Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-09467

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren. De Commissie is van mening dat UHT op goede gronden is gekomen tot haar besluit om het verzoek van belanghebbende voor compensatie over de jaren 2009 t/m 2013 af te wijzen. In het bezwaarschrift van 28 juli 2022 stelt belanghebbende dat de jaren 2009 t/m 2013 ten onrechte niet zijn herbeoordeeld. De Commissie acht dit onderdeel van het bezwaar als ongegrond, aangezien UHT deze toeslagjaren wel heeft herbeoordeeld met de definitieve beschikking 'afwijzing compensatie KOT'. Daarnaast meent de Commissie dat de correcties in de jaren 2009 t/m 2013 niet een uitvloeisel zijn van vooringenomen handelen door B/T. UHT heeft door middel van de schriftelijke reacties met verwijzing naar producties, voldoende aannemelijk gemaakt dat de wijzigingen waarop de correcties zijn gebaseerd door belanghebbende zelf zijn doorgegeven. Het door belanghebbende in dit verband ingenomen standpunt, dat zij niet bevoegd was te beslissen over haar financiën  omdat ze in een WSNP traject zat, deelt de Commissie niet. Met betrekking tot de immateriële schadevergoeding volgt de Commissie de UHT in haar standpunt dat 2 augustus 2016 moet worden gehanteerd als startdatum van de compensatieberekening. Aangezien de wijziging van de startdatum naar 2 augustus 2016 geen gevolgen heeft voor het aantal halve jaren waarover de vergoeding wordt berekend, is de Commissie van mening dat het bezwaar van belanghebbende op dit punt niet tot het door haar gewenste resultaat kan leiden. 

Advies