BAC 2022-08960
Publicatiedatum 31-12-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 30 mei 2022 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 17 juli 2024
Hoorzitting: 30 juli 2024
Overdracht advies aan UHT: 2 september 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) compensatie toegekend voor een bedrag van € 20.907 (aangevuld tot € 30.000) voor de jaren 2011 en 2014.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 3 juni 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). In overleg met belanghebbende zijn de te beoordelen jaren beperkt tot 2011 en 2014.
- UHT heeft bij beschikking van 8 mei 2021 aan belanghebbende medegedeeld dat
zij in aanmerking komt voor een betaling van €30.000. - UHT heeft bij de bestreden beschikking aan belanghebbende een compensatie toegekend voor een bedrag van € 20.907.
- Gemachtigde heeft bij brief van 7 juli 2022, ingekomen op 8 juli 2022, tegen deze
beschikking een bezwaarschrift ingediend. - Gemachtigde heeft het bezwaarschrift aangevuld op 23 mei 2023.
- UHT heeft op 12 januari 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Op 17 juli 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een
verslag gemaakt, dat bij het advies is gevoegd. - Op 17 juli 2024 heeft UHT op verzoek van de Commissie een aanvullende
productie ingediend. - Dit advies wordt uitgebracht door [voorzitter] en [leden].
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Niet herbeoordeelde jaren (2012 en 2013)
Belanghebbende stelt dat onduidelijk is waarom de toeslagjaren 2012 en 2013 niet zijn meegenomen in de herbeoordeling. In haar ogen had dit moeten gebeuren, omdat zij hiertoe nadrukkelijk verzocht heeft.
De Commissie stelt vast dat het oorspronkelijke herbeoordelingsverzoek van belanghebbende zag op de jaren 2011 tot en met 2014. In het informatie- en
beoordelingsformulier is opgenomen dat er daarna contact heeft plaatsgevonden tussen belanghebbende en haar persoonlijk zaakbehandelaar. Belanghebbende zou tijdens dit contact hebben aangegeven dat haar verzoek alleen ziet op het jaar 2011. De persoonlijk zaakbehandelaar zou haar vervolgens hebben aangeraden om ook het jaar 2014 te laten beoordelen. Zodoende heeft UHT enkel de jaren 2011 en 2014 herbeoordeeld. De Commissie vindt het vervelend dat belanghebbende in eerste instantie niet de beoordeling heeft gekregen die zij kennelijk wenste, maar ziet in de gang van zaken geen aanleiding om te concluderen dat UHT verwijtbaar heeft nagelaten om de jaren 2012 en 2013 (alsnog) in haar beoordeling te betrekken. In dat verband ziet de Commissie dan ook geen aanleiding voor een advies tot het herroepen van de bestreden beschikking.
De Commissie heeft daarnaast kennisgenomen van het feit dat de behandelend ambtenaar van UHT een herbeoordelingsverzoek voor de jaren 2012 en 2013 heeft
ingediend bij het beoordelingsteam (productie 37). Deze gang van zaken zal leiden tot
een nieuw primair besluit over die jaren, waartegen de mogelijkheid van bezwaar
openstaat. De Commissie heeft daarom besloten de onderhavige bezwaarprocedure niet aan te houden in afwachting van deze aanvullende herbeoordeling. Gemachtigde heeft daar op de hoorzitting mee ingestemd.
De compensatieberekening voor toeslagjaar 2011
Grondslag forfaitaire compensatie
Belanghebbende stelt dat het compensatiebedrag dat zij heeft ontvangen ten aanzien
van toeslagjaar 2011, niet in verhouding staat tot het bedrag van € 12.887,88 dat zij
meent te hebben betaald aan kinderopvang.
UHT stelt zich op het standpunt dat de forfaitaire compensatie wordt berekend aan de
hand van de teruggevorderde KOT en dat het buiten het bereik van de Wht valt om KOT-beschikkingen te herzien.
De Commissie overweegt dat de Wht is bedoeld voor herstel van vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte O/GS-kwalificatie en niet ziet op eventuele
omissies in (de gegevensverstrekking ter zake van) de aanvraag of de vaststelling van
KOT. UHT heeft niet de bevoegdheid om tot herziening van de in het verleden vastgestelde KOT over te gaan; UHT dient zich te beperken tot de in de Wht gestelde
kaders.
Tussen partijen is niet in geschil dat het vooringenomen handelen van de
Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) ziet op de beschikking van 17 april 2014, waarbij een terugvordering is ontstaan van € 6.395. Op grond van artikel 2.2 onder a Wht, in samenhang met artikel 2.3 lid 1 Wht, dient deze terugvordering als grondslag te worden genomen voor het te berekenen forfaitaire compensatiebedrag. UHT is voor dit onderdeel van de compensatieberekening dus terecht uitgegaan van het bedrag van € 6.395, zoals vermeld onder component e.
Ten aanzien van de stelling van gemachtigde dat destijds veel meer kosten aan kinderopvang gemaakt zijn, merkt de Commissie nog op dat gemachtigde op de
hoorzitting heeft meegedeeld dat er geen andere informatie voorhanden is, dan destijds aanwezig was bij de procedure die geleid heeft tot de uitspraak van de rechtbank van 3 februari 2015 (productie 36).
Weliswaar bekijkt de Commissie de zaak van belanghebbende met welwillendheid en
bezien vanuit het doel van ruimhartige compensatie, maar gelet op de toepasselijke
regelgeving kan het bezwaar van belanghebbende op grond van wat er nu aan informatie beschikbaar is niet tot het door haar gewenste resultaat leiden.
Rentevergoeding gemiste KOT
UHT heeft ambtshalve de overige componenten van de compensatieberekening
gecontroleerd. Hierbij heeft zij geconstateerd dat de rentevergoeding over de gemiste
KOT voor het jaar 2011 over het verkeerde tijdvak is berekend. Met inachtneming van
het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het betreffende toeslagjaar en eindigt op de datum van de compensatiebeschikking, dient er voor het jaar 2011 een rente van € 2.405 te worden toegekend, in plaats van het bij bestreden beschikking toegekende bedrag van € 2.397 (productie 37). De Commissie neemt met instemming kennis van dit standpunt van UHT. Het bezwaar is op dit onderdeel gegrond.
De compensatieberekening voor toeslagjaar 2014
Grondslag forfaitaire compensatie
De Commissie begrijpt de stelling van belanghebbende zo, dat zij zich genoodzaakt heeft gevoeld om de KOT per 29 mei 2014 stop te zetten en geen opvang meer af te nemen. Zij vermoedt dat zij de KOT voor het jaar 2014 heeft stopgezet tijdens een bezoek van haar aan een Belastingkantoor, toen een stopzetting haar werd aangeraden door een medewerker van B/T. Dit advies hield volgens haar verband met het CAF 9-onderzoek ‘Namu’. Zij stelt dat haar om deze reden voor het volledige jaar 2014 compensatie toekomt.
UHT stelt zich op het standpunt dat bij de ambtshalve stopzetting van de KOT per
1 augustus 2014 geen sprake was van vooringenomen handelen, omdat daarvoor meer omstandigheden nodig zijn dan het enkele feit dat er een CAF-onderzoek liep. Bovendien heeft belanghebbende de KOT zelf stopgezet per 29 mei 2014, nog vóórdat de KOT bij beschikking van 22 juli 2014 werd stopgezet per 1 augustus 2014.
De Commissie stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het nihil stellen van de KOT per 23 september 2014 duidt op vooringenomen handelen van B/T. UHT heeft de
compensatie berekend op basis van de hieruit ontstane terugvordering van € 2.673. De Commissie acht onvoldoende aannemelijk dat de eerdere neerwaartse correcties, bij beschikkingen van 22 juli 2014 en 21 augustus 2014, gelegen waren in vooringenomen handelen van B/T. Immers had belanghebbende de KOT op 1 juli 2014 zelf stopgezet per 29 mei 2014, en is haar KOT op 22 juli 2014 en 21 augustus 2014 niet lager dan conform die wijziging vastgesteld. Bovendien heeft belanghebbende destijds in haar antwoordformulier aangegeven (productie 26) dat zij tot juni 2014 kinderopvang heeft afgenomen. Deze periode van opvang volgt ook uit de KOI-viewer van 2014. De Commissie beschouwt de betreffende wijzigingen daarom als reguliere wijzigingen. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Rentevergoeding gemiste KOT
UHT heeft ambtshalve geconstateerd dat er een te hoog bedrag aan rente voor gemiste KOT over het jaar 2014 is toegekend (productie 24). Nu aanpassing van deze component in strijd zou zijn met het verbod van reformatio in peius, heeft UHT toegezegd om het huidige bedrag te handhaven. De Commissie volgt UHT in dat standpunt.
Vergoeding voor immateriële schade
UHT heeft zich ambtshalve op het standpunt gesteld dat een verkeerde startdatum voor het berekenen van de vergoeding voor immateriële schade is gehanteerd. Naar oordeel van UHT had de vergoeding niet vanaf 2 april 2014, maar vanaf 17 april 2014 moeten worden berekend. UHT zal echter de startdatum van 2 april 2014 handhaven, zodat belanghebbende door haar bezwaar niet in een slechtere positie geraakt dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn.
De Commissie overweegt dat op grond van artikel 2.3, lid 4, Wht de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade moet worden berekend vanaf de datum van een
eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) institutionele vooringenomenheid.
UHT hanteert echter een voor belanghebbenden begunstigend beleid, dat voor de
berekening van de vergoeding voor immateriële schade wordt uitgegaan van de datum
van de eerste vooringenomen handeling door de B/T.
De Commissie treft in het dossier geen (interne) vooringenomen handeling van 2 april
2014 of van een eerdere datum. Gelet op het verbod van reformatio in peius stemt de Commissie in met het voornemen van UHT om de startdatum van 2 april 2014 voor de vergoeding voor immateriële schade te handhaven.
UHT heeft de Commissie meegedeeld dat UHT, indien een bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is, bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade – in afwijking van de Wht – als einddatum zal hanteren de datum van de beslissing op het bezwaar. De Commissie adviseert UHT daarom dit beleid ook in dit geval toe te passen.
Aanvullende 1% vergoeding
Nu het subtotaal van de compensatieberekening zal wijzigen, adviseert de Commissie om ook de aanvullende vergoeding van 1% (component p) aan te passen.
Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen,
adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit
proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2
procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per
procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om:
- het bezwaar tegen de beschikking van 30 mei 2022 met kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren;
- de vergoeding voor immateriële schade, de rentevergoeding gemiste KOT en de
aanvullende vergoeding van 1% van de totale compensatie, opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies; - een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van 2 procespunten met wegingsfactor 2 voor het hoogste tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter