BAC 2022-08924
Publicatiedatum 08-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 25 mei 2022 (UHT-DC I, UHT-DHR, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A)
Ontvangst bezwaarschrift: 23 juni 2022, 9 september 2022 en 19 oktober 2023
Hoorzitting: 5 november 2024
Overdracht advies aan UHT: 29 januari 2025
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaren gericht tegen de besluiten met de kenmerken UHT-DC I en UHT-DHR gedeeltelijk gegrond te verklaren en de bezwaren gericht tegen de besluiten met de kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften worden geacht te zijn gericht tegen de volgende door UHT genomen besluiten.
- De beschikkingen van 25 mei 2022 met de kenmerken UHT-DC I en UHT-DHR, waarin UHT heeft beslist dat aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 34.347 wordt toegekend voor de jaren 2009, 2010, 2014 en 2016. De reden is dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) over deze periode fouten heeft gemaakt dan wel de regels voor de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) te streng heeft toegepast.
- De beschikking van 25 mei 2022 met kenmerk UHT-DC-I A waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor toeslagjaar 2011. De reden hiervoor is dat B/T geen fouten heeft gemaakt bij de beoordeling van de KOT.
- De beschikking van 25 mei 2022 met kenmerk UHT-DH5 A waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op een tegemoetkoming voor toeslagjaar 2011. De reden hiervoor is dat B/T niet te streng is geweest bij de toepassing van de regels voor de KOT.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Op 5 juni 2020 heeft belanghebbende verzocht om een herbeoordeling van de KOT. Na het gesprek met de persoonlijk zaakbehandelaar is beslist dat de herbeoordeling ziet op de toeslagjaren 2009 tot en met 2011 en de jaren 2014 en 2016.
- Bij beschikking van 30 april 2021 heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij op basis van de eerste toets in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van € 30.000.
- Op 4 februari 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) advies uitgebracht. De CvW heeft overwogen, kort gezegd, dat niet is gebleken van institutioneel vooringenomen handelen voor het jaar 2011 noch dat er reden is voor toepassing van de hardheidscompensatie. Hetzelfde geldt voor de periode 18 september 2014 tot en met 31 oktober 2014, nu belanghebbende de KOT in deze periode zelf heeft stopgezet. De CvW ziet daarom geen aanleiding om voor deze periode een compensatieregeling toe te passen.
- Bij beschikkingen van 25 mei 2022 heeft UHT meegedeeld dat belanghebbende recht heeft op een definitief compensatiebedrag van € 34.347.
- Bij beschikkingen van 25 mei 2022 heeft UHT meegedeeld dat belanghebbende geen compensatie krijgt toegekend voor toeslagjaar 2011.
- Op 23 juni 2022 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend.
- Op 9 september 2022 en 19 oktober 2023 heeft gemachtigde namens belanghebbende bezwaarschriften tegen bovenstaande beschikkingen ingediend.
- Op 9 februari 2024 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 5 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit advies gevoegd.
- Op 17 december 2024 heeft UHT, daartoe in de gelegenheid gesteld door de Commissie, aanvullende stukken in het geding gebracht. Op 16 januari 2025 heeft gemachtigde hierop gereageerd.
- De Commissie, bestaande uit een voorzitter en twee leden, heeft dit advies behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vragen of UHT de toegekende compensatie op de juiste wijze heeft berekend en of terecht en op goede gronden is geconcludeerd dat belanghebbende geen compensatie krijgt toegekend voor toeslagjaar 2011. Daarnaast zal de Commissie op de overige bezwaargronden ingaan.
Termijnenoverschrijding
Gemachtigde wijst erop dat UHT de beslistermijnen overschrijdt. Zij vraagt de Commissie om daarover een signaal af te geven. De Commissie wijst erop dat de wet de termijnen stelt. Het bieden van een structurele, collectieve oplossing voor de termijnproblemen van UHT kan alleen de wetgever. Aan de gedupeerde ouders wordt nu alleen de mogelijkheid geboden om bij termijnoverschrijding na een ingebrekestelling een beroep niet tijdig beslissen in te dienen, hetgeen belanghebbende dan ook heeft gedaan.
Persoonlijk dossier/bezwaardossier
Gemachtigde stelt dat het volledige persoonlijke dossier van belanghebbende nog altijd niet is toegezonden en dat op grond van de informatie uit het onderliggende dossier geen volledig beeld gevormd kan worden. Voorts wenst belanghebbende de onderliggende stukken omtrent het onderzoek van de Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV) te ontvangen.
De Commissie overweegt dat de schriftelijke reactie/beschouwing vergezeld is gegaan met stukken die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de bestreden beschikkingen. Deze op de zaak betrekking hebbende stukken zijn op 9 februari 2024 en 17 december 2024 aan de gemachtigde van belanghebbende toegezonden. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie tekent hierbij nog aan dat de stukken behorende tot het zogenoemde ouderdossier evenals de stukken die ten grondslag liggen aan het FSV-onderzoek niet per definitie samenvallen met de op de zaak betrekking hebbende stukken, als hiervoor bedoeld. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Motiveringsbeginsel
Belanghebbende stelt in het bezwaar dat de bestreden beschikkingen onvoldoende zijn gemotiveerd. De Commissie kan UHT volgen ten aanzien van de motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Voor zover UHT de bestreden beschikkingen niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van mening dat met het indienen van het schriftelijke verweer, de betaal- en verrekenoverzichten en de overige producties de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd en in zoverre zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Overschrijding termijn bij definitieve KOT-beschikking
Gemachtigde stelt dat sprake is van vooringenomen handelen aangezien de definitieve KOT-beschikkingen zonder duidelijke redenen buiten de termijn van artikel 19 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) zijn genomen; belanghebbende heeft gelet daarop recht op compensatie. Hoewel overschrijding van termijnen onwenselijk is, ziet de Commissie in die omstandigheid onvoldoende aanknopingspunten om tot vooringenomenheid te concluderen en overweegt dat dit bezwaar buiten het bestek van de Wht valt. De door gemachtigde gestelde omstandigheid kan, gelet op het hier toepasselijke regelgevende kader, niet tot het door belanghebbende gewenste resultaat leiden. De Commissie adviseert het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Compensatieberekening
Rentevergoeding gemiste KOT
Belanghebbende stelt het niet eens te zijn met het aan haar toegekende compensatiebedrag. De aan belanghebbende toegekende compensatie bestaat op grond van artikel 2.2 Wht uit verschillende componenten. De hoogte van die componenten is bepaald in artikel 2.3 Wht. In haar schriftelijke reactie heeft UHT de componenten en de hoogte hiervan concreet toegelicht. UHT heeft daarbij ambtshalve opgemerkt dat de rentevergoeding gemiste KOT voor de jaren 2009, 2010, 2014 en 2016 onjuist is vastgesteld.
Ingevolge artikel 2.3 lid 7 Wht wordt, kortweg, over het bedrag van de gemiste KOT als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. In de compensatieberekening is de rente over de gemiste KOT opgenomen onder component o. UHT heeft in haar schriftelijke reactie opgemerkt dat de berekening onjuist is en dat in de nieuwe berekening voor de jaren 2009 en 2010 op een hogere rentevergoeding wordt uitgekomen. Voor de jaren 2014 en 2016 wordt op een lagere vergoeding uitgekomen. UHT stelt daarom de rentevergoeding gemiste KOT voor deze twee jaren niet aan te passen, nu dit in het nadeel van belanghebbende zou zijn.
De Commissie merkt volledigheidshalve op dat volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) de enkele omstandigheid dat een element van de besluitvorming voor betrokkene in negatieve zin wordt bijgesteld, geen verboden benadeling oplevert. Het gaat er volgens de CRvB om of het resultaat van de besluitvorming ook nadelig is voor de betrokkene. Voor zover UHT in haar beslissing op bezwaar één of meerdere bedragen wijzigt ten nadele van belanghebbende, leidt die enkele omstandigheid dus niet zonder meer tot strijdigheid met het verbod op reformatio in peius.
Om te kunnen beoordelen of het resultaat van de wijzigingen nadelig is voor belanghebbende, dient het resultaat van de compensatieberekening in de bestreden beschikking te worden vergeleken met het resultaat van de nieuwe compensatieberekening in de beslissing op bezwaar. Deze herberekening mag er niet toe leiden dat belanghebbende in een slechtere positie komt te verkeren ten opzichte van de definitieve beschikking. De opvatting van UHT lijkt hiervan in het voordeel van belanghebbende af te wijken. De Commissie adviseert UHT daarom aan haar toezeggingen uit de schriftelijke reactie gevolg te geven en de compensatieberekening dienovereenkomstig aan te passen in de beslissing op bezwaar. De aanpassingen hebben tevens tot gevolg dat ook de aanvullende vergoeding van 1% wijzigt.
Component a van de compensatieberekening
Belanghebbende stelt dat het bedrag onder component a van de compensatieberekening voor het jaar 2009 onjuist is vastgesteld. De Commissie overweegt dat het bedrag onder component a de hoogte is van de KOT voor de start van het onderzoek. Voor toeslagjaar 2009 is het bedrag juist vastgesteld op € 7.529, nu de beschikking van 11 mei 2009 de laatste beschikking is voorafgaand aan de neerwaartse correctie. De Commissie ziet dan ook geen reden om het standpunt van UHT onjuist te achten en adviseert UHT om het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren. Daarbij acht de Commissie, anders dan gemachtigde stelt, het standpunt van UHT om belanghebbende voor toeslagjaar 2009 te compenseren op grond van hardheid van het stelsel navolgbaar en ziet zij geen aanknopingspunten om hier anders over te oordelen.
Immateriële schade
Gemachtigde vraagt UHT om in het voordeel van belanghebbende af te wijken van de forfaitaire vergoeding van de immateriële schade die de Wht voorschrijft. Belanghebbende heeft immers veel meer schade geleden dan € 500 per halfjaar. De Commissie overweegt dat de wetgever de keuze heeft gemaakt om in het kader van de integrale beoordeling te werken met een systeem van forfaitaire vergoedingen. De Commissie heeft in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding gevonden om te komen tot het oordeel dat toepassing van het in de Wht neergelegde compensatiestelsel in een geval als het onderhavige buiten toepassing zou moeten blijven. Zulks te minder omdat de Wht ook voorziet in de mogelijkheid om vergoeding van de daadwerkelijke immateriële schade te vragen via de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade. Het betoog van gemachtigde op dit punt slaagt niet. De Commissie adviseert het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Ten aanzien van de berekening immateriële schade heeft UHT de Commissie meegedeeld dat UHT, indien een bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is, bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade – in afwijking van de Wht – als einddatum zal hanteren de datum van de beslissing op het bezwaar. De Commissie adviseert UHT daarom dit beleid ook in dit geval toe te passen.
Ten slotte overweegt de Commissie het volgende. Van aanwijzingen dat in het geval van belanghebbende ten aanzien van de toeslagjaren 2009 tot en met 2011 en de jaren 2014 en 2016 sprake is geweest van discriminatie, etnisch profileren of een ongelijke behandeling, is uit de ter beschikking staande stukken en hetgeen belanghebbende heeft verklaard onvoldoende gebleken. Daarbij overweegt de Commissie dat de Wht geen mogelijkheid biedt om een hogere compensatie toe te kennen op basis van schendingen van het discriminatieverbod of het recht op een gelijke behandeling.
Juridische kosten
Belanghebbende verzoekt om de juridische kosten die zij destijds heeft gemaakt te vergoeden. Volgens belanghebbende zijn deze niet meegenomen in de compensatieberekening. De Commissie ziet in de stukken in het dossier geen aanknopingspunten om aan te nemen dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van juridische hulp. De Commissie volgt het standpunt van UHT en neemt hierbij in aanmerking dat het op de weg van belanghebbende lag om deze stelling aannemelijk te maken. Ook uit het verhandelde ter hoorzitting is niet anderszins gebleken. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Afwijzing toeslagjaar 2011
Belanghebbende betwist dat zij in toeslagjaar 2011 de KOT zelf heeft stopgezet en stelt dat zij het gehele jaar opvang heeft afgenomen. De Commissie overweegt als volgt. Voor compensatie komt, ingevolge het bepaalde in de Wht, kortweg, in aanmerking de ouder waarvan aannemelijk is dat de vaststelling van zijn of haar aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van B/T. Uit het bezwaardossier volgt dat belanghebbende de KOT op 3 maart 2011 met ingang van 1 januari 2011 telefonisch heeft stopgezet. Naar aanleiding van deze stopzetting is de KOT gecorrigeerd. Geplaatst tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden overweegt de Commissie dat het onvoldoende aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2011 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. De Commissie heeft, ook in de stelling van belanghebbende dat de belmutatie onvoldoende is onderbouwd door de ontbrekende gespreksnotitie, geen aanknopingspunten gevonden om hier anders over te oordelen. Ook de omstandigheid dat volgens belanghebbende feitelijk wel opvang zou zijn afgenomen, maakt dit niet anders. De Commissie adviseert derhalve de bezwaren op dit punt ongegrond te verklaren.
Niet herbeoordeelde toeslagjaren
Belanghebbende heeft tijdens de zitting van 5 november 2024 kenbaar gemaakt dat zij ook over de jaren 2012, 2013 en 2015 en de jaren 2017 tot en met 2019 een herbeoordeling wenst. De Commissie kan hierover pas een advies uitbrengen, als UHT na de herbeoordeling van deze jaren een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen. Indien deze herbeoordeling niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigend besluit, dan kan zij, indien zij dat wenst, tegen die beschikking een bezwaarschrift indienen, waarna de Commissie daarover een advies zal uitbrengen.
Proceskostenvergoeding
Nu de primaire besluiten met de kenmerken UHT-DC I en UHT-DHR naar de mening van de Commissie dienen te worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om de bezwaren gericht tegen de besluiten met de kenmerken UHT-DC I en UHT-DHR gedeeltelijk gegrond te verklaren en de bezwaren gericht tegen de besluiten met de kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie een proceskostenvergoeding toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter