebreidere dossier van de integrale beoordeling geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen. De Commissie adviseert UHT daarom het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.


Verzoek om stukken en recht op eerlijk proces
Belanghebbende voert aan dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe UHT tot afwijzing van compensatie is gekomen. Omdat belanghebbende stelt dat zij niet het volledig persoonlijk dossier heeft ontvangen, betwist zij dat het besluit om compensatie af te wijzen op de juiste gronden tot stand is gekomen. Het besluit zou hierom onvoldoende gemotiveerd zijn. Daarnaast zou volgens belanghebbende geen sprake zijn van 'equality of arms' in de zin van artikel 6 EVRM, omdat belanghebbende niet over het volledige dossier beschikt en UHT wel. Belanghebbende zou in haar procesbelang zijn geschaad omdat zij niet zou beschikken over de stukken die noodzakelijk zijn voor het voeren van verweer.
De Commissie overweegt hierover het volgende. De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb en tegen beslissingen op bezwaar van UHT, zoals volgt op de adviezen van de Commissie, kan een belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de bestuursrechter.
Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken heeft belanghebbende in de vorm van een bezwaardossier ontvangen. Het verweerschrift van UHT met de bijbehorende producties is op 24 oktober 2023 aan de gemachtigde toegezonden. Daarnaast heeft de gemachtigde verzocht om de overzichten van het Landelijk Incassocentrum (hierna: LIC) over 2006 en 2007. UHT heeft deze naar aanleiding van de hoorzitting op 28 november 2023 aangeleverd bij de Commissie en de gemachtigde.
Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden besluiten en gelegenheid gehad om daarop te reageren. Uit de stellingname van belanghebbende en UHT volgt niet dat in het aan de Commissie en belanghebbende beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zijn geweest bij de door UHT genomen besluiten. De Commissie ziet daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad en het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden zou zijn. De Commissie acht het bezwaar daarom op dit onderdeel ongegrond.


Motivering van de beschikking
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Voor zover UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beslissing niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer en een uitgebreide uitleg met behulp van de overzichten van het Landelijk Incassocentrum (LIC) en overige producties het bestreden besluit voldoende is onderbouwd hoe UHT tot de afwijzing van compensatie is gekomen. De Commissie adviseert het bezwaar op deze punten ongegrond te verklaren.


Beslagvrije voet
Belanghebbende stelt dat bij de verrekeningen van de KOT destijds geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet. Dit terwijl de gegevens hiervoor wel voorhanden waren bij B/T. Volgens belanghebbende is hierdoor te streng opgetreden bij de terugvorderingen en heeft zij daarom recht op een compensatie op grond van de hardheid van het stelsel over de jaren 2006 en 2007.
De Commissie merkt in zijn algemeenheid op dat de enkele stellingname dat geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet, onvoldoende is om hardheid van het stelsel aan te nemen. Daar komt bij dat de Commissie ook in het dossier geen aanknopingspunten heeft gevonden die de stellingname van belanghebbende onderschrijven. Zo zijn er geen aanwijzingen dat in de door belanghebbende aangehaalde jaren beslag werd gelegd op een van de vorderingen tot periodieke betaling als bedoeld in artikel 475c, lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat voor B/T een beslagvrije voet was verbonden aan de KOT, wijst de Commissie erop dat KOT in de onderhavige jaren niet in artikel 475c Rv was opgenomen en sinds 2021 buiten de uitbreiding van de beslagvrije voet is gehouden (zie artikel 475c, lid 1, aanhef en onderdeel j Rv). Zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot uitbreiding van de beslagvrije voet is dat een bewuste keuze geweest die vooral gelegen is in het feit dat de KOT in zijn aard wezenlijk verschilt van de overige toeslagen. De Commissie acht het bezwaar op dit punt daarom ongegrond.


Herbeoordeling 2009 en 2010
Belanghebbende voert aan dat UHT de toeslagjaren 2009 en 2010 ten onrechte niet heeft meegenomen in de herbeoordeling. Belanghebbende stelt daarbij dat zij van juli 2009 tot 5 mei 2010 wel gebruik van kinderopvang heeft gemaakt, zij over die periode ook KOT heeft ontvangen en dat deze KOT is teruggevorderd.
De Commissie overweegt hierover als volgt. De Commissie maakt uit het dossier op dat belanghebbende heeft verzocht om een herbeoordeling van de toeslagjaren 2003 tot en met 2012. In de beschikking met kenmerk UHT-DCHA zijn alleen de toeslagjaren 2006 en 2007 opnieuw beoordeeld. Ter zitting heeft de gemachtigde specifiek aangevoerd dat de jaren 2009 en 2010 ten onrechte niet zijn meegenomen in de herbeoordeling.
De Commissie is gebleken dat UHT in het informatie- en beoordelingsformulier heeft aangegeven dat belanghebbende over het toeslagjaar 2009 geen KOT heeft ontvangen en het jaar daarom niet in de herbeoordeling wordt betrokken. Wat betreft het toeslagjaar 2010 heeft UHT alleen ter zitting verklaard dat belanghebbende geen KOT zou hebben aangevraagd.
De Commissie volgt de gemachtigde in de stellingname dat de enkele opmerking van UHT ter zitting niet voldoende is om te kunnen concluderen dat belanghebbende over het toeslagjaar 2010 geen aanspraak op compensatie zou maken. Zo’n stellingname staat niet gelijk aan de herbeoordeling zoals bedoeld in de Wht, te meer nu de juistheid van die gevolgtrekking door UHT geenszins controleerbaar is voor de gemachtigde of de Commissie.
De Commissie adviseert UHT daarom alsnog een herbeoordeling uit te voeren over het toeslagjaar 2010 en daarbij, voor zover mogelijk, te controleren of eerder terecht is geconcludeerd dat belanghebbende over het toeslagjaar 2009 geen KOT heeft ontvangen. De Commissie adviseert het bezwaar op dit onderdeel gegrond te verklaren.
De Commissie kan over die toeslagjaren pas een advies uitbrengen, als UHT na herbeoordeling van die toeslagjaren een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen. Indien deze herbeoordeling niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigend besluit, dan kan zij, indien zij dat wenst, tegen die beschikking bij de dienst een bezwaarschrift indienen, waarna de Commissie daarover een advies zal uitbrengen.


Het persoonlijk verhaal van belanghebbende
Belanghebbende voert aan dat UHT onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijk verhaal bij het nemen van de bestreden beschikking. Uit het informatie- en beoordelingsformulier blijkt echter dat belanghebbende niet heeft meegewerkt aan een zogenaamd ‘oudergesprek’ en aan haar geen ‘ouderverslag’ beschikbaar wordt gesteld. Belanghebbende heeft naar haar gemachtigde verwezen. Naar het oordeel van de Commissie kan het nemen van de bestreden beschikking zonder oudergesprek niet aan UHT worden tegengeworpen. Dit temeer nu belanghebbende in bezwaar nogmaals c.q. alsnog in de gelegenheid is gesteld haar verhaal te doen. Daarmee is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.


Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DCHA naar het oordeel van de Commissie gedeeltelijk gegrond is, adviseert de Commissie UHT om het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te wijzen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaar, gericht tegen de beschikking van 7 maart 2022 met kenmerk UHT CHR GU, ongegrond te verklaren en het bezwaar, gericht tegen de beschikking van 30 december 2022 met kenmerk UHT-DCHA, gedeeltelijk gegrond te verklaren. De Commissie adviseert UHT om het toeslagjaar 2010 opnieuw te beoordelen en om te controleren of in 2009 geen KOT is ontvangen. Daarnaast adviseert de Commissie om het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding toe te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter