Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-09479

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 26 juli 2022, met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DHR

Ontvangst bezwaarschrift: 2 augustus 2022

Hoorzitting: n.v.t.

Overdracht advies aan UHT: 29 februari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift tegen de beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren en het bezwaarschrift tegen de beschikking met kenmerk UHT-DHR deels gegrond te verklaren en belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende op 2 augustus 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 26 juli 2022 met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DHR.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is belanghebbende bij beschikking met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A medegedeeld dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming voor het toeslagjaar 2007 en dat zij over dat toeslagjaar ook geen aanspraak heeft op compensatie. Bij beschikking met kenmerk UHT-DHR is belanghebbende medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2008 en 2009 wel aanspraak heeft op compensatie.

Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 7 januari 2021 bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij brief van 8 mei 2021 (met kenmerk UHT-B DMB2) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij op basis van de eerste toets in aanmerking komt voor de Catshuisregeling en dat € 30.000 aan haar zal worden uitgekeerd, alsmede dat de herbeoordeling nog niet klaar is.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 2 maart 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft geoordeeld dat voor het toeslagjaar 2007 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
  • Bij brief van 11 april 2022 (met kenmerk UHT-VHR) is aan belanghebbende over de toeslagjaren 2008 en 2009 een voorlopige compensatie van € 37.786 toegekend. Omdat belanghebbende al een bedrag van € 30.000 had ontvangen, is dit bedrag aangevuld met € 7.786.
  • Bij beschikking van 26 juli 2022 (met kenmerk UHT-DHR) is aan belanghebbende medegedeeld dat de definitieve compensatie over de toeslagjaren 2008 en 2009 € 38.523 bedraagt. Omdat belanghebbende al een bedrag van € 37.786 had ontvangen, is dit bedrag aangevuld met € 737.
  • Bij beschikking van 26 juli 2022 (met kenmerk UHT-DC-I A) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor het toeslagjaar 2007.
  • Bij beschikking van 26 juli 2022 (met kenmerk UHT-DH5 A) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming voor het toeslagjaar 2007 omdat niet gebleken is dat de KOT niet juist zou zijn berekend.
  • Belanghebbende heeft bij brief van 2 augustus 2022 bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van 26 juli 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A. Op 10 augustus 2022 heeft UHT een ontvangstbevestiging hiervan gestuurd.
  • Op 19 januari 2023 heeft gemachtigde UHT in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
  • Op 10 februari 2023 heeft gemachtigde beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
  • Op 14 juli 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan en beslist dat UHT binnen twee weken na verzending van het afschrift van de uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar moet nemen.
  • Bij brief van 3 oktober 2023 heeft gemachtigde aanvullende gronden van het bezwaar ingediend en tevens bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 26 juli 2022 met kenmerk UHT-DHR.
  • Op 4 oktober 2023 heeft gemachtigde namens belanghebbende aangegeven geen gebruik te willen maken van het recht om gehoord te worden en dat de zaak op stukken kan worden afgedaan.
  • Op 2 november 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van belanghebbende.
  • De Commissie, bestaande uit voorzitter, en leden, heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geding is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Toeslagjaar 2006
Volgens belanghebbende heeft er ook in het jaar 2006 opvang plaatsgevonden. Om die reden dient volgens haar dit jaar ook beoordeeld te worden.
Uit een e-mail d.d. 23 februari 2022 van belanghebbende aan de persoonlijke zaakbehandelaar blijkt dat belanghebbende hierin zélf bevestigt dat er in het jaar 2006 geen gebruik is gemaakt van kinderopvang en dat haar moeder op haar dochter heeft gepast. Voorts blijkt ook uit de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) dat de eerste aanvraag voor KOT dateert van 12 oktober 2007. In dat licht kan niet worden geconcludeerd dat UHT nagelaten heeft het toeslagjaar 2006 in de herbeoordeling te betrekken. Overigens zijn de bezwaarschriften van belanghebbende gericht tegen de afwijzing van de compensatie voor het toeslagjaar 2007 en de hoogte van de compensatie voor de toeslagjaren 2008 en 2009. Voor zover belanghebbende een verzoek tot herbeoordeling wenst over het toeslagjaar 2006, kan de Commissie over dit jaar pas een advies uitbrengen, als UHT na de herbeoordeling van dit jaar een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen en de belanghebbende tegen die beschikking een bezwaarschrift heeft ingediend.

Toeslagjaar 2007
Belanghebbende betwist het oordeel van UHT dat zij voor het jaar 2007 geen aanspraak heeft op compensatie wegens vooringenomen handelen of hardheid. Voorts heeft volgens belanghebbende de opvang plaatsgevonden over een langere periode in 2007 en niet uitsluitend over de periode van 17 september 2007 tot en met 31 december 2007, waarvan UHT uitgaat.
De Commissie overweegt hierover het volgende. In 2007 is het voorschot KOT vastgesteld op € 15.755. Uit verschillende facturen van de kinderopvang, maar ook de plaatsingsovereenkomst van 6 november 2007 die door belanghebbende zelf is ingevuld en ondertekend, volgt dat de dochter van belanghebbende van 17 september 2007 tot en met 31 december 2007 opvang heeft genoten. Naar aanleiding van de door belanghebbende opgestuurde informatie is de KOT uiteindelijk definitief (hoger) vastgesteld op € 17.394.
Belanghebbende heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die de in het bezwaar geschetste gang van zaken aannemelijk maken. Gelet hierop kan de Commissie zich vinden in het besluit van UHT dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor compensatie voor het jaar 2007. Niet gebleken is dat B/T jegens belanghebbende vooringenomen heeft gehandeld of dat zij de dupe is geworden van de hardheid van het stelsel. De Commissie adviseert UHT het bezwaar van belanghebbende op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Toeslagjaren 2008 en 2009; rentevergoeding over gemiste KOT
Belanghebbende stelt dat de rentevergoeding over de gemiste KOT voor de jaren 2008 en 2009 te laag is vastgesteld.
UHT heeft in de schriftelijke reactie aangegeven dat er inderdaad een onjuist bedrag is gehanteerd onder component o. In de aanvullende schriftelijke reactie heeft UHT gesteld dat op dit punt de compensatie verhoogd zal worden tot € 5.244 voor het jaar 2008 en tot € 2.859 voor het jaar 2009.
Nu het bezwaar op dit punt derhalve gegrond is, adviseert de Commissie UHT om de rente gemiste KOT te berekenen over de juiste periode en ook de compensatie onder p aan te passen (1 procent).

Toeslagjaren 2008 en 2009; vergoeding juridische hulp
Belanghebbende heeft verzocht om een hogere vergoeding voor eerder door haar gemaakte juridische kosten.
Artikel 2.3 lid 6 Wet hersteloperatie toeslagen bepaalt dat het bedrag voor proceskosten een forfaitair bedrag betreft voor door een derde beroepsmatig verleende en aan belanghebbende in rekening gebrachte rechtsbijstand. De Commissie is van oordeel dat – nu uit het bezwaardossier en de twee brieven waar belanghebbende naar verwijst niet volgt dat er gebruik is gemaakt van specifiek met betrekking tot de KOT beroepsmatig verleende rechtsbijstand – belanghebbende niet voor een hogere vergoeding voor juridische bijstand in aanmerking kan komen.

Toeslagjaren 2008 en 2009; immateriële schadevergoeding
Volgens belanghebbende is er bij de berekening van de immateriële schadevergoeding een verkeerde ingangsdatum gehanteerd. UHT heeft de immateriële schadevergoeding vanaf 28 april 2010 berekend, terwijl volgens belanghebbende zij op 26 februari 2010 een brief heeft ontvangen waaruit blijkt dat zij KOT moest terugbetalen. Daarom moet de ingangsdatum worden aangepast naar 26 februari 2010. UHT heeft in de aanvullende schriftelijke reactie van 2 november 2023 aangegeven dat de ingangsdatum van de immateriële schadevergoeding zal worden aangepast naar 26 februari 2010.
Daar het bezwaar gezien het voorgaande deels gegrond is, adviseert de Commissie UHT, zoals ook door UHT wordt aangegeven in de aanvullende schriftelijke reactie, om de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar.

Jaren 2010 tot en met juli 2018
Belanghebbende stelt dat zij vanwege de angst wegens eerdere problemen met de KOT geen KOT heeft durven aanvragen over de jaren 2010 tot en met juli 2018. Indien belanghebbende meent dat zij door het missen van KOT over de jaren 2010 tot en met juli 2018 meer schade heeft geleden dan forfaitair wordt gecompenseerd, kan zij uit hoofde van artikel 2.1 lid 3 Wht aanvullende compensatie verzoeken voor die werkelijke schade. Belanghebbende dient daartoe een verzoek tot vergoeding van die werkelijke schade in te dienen, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is en het advies van de Commissie ertoe strekt om de beschikking met kenmerk UHT-DHR te herroepen, adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding toe te kennen (wegingsfactor 2).

Conclusie

Gelet het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar gericht tegen de beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren;
  • het bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DHR deels gegrond te
    verklaren en:
  • het bedrag onder component o voor de toeslagjaren 2008 en 2009 aan te passen;
  • de vergoeding voor immateriële schade te berekenen vanaf de juiste startdatum tot
    aan de datum van de beslissing op bezwaar;
  • en aldus de compensatieberekening inclusief de gerelateerde componenten opnieuw te
    berekenen en het bezwaar voor het overige ongegrond te verklaren;
  • een proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure gericht tegen de beschikking
    met kenmerk UHT-DHR toe te kennen van 2 procespunten tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor 2.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter