BAC 2022-08897
Publicatiedatum 08-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 9 juni 2022 (UHT-DC I), 9 juni 2022 (UHT-DC-I A), 9 juni 2022 (UHT-DH A) en 9 juni 2022 (UHT-DH5 A)
Ontvangst bezwaarschrift: 11 juli 2022
Hoorzitting: 18 oktober 2023
Overdracht advies aan UHT: 19 februari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaar is gericht tegen de op 9 juni 2022 door UHT genomen beschikkingen (met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A, UHT-DH A en UHT-DH5 A), waarbij aan belanghebbende een compensatiebedrag is toegekend over het toeslagjaar 2014 ad € 30.000,- (UHT-DC I). Over de toeslagjaren 2008 tot en met 2010 en 2015 tot en met 2017 is geen compensatie toegekend (UHT-DC-I A & UHT-DH5 A). Er vindt over het toeslagjaar 2017 voorts geen herziening plaats (UHT-DH A).
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich op 29 december 2020 bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling kinderopvangtoeslag. UHT heeft in het kader van de herbeoordeling gekeken naar de toeslagjaren 2008 tot en met 2010 en 2014 tot en met 2017.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft op 23 mei 2022 het verzoek van belanghebbende beoordeeld en aangegeven dat belanghebbende over de toeslagjaren 2008 tot en met 2010 en 2015 tot en met 2017 geen recht heeft op compensatie wegens vooringenomen handelen. Over 2014 is de compensatieregeling wel van toepassing en voor de jaren 2015 tot en met 2017 dient een O/GS-tegemoetkoming te worden verleend.
- Bij beschikking van 9 juni 2022 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT over het toeslagjaar 2014 een definitief compensatiebedrag ad € 30.000,- toegekend in verband met institutionele vooringenomenheid.
- Bij beschikkingen van dezelfde datum met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH A en UHT-DH5 A heeft UHT bepaald dat belanghebbende over de toeslagjaren 2008 tot en met 2010 en 2015 tot en met 2017 niet in aanmerking komt voor compensatie (UHT-DC-I A & UHT-DH5 A). De kinderopvangtoeslag over het toeslagjaar 2017 kan bovendien niet worden herzien.
- Bij beschikking van 23 juni 2022 met kenmerk UHT-O OGS B heeft UHT belanghebbende over de toeslagjaren 2015 tot en met 2017 een O/GS-tegemoetkoming toegekend ad € 8.330,-.
- Bij brief van 10 juli 2022 heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van 9 juni 2022 met de kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH A, UHT-DC-I-A & UHT-DH5 A.
- UHT heeft op 24 april 2023 schriftelijk gereageerd.
- Op 11 oktober 2023 heeft gemachtigde de gronden van bezwaar aangevuld.
- Het bezwaar van belanghebbende is op 18 oktober 2023 behandeld in een hoorzitting van de Commissie. Van de hoorzitting is een verslag opgemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
- Op 25 oktober 2023 heeft UHT het Informatie- en beoordelingsformulier aan de Commissie doen toekomen.
- Op 31 oktober 2023 heeft gemachtigde de Commissie per e-mail bericht geen nadere informatie te kunnen leveren met betrekking tot de opvang in de periode 2015–2017. Per e-mail van 21 november 2023 heeft UHT de Commissie bericht hier evenmin in te zijn geslaagd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Belastingdienst/Toeslagen heeft over de toeslagjaren 2008, 2009, 2010, 2015, 2016 en 2017 de kinderopvangtoeslag van belanghebbende op nihil gesteld. Naar de opvatting van UHT is er geen aanleiding voor compensatie van belanghebbende, nu de nihilstellingen het gevolg waren van het stelselmatig niet aanleveren van de door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) gevraagde gegevens. In het bijzonder heeft belanghebbende telkens verzuimd zijn jaaropgave te overleggen. In de KOI-viewer is verder niet terug te vinden dat er in enig jaar kinderopvang is geweest (productie 73). Deze omstandigheden tezamen leiden, aldus UHT, tot de conclusie dat onvoldoende is aangetoond dat destijds sprake was van geregistreerde opvang. Hieruit volgt dat belanghebbende in voornoemde toeslagjaren evident geen recht had op KOT, waardoor hij niet in aanmerking komt voor compensatie.
Belanghebbende stelt dat B/T de toeslagjaren 2008, 2009, 2010, 2015 en 2016 ten onrechte op nihil heeft gesteld, omdat hij de gevraagde gegevens wel degelijk aan de B/T heeft overgelegd. Het is, aldus gemachtigde, niet aannemelijk dat belanghebbende ondertekende formulieren zonder bijlage heeft verzonden aan B/T. Voor 2017 geldt dat hij zich niet meer kan herinneren of hij het informatieverzoek ooit heeft ontvangen. Dit laat echter onverlet dat B/T de KOT zonder enig contact vooraf op nihil heeft gesteld, wat in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Nu voor toeslagjaar 2014 wel compensatie is toegekend, had het op de weg van UHT gelegen om ook de toeslagjaren 2015 tot en met 2017 te compenseren.
De Commissie overweegt als volgt. Uit het dossier volgt dat de B/T over de genoemde toeslagjaren bij belanghebbende steeds om informatie heeft verzocht. In de verzonden brieven wordt uitdrukkelijk gevraagd om kopieën van de jaaropgave of de maandoverzichten van de kinderopvang te overleggen.
Belanghebbende heeft middels een antwoordformulier op de informatieverzoeken gereageerd. Steeds volgde daarop een herinnering van B/T waarbij nogmaals werd verzocht om kopieën van de jaaropgave of de maandoverzichten van de kinderopvang. Op deze herinneringen heeft belanghebbende regelmatig met een antwoordformulier gereageerd. Daarop volgde vervolgens steeds de constatering van de B/T dat de gevraagde gegevens niet waren verstrekt en dat de kinderopvangtoeslag over het betrokken toeslagjaar zou worden aangepast (lees: op nihil gesteld).
Belanghebbende heeft op de antwoordformulieren meermalen vermeld dat er een bijlage bijzat, daarmee implicerend dat de jaaropgave in kwestie bij het antwoordformulier was gevoegd. De Commissie acht het niet aannemelijk dat belanghebbende ieder toeslagjaar een jaaropgave heeft verstrekt die iedere keer niet door de B/T is ontvangen. De Commissie acht het eerder aannemelijk dat belanghebbende geen bijlage bij het ingezonden antwoordformulier heeft gevoegd, althans geen kopie van de jaaropgave of de maandoverzichten van kinderopvang. De overtuiging van de Commissie wordt op dit punt versterkt door de omstandigheid dat belanghebbende geen bezwaar heeft gemaakt tegen de nihilbeschikkingen van B/T. Gezien de grote financiële gevolgen van deze nihilbeschikkingen had redelijkerwijs kunnen worden verwacht dat belanghebbende, indien de gang van zaken was zoals hij weergeeft, op enig moment bezwaar daartegen zou hebben aangetekend. De stelling van belanghebbende dat hij hier bijna tien jaar lang niet toe is overgegaan bij gebrek aan wetenschap van deze mogelijkheid, overtuigt de Commissie niet.
De Commissie is van opvatting dat uit het dossier niet volgt dat B/T over de genoemde toeslagjaren vooringenomen heeft gehandeld. Er heeft steeds een voldoende specifieke uitvraag met herinnering plaatsgevonden, hetgeen niet wijst op vooringenomenheid. Er lijkt tevens sprake te zijn geweest van evident geen recht, nu er geen gegevens zijn waaruit volgt dat gedurende de genoemde toeslagjaren daadwerkelijk sprake is geweest van geregistreerde kinderopvang. De enkele omstandigheid dat over toeslagjaar 2014 wel is gecompenseerd, doet hier niet aan af. Voor zover dit al gevolgen zou hebben voor de overige toeslagjaren, kan de Commissie UHT volgen in haar ter zitting opgeworpen stelling dat met betrekking tot toeslagjaar 2014 vermoedelijk over het hoofd is gezien dat het recht op KOT niet is aangetoond, waaruit volgt dat ten onrechte is overgegaan tot compensatie.
Dit alles leidt ertoe dat de Commissie zal adviseren het bezwaar ongegrond te verklaren.
Proceskostenvergoeding
Naar de opvatting van de Commissie is het bezwaar van belanghebbende ongegrond. Nu geen herroeping van een van de bestreden beschikkingen plaatsvindt, bestaat gelet op het bepaalde in artikel 7:15 lid 2 Awb geen aanleiding om over te gaan tot vergoeding van de proceskosten voor deze bezwaarprocedure.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter