Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-09020

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 29 december 2021 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 12 juli 2022

Hoorzitting: 31 mei 2024

Overdracht advies aan UHT: 18 juli 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaren deels gegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door de gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift van 12 juli 2022 is, blijkens de aanhef daarvan, gericht tegen een door UHT genomen beschikking van 11 januari 2022 met kenmerk UHT-NZ-I.

UHT heeft het bezwaarschrift opgevat als te zijn gericht tegen de beschikking van 29 december 2021 met kenmerk UHT-DC I, waarin voor de toeslagjaren 2014 en 2015 aan belanghebbende een compensatie van € 19.723,- is verleend.

De Commissie beschouwt het bezwaarschrift als gericht tegen de beschikking van 29 december 2021 met kenmerk UHT-DC I, aangezien het bezwaarschrift en de aanvullende gronden zich inhoudelijk richten tegen deze beschikking.

De beschikking is genomen met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling).

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) in werking getreden. Gelet op de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking worden geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 22 juli 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) voor de jaren 2014 en 2015.
  • Bij beschikking van 19 december 2021 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT aan belanghebbende voor de toeslagjaren 2014 en 2015 een compensatie toegekend van € 19.723,-.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 12 juli 2022, ontvangen op 12 juli 2022, namens belanghebbende een voorlopig bezwaarschrift ingediend tegen de brief van UHT van 11 januari 2022 met kenmerk UHT-NZ-I. Dit bezwaarschrift is aangemerkt als te zijn gericht tegen de beschikking van 29 december 2021 met kenmerk UHT-DC I.
  • Op 6 april 2023 heeft gemachtigde een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
  • Op 6 oktober 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 20 februari 2024 heeft gemachtigde een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
  • Op 31 mei 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van deze hoorzitting is een verslag gemaakt, dat als bijlage bij het advies is gevoegd.
  • De Commissie die dit advies uitbrengt bestaat uit drie leden.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Persoonlijk dossier

Gemachtigde stelt dat het volledige persoonlijke dossier nog altijd niet is toegezonden.
Op grond van artikel 7:4, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft een belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De schriftelijke reactie met bijbehorende producties, waaronder de “Overzichten (uit)betalingen en/of verrekeningen toeslagen”, zijn aan de gemachtigde toegezonden. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit en gelegenheid gehad daarop te reageren.
De Commissie ziet in de stellingname van belanghebbende geen aanleiding om aan te nemen dat in het beschikbaar gestelde dossier stukken zouden ontbreken die van belang zijn geweest bij het besluit van UHT. Dit bezwaaronderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

Duur bezwaarprocedure

Gemachtigde wijst op structurele overschrijding van de wettelijke beslistermijnen door UHT en verzoekt de Commissie om daarover een signaal af te geven. De Commissie beperkt zich tot inhoudelijke advisering over bezwaren en is niet bevoegd om in haar advies algemene signalen af te geven.
De Commissie wijst erop dat de wet zelf termijnen stelt en dat belanghebbende bij overschrijding van de termijn, na een ingebrekestelling, beroep wegens niet tijdig beslissen kan instellen bij de rechtbank.

Overschrijding termijn bij definitieve KOT-beschikkingen

Gemachtigde stelt dat de definitieve beschikkingen met betrekking tot KOT buiten de wettelijke termijn van artikel 19 van de Awir zijn genomen en dat dit duidt op vooringenomen handelen.
De Commissie stelt vast dat reeds is aangenomen dat sprake was van vooringenomenheid voor de betreffende herbeoordeelde jaren. Dit bezwaaronderdeel mist daarmee belang.

KOT onjuist vastgesteld; samenloop

De Commissie overweegt dat de Wht is bedoeld voor herstel van vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld, en niet voor correcties op de oorspronkelijke aanvraag of vaststelling van KOT.
Belanghebbende verzoekt feitelijk om herziening van het destijds vastgestelde KOT-bedrag. UHT beschikt daartoe niet over de bevoegdheid binnen de kaders van de Wht.
De Commissie adviseert UHT dit bezwaaronderdeel ongegrond te verklaren.

Rente over gemiste KOT, component O

UHT heeft in de schriftelijke reactie van 6 oktober 2023 erkend dat de in de beschikking van 19 december 2021 opgenomen bedragen onder component O onjuist waren, en aangekondigd dat dit bij de beslissing op bezwaar zal worden herzien.
De Commissie adviseert UHT de beschikking met kenmerk UHT-DC I te herroepen en de rentevergoeding over gemiste KOT overeenkomstig het standpunt van UHT aan te passen.

Compensatieberekening en verrekeningen onduidelijk

De Commissie is van oordeel dat de berekening en uitgevoerde verrekeningen voldoende zijn toegelicht en onderbouwd via de schriftelijke reactie, LIC-overzichten en aanvullende producties.

Kosten dwangbevelen en aanmaningen niet gespecificeerd

De Commissie stelt vast dat deze kosten zijn opgenomen in de LIC-overzichten en dat in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van die gegevens. Onderliggende documenten zoals dwangbevelen maken in principe geen deel uit van het bezwaardossier. Er is geen aanleiding om aan de juistheid van de opgenomen bedragen te twijfelen.

Ontbrekende jaren

Belanghebbende stelt dat onduidelijk is waarom het toeslagjaar 2013 niet is meegenomen in de herbeoordeling. De Commissie constateert dat het herbeoordelingsverzoek betrekking had op de jaren 2014 en 2015, en dat dit zo is gebleven na overleg met de persoonlijk zaakbehandelaar.
Omdat het oorspronkelijke verzoek en de bestreden beschikking de omvang van deze bezwaarprocedure bepalen, kan toeslagjaar 2013 niet worden meegenomen in deze beoordeling. Ter zitting heeft UHT toegezegd de jaren 2011, 2012 en 2013 alsnog te beoordelen. Indien dit niet leidt tot een bevredigend besluit voor belanghebbende, kan daartegen bezwaar worden gemaakt.
Dit bezwaaronderdeel is ongegrond.

Forfaitaire bedragen immateriële schade

Gemachtigde verzoekt om af te wijken van de forfaitaire vergoeding van immateriële schade zoals opgenomen in de Wht, omdat de geleden schade aanzienlijk groter zou zijn dan het bedrag van € 500 per half jaar.
De Commissie overweegt dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een systeem van forfaitaire vergoedingen. In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ziet de Commissie geen aanleiding om van dit stelsel af te wijken.
De Commissie verwijst daarbij naar jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2023:772 en ECLI:NL:RVS:2023:852).
Indien belanghebbende van mening is dat de immateriële schade het forfaitaire bedrag overstijgt, kan een verzoek worden ingediend bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). UHT beslist op dat verzoek na advies van de CWS.

Periode immateriële schadevergoeding en vaste vergoeding 1%

Nu de bezwaren leiden tot herroeping van de beschikking met kenmerk UHT-DC I, dient op basis van het geldende beleid van UHT de einddatum van de periode waarover immateriële schadevergoeding wordt berekend, te worden gesteld op de datum van de beslissing op bezwaar.
Daarnaast dient de vaste vergoeding van 1% te worden aangepast.

Proceskosten

Aangezien de beschikking met kenmerk UHT-DC I herroepen wordt, adviseert de Commissie om het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toe te wijzen.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (voor het bezwaarschrift en de hoorzitting), met toepassing van wegingsfactor 2.
De Commissie adviseert om per procespunt de hoogste vergoeding toe te kennen, zoals ook in eerdere zaken is geadviseerd.

Conclusie

De Commissie concludeert dat de bezwaren gegrond zijn ten aanzien van de renteberekening, dat de bezwaren voor het overige ongegrond zijn en adviseert UHT om:

  • de bezwaren voor het overige ongegrond te verklaren.
  • het bezwaarschrift van 12 juli 2022 deels gegrond te verklaren en het primaire besluit met kenmerk UHT-DC I van 29 december 2021 te herroepen ten aanzien van de renteberekening, met aanpassing van de vaste vergoeding van 1%;
  • als einddatum van de periode waarover vergoeding van immateriële schade wordt berekend, de datum van de beslissing op bezwaar te hanteren;
  • een vergoeding voor proceskosten toe te kennen op basis van 2 procespunten met een wegingsfactor 2, tegen het hoogst geldende tarief;

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter