BAC 2022-09467
Publicatiedatum 23-04-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 16 juni 2022 met kenmerk UHT-DC-I en UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 28 juli 2022 en 12 augustus 2022
Hoorzitting: 29 juli 2022 en 15 augustus 2022
Overdracht advies aan UHT: 19 oktober 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
De door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag en definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 16 juni 2022.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), verplaatst naar afdeling 2.1 van deze wet. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaardvergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) bestemd.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 2 april 2020 verzocht om een herbeoordeling van de
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2009 tot en met 2014. - UHT heeft belanghebbende bij beschikking van 3 juni 2021 op basis van de eerste
toets een compensatie van € 30.000 toegekend. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 25 november 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
geadviseerd dat gedurende de jaren 2009 tot en met 2013 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden. - UHT heeft belanghebbende bij vooraankondiging van 28 december 2021 bericht dat zij voor jaar 2014 in aanmerking komt voor een compensatie van € 12.003 en daartoe geen nabetaling gedaan omdat dit bedrag niet hoger is dan de eerder
uitbetaalde € 30.000. - UHT heeft belanghebbende bij bestreden beschikking (UHT-DC-I) bericht dat zij voor het jaar 2014 in aanmerking komt voor een compensatie van € 12.325 vanwege vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T).
- UHT heeft belanghebbende bij bestreden beschikking (UHT-DC-I A) bericht dat zij
voor de jaren 2009 tot en met 2013 niet in aanmerking komt voor een compensatie
vanwege vooringenomen handelen door de B/T. - UHT heeft belanghebbende bij beschikking van 16 juni 2022 (UHT-DH5 A) bericht
dat zij voor de jaren 2009 tot en met 2014 niet in aanmerking komt voor compensatie op grond van de hardheidsregeling van artikel 49 Awir. - Gemachtigde heeft bij brief van 28 juli 2022 tegen de bestreden beschikking (UHT-DC-I) een bezwaarschrift ingediend.
- Gemachtigde heeft bij brief van 12 augustus 2022 tegen de bestreden beschikking (UHT-DC-I A) een bezwaarschrift ingediend.
- Gemachtigde heeft UHT op 15 december 2022 in gebreke gesteld wegens het niet
tijdig beslissen op het bezwaar. - Gemachtigde heeft op 10 januari 2023 beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De rechtbank heeft dit beroep op 10 februari 2023 gegrond verklaard.
- UHT heeft op 10 mei 2023 schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
- Gemachtigde heeft bij brief van 24 juli 2023 de bezwaarschriften aangevuld en daarbij kenbaar gemaakt dat belanghebbende af ziet van het recht om gehoord te
worden tijdens de op 28 juli 2023 geplande zitting. Naar aanleiding van deze mededeling heeft de Commissie met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht, van het horen van belanghebbende afgezien. - UHT heeft op 8 augustus 2023 schriftelijk gereageerd op het aanvullend bezwaarschrift.
- Gemachtigde heeft bij email van 12 september 2023 de bezwaarschriften aangevuld.
- De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft de bezwaarschriften behandeld en besloten het advies heden vast te stellen.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar besluit om compensatie voor de jaren 2009 tot en met 2013 af te wijzen en of UHT de toegekende compensatie voor het jaar 2014 op de juiste wijze heeft berekend.
Herbeoordeling jaren 2009 t/m 2013
In het bezwaarschrift van 28 juli 2022 stelt belanghebbende dat de jaren 2009 tot en met 2013 ten onrechte niet zijn herbeoordeeld. Met het bezwaarschrift van 12 augustus 2022 maakt belanghebbende bezwaar tegen de definitieve beschikking ‘afwijzing compensatie KOT’, welke ziet op de herbeoordeling van de jaren 2009 tot en met 2013. Nu de jaren 2009 tot en met 2013 wel zijn herbeoordeeld, acht de Commissie dit onderdeel van het bezwaar ongegrond.
Vooringenomen handelen jaren 2009 t/m 2013
Belanghebbende stelt verder dat er wel sprake is van vooringenomen handelen in de
jaren 2009 tot en met 2013 omdat de wijzigingen waarop de correcties over deze jaren zijn gebaseerd onjuist zijn en omdat zij in de periode tussen 2011 en 2014 in een WSNP-traject zat waardoor zij niet bevoegd was zelf wijzigingen door te geven aan de B/T. De Commissie is van mening dat UHT door middel van de schriftelijke reacties met
verwijzing naar producties en een toelichting op de XML bestanden, voldoende
aannemelijk heeft gemaakt dat de wijzigingen door belanghebbende zijn doorgegeven. De Commissie heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden dat deze wijzigingen uitvloeisel zijn van vooringenomen handelen van UHT. Het door belanghebbende in dit verband ingenomen standpunt, dat zij niet bevoegd was te beslissen over haar financiën, deelt de Commissie, wat daar verder ook van zij, niet. Het bepaalde in de Faillissementswet (art.297) staat er niet aan in de weg dat zij bepaalde rechtshandelingen kan verrichten waaronder zeker ook het doorgeven van wijzigingen met betrekking tot de KOT. Voor zover belanghebbende mede heeft beoogd te stellen dat zij, volgens haar eigen opvatting, wegens WSNP niet zelf bericht mocht geven aan de B/T maar dit daarom wel aan de bewindvoerder heeft gedaan en deze kennelijk heeft verzuimd dat bericht op zijn beurt door te geven, kan ook die stelling, zo al feitelijk juist, niet leiden tot de conclusie dat belanghebbende door de B/T vooringenomen is behandeld. De Commissie acht het bezwaar van belanghebbende op dit punt ongegrond.
Compensatieberekening - vergoeding immateriële schade
Belanghebbende voert verder aan dat er voor 2 augustus 2016 al terugvorderingen
hebben plaats gevonden en dat de periode waarover de vergoeding voor immateriële
schade berekend moet worden tussen juli 2016 tot en met juli 2022 moet liggen. UHT stelt dat de periode waarover de vergoeding is berekend onjuist is en tussen 2 augustus 2016 tot en met 16 juni 2022 moet liggen. De Commissie overweegt dat de periode waarover de forfaitaire vergoeding is berekend overeenkomstig artikel 2.3 lid 4 Wht berekend dient te worden vanaf de eerste neerwaartse correctiebeschikking van 9 september 2016. Omdat belanghebbende met de stopbrief van 2 augustus 2016 al werd geconfronteerd met de nihil stelling, kan de Commissie UHT volgen in het standpunt dat deze datum wordt aangehouden als startdatum. Aangezien de wijziging van de startdatum naar 2 augustus 2016 geen gevolgen heeft voor het aantal halve jaren waarover de vergoeding wordt berekend, is de Commissie van mening dat het bezwaar van belanghebbende op dit punt niet tot het door haar gewenste resultaat kan leiden.
Werkelijke schade
Belanghebbende voert aan dat de werkelijke schade die belanghebbende heeft geleden hoger ligt dan de toegekende compensatie omdat de vergoeding voor immateriële schade te laag is vastgesteld, omdat er geen rekening is gehouden met kosten en het gemis aan inkomen tijdens bewind voering en omdat de B/T geen rekening heeft gehouden met de situatie van belanghebbende bij voorgestelde afbetalingsregelingen. De Commissie wijst erop dat op grond van artikel 2.1 lid 1 jo. artikel 2.3 Wht alleen forfaitaire bedragen aan compensatie worden toegekend. Als belanghebbende meent dat zij meer of andere schade heeft geleden, dan dient zij daarvoor een verzoek in te dienen voor een vergoeding van de werkelijke schade zoals omschreven in artikel 2.1 lid 3 Wht.
Gelet op voorgaande adviseert de Commissie, de hiervoor geformuleerde vragen
bevestigend beantwoordend, aan UHT om de bezwaren van belanghebbende ongegrond te verklaren.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter