Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-09230

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 14 juni 2022 (UHT-DH5 A, UHT-DC I A en UHTDC I)

Ontvangst bezwaarschrift: 21 juli 2022

Hoorzitting: n.v.t.

Overdracht advies aan UHT: 23 april 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaren, gericht tegen de beschikkingen van 14 juni 2022 met de kenmerken UHT-DH5 A en UHT-DC I A, ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie het bezwaar tegen de beschikking van 14 juni 2022 met kenmerk UHT-DC I (gedeeltelijk) gegrond te verklaren, het bestreden besluit te herroepen en alle, ingevolge de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies. Tot slot adviseert de Commissie het verzoek om vergoeding van de proceskosten toe te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door de gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 14 juni 2022 met kenmerken UHT-DH5 A, UHT-DC I A en UHT-DC I.

In de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DC I is door UHT besloten dat belanghebbende recht heeft op een definitieve compensatie van € 121.125 voor de toeslagjaren 2007 tot en met maart 2011 en 2014. In de bestreden beschikkingen met de kenmerken UHT-DH5 A en UHT-DC I A is door UHT besloten dat belanghebbende geen recht heeft op een compensatieregeling voor toeslagjaar 2011, de maanden april tot en met december, en toeslagjaar 2013. De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode geen fouten gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 Wht wordt de bestreden beschikking geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaardvergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade.

Procesverloop

  • Op 15 juni 2021 heeft belanghebbende verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2011, 2013 en 2014.
  • Bij beschikking van 8 mei 2021 heeft UHT naar aanleiding van de lichte toets besloten dat belanghebbende recht heeft op een voorschot van het forfaitaire bedrag van € 30.000,- en kenbaar gemaakt dat de situatie van belanghebbende nog niet volledig is beoordeeld.
  • Op 15 maart 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) in haar advies geoordeeld dat over de toeslagjaren 2007 tot en met maart 2011 en 2014 de compensatieregeling van toepassing is. Voor de periode april tot en met december 2011 en het toeslagjaar 2013 is geen recht op compensatie vastgesteld.
  • Bij beschikking van 14 juni 2022 (kenmerk UHT-DC I) heeft UHT besloten dat belanghebbende recht heeft op een definitieve compensatie van € 121.125,- voor de toeslagjaren 2007 tot en met maart 2011 en 2014.
  • Bij beschikkingen van 14 juni 2022 (kenmerken UHT-DC I A en UHT-DH5 A) heeft UHT besloten dat belanghebbende geen recht heeft op een compensatieregeling voor de periode april tot en met december 2011 en het toeslagjaar 2013. Bij de beoordeling is niet gebleken dat sprake was van vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen (B/T) over deze periode, of dat de hardheidscompensatie van toepassing is. Ook is geen recht op een tegemoetkoming op grond van een onterechte kwalificatie wegens opzet of grove schuld (O/GS) vastgesteld. UHT verwijst hierbij naar het advies van de CvW.
  • Op 21 juli 2022 heeft de gemachtigde een pro forma bezwaarschrift ingediend tegen deze beschikkingen. Het bezwaarschrift is op 27 juli 2022 ontvangen.
  • Op 20 november 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
  • Op 15 december 2023 heeft de gemachtigde aanvullende gronden ingediend.
  • Op 29 februari 2024 heeft UHT een nadere schriftelijke reactie ingediend.
  • Op 15 april 2024 heeft de gemachtigde de Commissie verzocht de zaak op de stukken af te doen. De Commissie heeft daarom op grond van artikel 7:3 onder c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgezien van het horen van belanghebbende.
  • De Commissie, bestaande uit drie leden, heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

De ontvankelijkheid van het bezwaarschrift is niet in geschil.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel
Belanghebbende stelt dat bij de voorbereiding en totstandkoming van de bestreden beslissing niet de vereiste zorgvuldigheid in acht is genomen. Daarnaast zijn de bestreden beslissingen volgens belanghebbende onvoldoende gemotiveerd.
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het daaraan ten grondslag liggende onderzoek. Weliswaar heeft UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beslissing niet voldoende toegelicht, maar de Commissie is van mening dat met het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten en overige producties, het bestreden besluit alsnog voldoende is onderbouwd.
De Commissie stelt zich dan ook op het standpunt dat het bezwaar van belanghebbende tegen de bestreden beschikkingen op dit punt ongegrond is.

Compensatieberekening
Het uit artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voortvloeiende verbod van reformatio in peius betekent dat het indienen van een bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat de indiener via heroverweging door het bestuur in een slechtere positie geraakt dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn. In een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een element van de besluitvorming in bezwaar voor betrokkene in negatieve zin wordt bijgesteld, niet zonder meer leidt tot verboden benadeling. Het gaat om het uiteindelijke resultaat.

Voor zover UHT in haar beslissing op bezwaar één of meerdere bedragen wijzigt ten nadele van belanghebbende, merkt de Commissie op dat deze enkele omstandigheid niet automatisch strijdig is met het verbod van reformatio in peius. Dit kan pas beoordeeld worden door de resultaten van de oorspronkelijke en nieuwe compensatieberekening te vergelijken.

Met het standpunt van UHT – dat de rente gemiste KOT over de toeslagjaren 2007 tot en met 2010 en 2014 wordt aangepast en over 2011 niet – constateert de Commissie dat belanghebbende daardoor niet in een slechtere positie raakt. De Commissie adviseert UHT om dit onderdeel van het bezwaar gegrond te verklaren en de compensatie en samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies.

Immateriële schadevergoeding
De Commissie stelt vast dat het bezwaar gedeeltelijk gegrond is. Om die reden moet de einddatum voor de berekening van de immateriële schadevergoeding worden vastgesteld op de dagtekening van de beslissing op bezwaar.

Aanvullende vergoeding
De Commissie merkt op dat bovenstaande aanpassing tot gevolg heeft dat ook de aanvullende vergoeding van 1% dient te worden doorberekend tot de datum van de beslissing op bezwaar.

Toeslagjaar 2013
De KOT over 2013 is niet aan belanghebbende uitbetaald omdat de KOT-schuld over 2010 daarmee is verrekend. De Commissie overweegt dat deze verrekening onderdeel is van de uitvoering van de KOT over 2010. Belanghebbende heeft over 2010 compensatie ontvangen, waarin de verrekening is verdisconteerd. Deze verrekening vormt dus op zichzelf geen schadepost.
Deze procedure heeft alleen betrekking op standaardvergoedingen, niet op werkelijke schade. Als belanghebbende meent dat zij aanvullende compensatie voor werkelijke schade toekomt, kan zij een verzoek indienen bij de Commissie Werkelijke Schade.
De Commissie adviseert UHT daarom dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Juridische hulp
Belanghebbende stelt dat zij ten aanzien van KOT 2014 is bijgestaan door een advocaat en dat de vergoeding hiervoor ten onrechte niet is meegenomen in de compensatie.
UHT heeft toegelicht dat namens belanghebbende een ingebrekestelling is ingediend, maar dat deze handeling op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet als proceshandeling wordt aangemerkt. De Commissie onderschrijft dit standpunt en heeft geen aanwijzingen aangetroffen waaruit blijkt dat sprake was van andere beroepsmatig verleende rechtsbijstand in deze fase.
De Commissie adviseert dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Proceskostenvergoeding
Aangezien de bezwaren deels gegrond zijn en het advies ertoe strekt om de beschikking met kenmerk UHT-DC I te herroepen, adviseert de Commissie om een proceskostenvergoeding toe te kennen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, met toepassing van de hoogste vergoeding per procespunt en wegingsfactor 2.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:

  • de bezwaren, voor zover deze zijn gericht tegen de beschikkingen met de kenmerken UHT-DC I A en UHT-DH5 A, ongegrond te verklaren;
  • de bezwaren, voor zover deze zijn gericht tegen de beschikking met het kenmerk UHT-DC I, gedeeltelijk gegrond te verklaren;
  • de compensatie en alle daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies;
  • een proceskostenvergoeding toe te kennen met wegingsfactor 2 tegen de hoogste vergoeding per procespunt.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter