BAC 2022-08744
Publicatiedatum 12-03-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 7 juli 2022 met kenmerk UHT-DHR en UHTDC I
Ontvangst bezwaarschrift: 3 juli 2022
Hoorzitting: 10 november 2023
Overdracht advies aan UHT: 12 januari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) en beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag, beide van 7 juli 2022.
De compensatie is aan belanghebbende toegekend omdat er bij de beoordeling van de
kot fouten zijn gemaakt. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28
augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan
belanghebbende voor de jaren 2007 tot en met 2009 een compensatie toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de
hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304),
komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt
afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021. Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen van 7 juli 2022 geacht
worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd.
Procesverloop
- Bij beschikkingen van 7 juli 2022 heeft UHT belanghebbende een definitieve
compensatie toegekend van € 36.825. - Tegen deze beschikkingen heeft gemachtigde op 3 juli 2022 een bezwaarschrift
ingediend. Dit bezwaarschrift is op 12 maart 2023 aangevuld. - UHT heeft op 29 juni 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de
belanghebbende. - Op 6 november 2023 heeft gemachtigde de bezwaren nader aangevuld. Dit aanvullend bezwaar is op 6 november 2023 aan UHT doorgezonden, met het verzoek te reageren indien gewenst.
- Bij e-mailbericht van 7 november 2023 heeft gemachtigde laten weten dat hij en
belanghebbende afzien van de hen geboden mogelijkheid om op de geplande hoorzitting van 10 november 2023 de bezwaren toe te lichten. - Op 30 november 2023 heeft UHT een aanvullende schriftelijke reactie ingediend.
- Op 19 december 2023 heeft gemachtigde aanvullend gereageerd.
- De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaarschrift in haar vergadering van 12 januari 2024 behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT de toegekende compensatie op de juiste wijze heeft berekend.
De compensatie en de berekening daarvan zijn vastgesteld op grond van de Wht. Met betrekking tot de compensatieberekening over toeslagjaar 2008 stelt gemachtigde dat het bedrag van € 1.123 mogelijk ten onrechte in mindering is gebracht. Belanghebbende verkeert in de veronderstelling dat alle teruggevorderde bedragen aan kot zijn terugbetaald. Voor het jaar 2008 blijkt echter uit het betaal- en
verrekenoverzicht van het Landelijke Incasso Centrum (LIC) dat op 4 november 2018
een bedrag van € 1.123,51 administratief is verwijderd in het kader van de toeslagenaffaire. Belanghebbende heeft dit bedrag niet moeten terugbetalen. Dit is dan ook terecht in component g van de compensatieberekening vastgesteld.
Gemachtigde stelt dat het bedrag onder a van de compensatieberekening voor
toeslagjaar 2009 onjuist is. Ten onrechte is uitgegaan van het bedrag van € 8.576
betreffende de met de beschikking van 26 februari 2009 toegekende kot. In deze
beschikking zou geen sprake zijn van een voorschot voor het hele jaar omdat voor de
maanden januari en februari 2009 geen kot is vastgesteld. UHT stelt dat in feite sprake is van evident geen recht voor de maanden januari en februari, omdat er geen gekwalificeerde opvang was afgenomen in deze periode. Echter, de maandbedragen voor de maanden januari en februari zijn wel betrokken in de beschikking van 26 februari 2009. In deze beschikking is het voorschot aan kinderopvangtoeslag vastgesteld op € 8.576 voor het gehele jaar en heeft de bijstelling plaatsgevonden als gevolg van een door belanghebbende doorgegeven wijziging. Doordat component a van de compensatieberekening is vastgesteld op grond van deze beschikking, worden de maanden januari en februari 2009 alsnog gedekt onder de compensatieregeling. Technisch gezien zou er evident geen recht gesteld moeten worden voor de maanden januari en februari om vervolgens de hardheidscompensatie toe te kennen voor deze maanden. Praktisch gezien is het effect hiervan vrijwel nihil. Dienaangaande overweegt de Commissie als volgt. Ingevolge artikel 2.2, onderdeel a, in samenhang gelezen met artikel 2.3, lid 1, van de Wht, bestaat de compensatie uit een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat, als gevolg van een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een KOT die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid, niet is toegekend of is teruggevorderd. De neerwaartse correctie in de beschikking van 26 februari 2009 was het gevolg van door belanghebbende doorgegeven wijzigingen. De (opvolgende) neerwaartse correctie van 19 juni 2009 was vooringenomen. Het bedrag bij component a is aldus correct omdat dit het bedrag aan KOT betreft dat is toegekend met de laatste beschikking voorafgaand aan de vooringenomen neerwaartse correctie van 19 juni 2009. Dit is ook zo verwoord in het beoordelingsformulier, al is, kennelijk abusievelijk, niet het juiste beschikkingsnummer
genoemd. De Commissie kan gemachtigde niet volgen in zijn betoog dat de maanden
januari en februari niet zijn meegenomen in de compensatie. In de beschikking van 26
februari 2009 worden de maanden januari en februari immers expliciet toegekend. De
Commissie acht het bezwaar op dit onderdeel daarom ongegrond.
Gemachtigde heeft aangevoerd dat de renteberekening over gemiste kot onjuist is berekend. Ingevolge artikel 2.2, aanhef onder g, Wht wordt over het niet uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de KOT of het beëindigen van de voorschotverlening van de KOT, rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. Ingevolge artikel 27 Awir wordt de rente berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming. UHT heeft in haar schriftelijke reactie van 29 juni 2023 aangegeven dat bij de renteberekening een onjuiste dagtekening van de definitieve compensatiebeschikking is gehanteerd. Deze berekening is echter in het voordeel van belanghebbende. Aanpassing van de berekening zou in het nadeel zijn van belanghebbende. Wegens het verbod op reformatio in peius zal deze berekening dus niet worden aangepast. De Commissie kan zich vinden in dit standpunt.
Gemachtigde heeft tevens aangevoerd dat er verschillende verrekeningen met onder
andere huurtoeslag en zorgtoeslag hebben plaatsgevonden, terwijl voor die toeslagen
een hoger rentepercentage geldt. De Commissie overweegt dat deze post in de
compensatieberekening uitsluitend betrekking heeft op de rente over de gemiste kot als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking. Als belanghebbende meent dat hij meer of andere (rente)schade heeft geleden, dan kan dat beoordeeld worden in een procedure over aanvullende werkelijke schade.
Gemachtigde heeft aangevoerd dat de werkelijke schade hoger is dan de toegekende
compensatie voor immateriële schade. Ook stelt hij dat de vergoeding moet worden
berekend per jaar waarvoor compensatie is toegekend. De Commissie overweegt dat
ingevolge artikel 2.3, lid 4 van de Wht de vergoeding voor immateriële schade bestaat
uit een bedrag dat, ongeacht het aantal berekeningsjaren waarop de compensatie
betrekking heeft, gelijk is aan € 500 voor ieder halfjaar dat is verstreken vanaf de
dagtekening van de eerste neerwaartse correctiebeschikking tot aan de dagtekening van de compensatiebeschikking. De Commissie wijst er verder op dat op grond van artikel 2.1, lid 1 in samenhang gelezen met artikel 2.3 van de Wht alleen forfaitaire bedragen aan compensatie worden toegekend. Als belanghebbende meent dat zij meer of andere schade heeft geleden, dan dient zij daarvoor een verzoek in te dienen voor een vergoeding van werkelijke schade zoals omschreven in artikel 2.1 lid 3 van de Wht.
Gemachtigde stelt tot slot dat er drie eerdere bezwaarschriften tegen de KOT zijn
opgesteld door een rechtsbijstandverlener, dan wel dat een rechtsbijstandverlener
aanwijzingen heeft gegeven en dat hiervoor een vergoeding, ter waarde van 1 of 0,5
punt, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand moet worden meegenomen in de
compensatieberekening. De Commissie overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende destijds kosten heeft gemaakt voor beroepsmatig verleende
rechtsbijstand en adviseert UHT dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie, de hiervoor geformuleerde vraag bevestigend
beantwoordend, om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter