BAC 2022-09173
Publicatiedatum 13-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 8 juni 2022 (UHT-DC I, UHT-DC-I A, UHT-DH5 A)
Ontvangst bezwaarschrift: 19 juli 2022 (UHT-DC I, UHT-DC-I A, UHT-DH5 A)
Hoorzitting: 25 april 2024
Overdracht advies aan UHT: 2 september 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de beschikking met kenmerk UHT-DC I te herroepen, een nieuwe beslissing te nemen overeenkomstig dit advies en het verzoek om toekenning van een vergoeding van de proceskosten met betrekking tot dit advies toe te wijzen. De Commissie adviseert voorts om de bezwaren gericht tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door de gemachtigde namens belanghebbende op 19 juli 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT op 8 juni 2022 genomen definitieve beschikkingen met kenmerk UHT-DC I, UHT-DC I A en UHT-DH5 A.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is bij genoemde beschikkingen van 8 juni 2022 beslist dat belanghebbende over de toeslagjaren 2007 tot en met 2012 recht heeft op een compensatiebedrag van € 165.300,- en over toeslagjaar 2006 geen recht heeft op compensatie.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 10 februari 2020 verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (KOT) over de toeslagjaren 2005 tot en met 2012. Uit het invulformulier herstel toeslagen blijkt dat het herbeoordelingsverzoek is beperkt tot de jaren 2006 tot en met 2012.
- Belanghebbende is bij beschikking van 30 april 2021 geïnformeerd dat zij op basis van de lichte toets nog niet in aanmerking kwam voor betaling van € 30.000,-, maar dat de herbeoordeling nog niet klaar was.
- De voorlopige zienswijze van UHT is dat belanghebbende over de toeslagjaren 2007 tot en met 2012 recht heeft op compensatie vanwege institutioneel vooringenomen handelen en dat er over het toeslagjaar 2006 geen recht bestaat op compensatie.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 14 december 2021 aan UHT toegestuurd. CvW heeft – kort samengevat – geoordeeld dat belanghebbende over het toeslagjaar 2006 niet vooringenomen is behandeld en dat er geen reden bestaat voor toepassing van de hardheidscompensatie over dat jaar. Voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2012 acht CvW de compensatieregeling wel van toepassing.
- Bij definitieve beschikking compensatie KOT van 8 juni 2022 (UHT-DC I) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2007 tot en met 2012 aanspraak heeft op compensatie. Het definitieve compensatiebedrag is vastgesteld op € 165.300,-. Omdat dit bedrag hoger was dan het reeds ontvangen voorlopige compensatiebedrag van € 162.272,-, heeft belanghebbende nog € 3.028,- ontvangen.
- Bij definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 8 juni 2022 (UHT-DC-I A) en beschikking herbeoordeling KOT van 15 augustus 2022 (UHT-DH5 A) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij over het toeslagjaar 2006 geen aanspraak heeft op compensatie.
- Bij brief van 19 juli 2022 heeft belanghebbende pro forma bezwaar gemaakt tegen voornoemde beschikkingen.
- Bij brief van 27 juli 2022 heeft UHT de ontvangst van de bezwaarschriften bevestigd.
- Bij brief van 13 maart 2023 zijn door belanghebbende bezwaargronden ingediend.
- UHT heeft op 11 september 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
- Op 25 april 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter het advies gevoegd.
- Op 27 mei 2024 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend met betrekking tot de vergoeding van kosten voor rechtshulp die zij stelt te hebben gemaakt.
- Op 28 mei 2024 heeft UHT bij e-mail op voornoemd stuk gereageerd.
- De Commissie, bestaande uit drie leden, heeft het bezwaar behandeld en het navolgende advies uitgebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Toeslagjaar 2006
Belanghebbende stelt dat zij ook over het toeslagjaar 2006 gedupeerd is. De Commissie kan UHT volgen in haar oordeel dat van gedupeerdheid over het toeslagjaar 2006 geen sprake is. Uit de relevante stukken volgt dat belanghebbende een aanvraag heeft gedaan en dat een voorschot voor KOT van € 4.014,- is vastgesteld. Belanghebbende heeft in 2007 gegevens ingestuurd, waarna de definitieve berekening op hetzelfde bedrag uitkwam. B/T heeft de KOT aldus vastgesteld aan de hand van de door belanghebbende ingestuurde gegevens, waarbij bovendien geen sprake is geweest van het verminderen of niet toekennen van KOT. Van institutioneel vooringenomen handelen kan dan geen sprake zijn. Evenmin geeft in dit geval de situatie van belanghebbende reden tot toekenning van compensatie op basis van de hardheidsregeling. Uit de schriftelijke reactie van UHT volgt ten slotte dat geen sprake is van een onterechte kwalificatie wegens opzet of grove schuld, zodat een tegemoetkoming op die grond eveneens uitblijft.
Belanghebbende stelt verder dat de hoogte van de KOT over het toeslagjaar 2006 onjuist is vastgesteld. De Commissie overweegt dat de Wht geen herziening van onherroepelijke vaststellingsbeschikkingen van KOT beoogt. De regeling heeft niet tot doel alsnog (een hoger bedrag aan) KOT toe te kennen, maar richt zich op de compensatie van ten onrechte teruggevorderde KOT. Voor zover de stellingname van belanghebbende zich richt op (de aantasting van) onherroepelijke vaststellingsbeschikkingen, acht de Commissie het bezwaar daarom ongegrond.
De compensatieberekening
Belanghebbende is van mening dat de compensatieberekening, voor zover die op basis van de beschikbare stukken te controleren valt, niet correct is. Zij betwist meer concreet de componenten:
- i (rente en kosten),
- m (vergoeding juridische hulp),
- n (vergoeding immateriële schade),
- o (rentevergoeding over gemiste KOT).
Rente en kosten
Belanghebbende begrijpt de berekening van de component rente en kosten niet. Het valt haar op dat de renteberekening voor 2009 erg hoog uitvalt ten opzichte van andere jaren. De Commissie overweegt dat UHT zich terecht baseert op de betaal- en verrekenoverzichten van het Landelijk Incasso Centrum (LIC). De hoogte van de rente wordt mede bepaald door de periode en het terug te betalen bedrag. De meegenomen kosten zijn die van dwangbevelen en aanmaningen. De opbrengst van een executiemaatregel (beslaglegging op een auto, € 1.500) is terecht als betaling aangemerkt. De Commissie volgt UHT en acht dit onderdeel van het bezwaar ongegrond.
Vergoeding juridische hulp
Belanghebbende stelt dat zij hulp heeft gehad bij diverse KOT-procedures. De Commissie overweegt dat op grond van artikel 2.2, onderdeel f, Wht alleen beroepsmatig verleende rechtsbijstand in aanmerking komt voor vergoeding. Uit de stukken blijkt dat de procedures door belanghebbende zelf zijn gevoerd en dat geen sprake is geweest van professionele bijstand. Ook de overgelegde e-mailcorrespondentie wijst hier niet op. De Commissie acht dit bezwaar ongegrond.
Vergoeding immateriële schade
Belanghebbende stelt dat de vergoeding over een verkeerde periode is berekend. De Commissie overweegt dat de aanvangsdatum op 21 januari 2009 is gesteld, terwijl het eerste stressmoment 17 juli 2009 was. De gekozen datum pakt in het voordeel van belanghebbende uit. De Commissie acht het terecht dat 19 maart 2007 niet is gehanteerd, omdat op dat moment nog geen sprake was van stress vanwege vooringenomen handelen. Ook is vastgesteld dat de einddatum (30 mei 2022) onjuist is en had moeten zijn 8 juni 2022. Dit leidt echter niet tot meer halve jaren of een hogere vergoeding. De Commissie acht dit bezwaar ongegrond, behalve voor zover de periode alsnog dient door te lopen tot de datum van de beslissing op bezwaar vanwege een correctie elders.
Rentevergoeding over de gemiste KOT
UHT heeft de rentevergoeding aanvankelijk berekend met een onjuiste einddatum. Volgens artikel 27 Awir moet dit lopen tot de dagtekening van de compensatiebeschikking. UHT stelt vast dat voor 2010 en 2012 de rentevergoeding juist is (en in het voordeel van belanghebbende), en niet wordt aangepast. Voor 2007–2009 en 2011 was de vergoeding te laag, en zal deze worden verhoogd. De Commissie merkt op dat dit niet leidt tot schending van het verbod van reformatio in peius, zolang het totale resultaat niet slechter uitvalt. De Commissie adviseert UHT om de rentevergoeding op deze punten aan te passen en dit bezwaaronderdeel gegrond te verklaren.
Proceskostenvergoeding
De gemachtigde heeft een verzoek gedaan tot vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand. Aangezien het bezwaar gedeeltelijk gegrond is en leidt tot herroeping van het bestreden besluit met kenmerk UHT-DC I, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15 lid 2 Awb in aanmerking voor een proceskostenvergoeding.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:
- het bezwaar tegen de beschikking van 8 juni 2022 met kenmerk UHT-DC I
gedeeltelijk gegrond te verklaren ten aanzien van de berekening van de rente
over de gemiste KOT; - het bestreden besluit op dit punt te herroepen, deze component opnieuw te
berekenen en ook alle, ingevolge de Wht daarmee samenhangende vergoedingen
opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies; - de overige bezwaren (waaronder die tegen de beschikkingen met kenmerken
UHT-DC-I A en UHT-DH5-A) ongegrond te verklaren; - het verzoek om vergoeding van de proceskosten van deze procedure ten aanzien
van het besluit met kenmerk UHT-DC I toe te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter