BAC 2022-08669
Publicatiedatum 07-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: van 1 juni 2022 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: op 20 juni 2022
Hoorzitting: 2 november 2023
Overdracht advies aan UHT: 28 maart 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert de uitvoeringsorganisatie om de bezwaren, gericht tegen de beschikking van 1 juni 2022 met kenmerk UHT-DC I, gedeeltelijk gegrond te verklaren, het bestreden besluit op onderdelen te herroepen en alle, ingevolge de Wet hersteloperatie toeslagen daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies. De Commissie adviseert voorts de jaren 2007, 2008 en 2010 alsnog te herbeoordelen. Daarnaast adviseert de Commissie het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding toe te wijzen.
Onderwerp van advies
Het door de gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door de uitvoeringsorganisatie genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 1 juni 2022 met kenmerk UHT-DC I. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is bij voornoemde beschikking aan belanghebbende over de toeslagjaren 2009, 2011, 2012 en 2013 een definitief compensatiebedrag van € 101.087 toegekend. De uitvoeringsorganisatie heeft over die periode namelijk fouten gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 3 juli 2020 telefonisch een verzoek ingediend voor een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2007 tot en met 2013.
- Bij brief van 8 mei 2021 is belanghebbende geïnformeerd dat zij op basis van de eerste toets van de Catshuisregeling een voorschot van € 30.000 krijgt uitbetaald en dat de herbeoordeling nog niet klaar is.
- Bij brief van 7 maart 2022 is aan belanghebbende een voorlopige compensatie van € 99.416 toegekend over de toeslagjaren 2009, 2011, 2012 en 2013.
- Bij beschikking van 1 juni 2022 heeft de uitvoeringsorganisatie beslist dat belanghebbende recht heeft op een definitief compensatiebedrag van € 101.087 over de toeslagjaren 2009, 2011, 2012 en 2013. Belanghebbende heeft nog een nabetaling van € 1.671 van de uitvoeringsorganisatie ontvangen.
- Bij brief van 17 juni 2022, ontvangen door de uitvoeringsorganisatie op 20 juni 2022, heeft de gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de definitieve compensatiebeschikking.
- Op 18 januari 2023 heeft de gemachtigde de uitvoeringsorganisatie in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
- Op 17 februari 2023 heeft de gemachtigde aanvullende gronden ingediend.
- Op 8 maart 2023 heeft de gemachtigde beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
- Op 11 mei 2023 heeft de uitvoeringsorganisatie schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift van belanghebbende.
- Bij brief van 13 oktober 2023 heeft de gemachtigde een reactie op het schriftelijk verweer van de uitvoeringsorganisatie ingediend.
- Op 2 november 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
- Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de uitvoeringsorganisatie op 22 januari 2024 aanvullende informatie ingediend, waarop de gemachtigde bij brief van 30 januari 2024 heeft gereageerd.
- De Commissie, bestaande uit de voorzitter en twee leden, heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies aan de uitvoeringsorganisatie opgesteld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Belanghebbende verzoekt de Commissie advies uit te brengen over de aan de uitvoeringsorganisatie op te leggen gevolgen van het overschrijden van de voor de uitvoeringsorganisatie geldende (beslis)termijnen. De Commissie gaat aan dit verzoek voorbij, nu de door de uitvoeringsorganisatie gehanteerde termijnen van beslissen buiten het kader van haar bevoegdheden vallen als bedoeld in artikel 2 van het Instellingsbesluit Bezwaarschriftenadviescommissie Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken en hardheid van het toeslagenstelsel.
De toeslagjaren 2007, 2008 en 2010
De Commissie stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de toeslagjaren 2007, 2008 en 2010 ten onrechte niet zijn meegenomen in de herbeoordeling. De Commissie volgt de uitvoeringsorganisatie dan ook in haar standpunt dat het bezwaar op dit punt gegrond moet worden verklaard. De Commissie adviseert de uitvoeringsorganisatie deze jaren alsnog te herbeoordelen.
Geen persoonlijk dossier en/of onvolledig bezwaardossier
Belanghebbende voert in bezwaar aan dat zij niet de beschikking heeft over de volledige informatie, omdat zij niet de beschikking heeft over haar persoonlijk dossier en/of het volledige bezwaardossier. De Commissie overweegt hierover het volgende.
De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de procedurele waarborgen van de Awb en tegen beslissingen op bezwaar van de uitvoeringsorganisatie, zoals volgen op de adviezen van de Commissie, kan een belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter.
Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het verweerschrift van de uitvoeringsorganisatie met de bijbehorende producties is op 4 oktober 2023 door de gemachtigde ontvangen. Hierdoor hebben de gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit. De gemachtigde heeft, getuige haar brief van 13 oktober 2023, daarbij gebruik gemaakt van de gelegenheid om voorafgaand aan de mondelinge behandeling hierop te reageren.
Dat belanghebbende de noodzaak voelt om haar persoonlijk dossier in handen te krijgen, begrijpt de Commissie en zij adviseert de uitvoeringsorganisatie daarom zich zoveel mogelijk in te spannen om het persoonlijk dossier aan belanghebbende te verstrekken. Tegelijkertijd is de Commissie van oordeel dat het niet hebben van het gehele persoonlijk dossier belanghebbende niet in de weg staat om op basis van het bezwaardossier inzicht te krijgen in hoe het compensatiebedrag tot stand is gekomen. Uit de stellingname van belanghebbende en de uitvoeringsorganisatie volgt niet dat in het aan de Commissie en belanghebbende beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zouden kunnen zijn geweest bij de door de uitvoeringsorganisatie genomen besluiten. Naar het oordeel van de Commissie is daarmee in voldoende mate invulling gegeven aan de procedurele waarborgen van de Awb. Het bezwaar is op dit punt dan ook ongegrond.
Motivering van de beschikking
Belanghebbende stelt dat de uitvoeringsorganisatie onvoldoende helder en begrijpelijk aan belanghebbende kenbaar heeft gemaakt hoe de onderdelen van de compensatieberekening zijn opgebouwd.
De Commissie kan de uitvoeringsorganisatie volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De compensatieberekening is vastgesteld aan de hand van de gegevens die de uitvoeringsorganisatie tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen en wijzigingsmeldingen van de KOT. Voor zover de uitvoeringsorganisatie de bestreden beschikkingen bij het uitbrengen niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is.
De Commissie is van oordeel dat, met het indienen van de schriftelijke reactie met daarin per relevant toeslagjaar een toelichting voorzien van producties, de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd. Gelet hierop adviseert de Commissie de uitvoeringsorganisatie de bezwaren ten aanzien van dit punt ongegrond te verklaren.
De hoogte van de compensatieberekening
Belanghebbende is van mening dat de compensatieberekening, voor zover die voor haar op basis van de beschikbare stukken te controleren valt, niet correct is. Zij betwist meer concreet de hoogte van de componenten a en f over de relevante toeslagjaren. Daarnaast is volgens haar de vergoeding voor immateriële schade te laag vastgesteld en ontbreekt een vergoeding voor kosten van juridische hulp.
Onherroepelijke vaststellingsbeschikkingen
De Commissie stelt voorop dat de Wht geen herziening van onherroepelijke vaststellingsbeschikkingen van de KOT beoogt. De regeling heeft niet tot doel alsnog (een hoger bedrag aan) KOT uit te keren, maar richt zich op de compensatie van ten onrechte teruggevorderde of niet toegekende KOT. Voor zover het bezwaar van belanghebbende zich richt op (de aantasting van) onherroepelijke vaststellingsbeschikkingen, acht de Commissie het bezwaar ongegrond.
Het toeslagjaar 2009: componenten a en f
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat over het toeslagjaar 2009 ten onrechte een bedrag van € 32.736 is opgenomen onder component a van de compensatieberekening. Uit de tijdlijn van de uitvoeringsorganisatie zou namelijk blijken dat op 15 februari 2012 een voorschot van € 37.680 aan belanghebbende is toegekend, zodat van dat bedrag uit had moeten worden gegaan. Daarnaast is voor belanghebbende niet duidelijk waarom onder component f eenzelfde bedrag in mindering is gebracht.
Op grond van artikel 2.2 onderdeel a en artikel 2.3 lid 1 van de Wht wordt component a vastgesteld op het bedrag dat als een direct gevolg van een vooringenomen handeling/hardheid niet is toegekend of is teruggevorderd vermeerderd met de in rekening gebrachte toeslagrente. Gelet hierop volgt de Commissie de uitvoeringsorganisatie in haar standpunt dat uit moet worden gegaan van de beschikking van 13 oktober 2012, waarin de KOT over het toeslagjaar 2009 is vastgesteld op een bedrag van € 32.736. Dit is namelijk de laatste beschikking voorafgaand aan de nihilstelling van de KOT bij beschikking van 21 april 2011. Dat achteraf is gebleken dat belanghebbende recht had op een bedrag aan KOT van € 37.680 betekent niet dat zij dit bedrag als gevolg van de vooringenomen handeling is misgelopen dan wel moest terugbetalen. De alsnog toegekende KOT van € 37.680 moet echter op grond van artikel 2.3 lid 1 onder b Wht wel in mindering worden gebracht in de compensatieberekening. Het is immers niet de bedoeling dat een bedrag dubbel wordt gecompenseerd. Evenmin mag echter een hoger bedrag in mindering worden gebracht dan waarvoor belanghebbende wordt gecompenseerd, zodat de uitvoeringsorganisatie component f terecht heeft afgetopt op € 32.736. Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.
Het toeslagjaar 2011: component a
Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen over de toepassing van artikel 2.2 onderdeel a en artikel 2.3 lid 1 Wht stelt de Commissie vast dat de uitvoeringsorganisatie over het toeslagjaar 2011 het juiste bedrag onder component a heeft opgenomen in de compensatieberekening. De KOT is in de laatste beschikking voorafgaand aan de nihilstelling namelijk vastgesteld op € 16.284. Voorts overweegt de Commissie dat niet aannemelijk is geworden dat bij de verlaging van het voorschot van de KOT van € 24.620 (toegekend bij de beschikking van 4 december 2010) naar het bedrag van € 16.284 (uit de beschikking van 18 februari 2021) sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de uitvoeringsorganisatie dan wel hardheid van het stelsel. Deze wijziging van De KOT was, gezien de SAS-overzichten, gelegen in een te hoog vastgesteld voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen en adviseert de uitvoeringsorganisatie daarom dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Het toeslagjaar 2012: componenten a en g
Wat betreft component a uit de compensatieberekening over het toeslagjaar 2012 concludeert de Commissie dat de uitvoeringsorganisatie terecht het bedrag van € 15.759 heeft gehanteerd. Blijkens het overgelegde SAS-overzicht is dat namelijk het laatste voor de nihilstelling toegekende voorschotbedrag voor de KOT.
Belanghebbende stelt verder de vraag waar het door de uitvoeringsorganisatie onder (naar de Commissie begrijpt) component g genoemde bedrag van € 10.995 vandaan komt.
Onder component g van de compensatieberekening gaat het om KOT die niet door belanghebbende is terugbetaald of die is verrekend. De reden daarvoor is, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de Wht, dat het financiële nadeel als gevolg van het initiële besluit van de uitvoeringsorganisatie met betrekking tot de aanspraak op (het voorschot op) KOT namelijk kleiner is geweest dan het terug te betalen bedrag, hetgeen een lagere compensatie rechtvaardigt. Van belanghebbende werd bij beschikking van 6 maart 2015 gevraagd om, vanwege de nihilstelling van de KOT bij beschikking van 12 april 2013, € 15.795 terug te betalen. Uit het overzicht van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) blijkt dat ter betaling van het terug te betalen bedrag drie verrekeningen hebben plaatsgevonden met het belanghebbende toekomende kindgebonden budget over de jaren 2017, 2018 en 2019. Daarnaast is op 27 november 2018 een bedrag van € 10.995,20 verwijderd onder vermelding van “Toeslagenaffaire”. Dit laatste bedrag is administratief verwijderd en dus niet door belanghebbende betaald of verrekend. Indachtig de overwegingen uit de Memorie van Toelichting wordt dit in mindering gebracht op het compensatiebedrag.
De Commissie constateert nog dat de uitvoeringsorganisatie in punt 6.68 van haar schriftelijke reactie stelt dat € 9.421 niet zou zijn verrekend. Dit zou impliceren dat een te hoog bedrag onder component g in mindering zou zijn gebracht. Dat is echter niet het geval, nu het verschil tussen de beide bedragen kan worden verklaard door de invorderingskosten en -rente. In het bedrag van € 10.995,20 is namelijk een bedrag van € 1.104 aan invorderingskosten en € 471 aan invorderingsrente inbegrepen. Voor dit bedrag, in totaal € 1.575, wordt onder component i van de compensatieberekening een tegemoetkoming geboden. Het niet onder component g hanteren van het lagere bedrag van € 9.421 zou ertoe leiden dat belanghebbende twee keer gecompenseerd zou worden voor de invorderingskosten en -rente ad € 1.575. Zoals reeds overwogen is het dubbel compenseren echter niet het doel van de Wht. Om die reden concludeert de Commissie dat de uitvoeringsorganisatie terecht van het bedrag van € 10.995 is uitgegaan.
Het toeslagjaar 2013: componenten a en g
Omtrent het toeslagjaar 2013 concludeert de Commissie, op de gronden zoals hiervoor is overwogen, dat de uitvoeringsorganisatie de hoogte van component a in de compensatieberekening terecht heeft vastgesteld op € 14.623. Voor zover voor belanghebbende onduidelijk is waar het bedrag van € 4.399 onder component g vandaan komt, verwijst de Commissie naar het LIC-overzicht over het toeslagjaar 2013. Op de tweede pagina daarvan wordt toegelicht dat vanwege de “Toeslagenaffaire” de “Hoofdsom” van “€ 4.399,38” is verwijderd. Dit Dat bedrag heeft belanghebbende dus niet terug hoeven te betalen en is daarom door de uitvoeringsorganisatie terecht opgenomen onder component g van de compensatieberekening. Het bezwaar is in zoverre ongegrond.
Vergoeding voor juridische kosten (component m)
In bezwaar vraagt belanghebbende waarom haar geen compensatie is geboden voor vergoeding voor juridische hulp. De Commissie is uit de beschikbare stukken gebleken dat, voor zover sprake is van (bezwaar)procedures tegen beschikkingen tot (voorlopige) vaststelling van de KOT over de desbetreffende toeslagjaren, deze destijds door belanghebbende zelf zijn gevoerd. Op grond van artikel 2.2 onderdeel f Wht kan een forfaitaire vergoeding voor juridische kosten slechts toegekend worden voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu daarvan geen sprake is, ziet de Commissie geen mogelijkheid om de uitvoeringsorganisatie te adviseren opvolging te geven aan het verzoek van belanghebbende.
Vergoeding voor immateriële schade (component n)
In haar aanvullende beschouwing stelt de uitvoeringsorganisatie vast dat de vergoeding voor immateriële schade over een verkeerde periode is berekend in de definitieve compensatieberekening. De Commissie overweegt hierover het volgende.
Op grond van artikel 2.3 lid 4 Wht dient de ingangsdatum van de vergoeding voor immateriële schade te worden gesteld op de dagtekening van een eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening die een direct gevolg is van vooringenomen handelen of hardheid van de uitvoeringsorganisatie. In dit geval gaat de uitvoeringsorganisatie in haar aanvullende beschouwing echter uit van de datum van de eerste stopbrief, te weten 24 december 2010. Het is de Commissie gebleken dat de uitvoeringsorganisatie in voorkomende gevallen een eerdere datum hanteert als sprake is van andersoortige vooringenomen handelingen. Een voorbeeld daarvan is de stopbrief. De Commissie adviseert de uitvoeringsorganisatie daarom de ingangsdatum overeenkomstig dit standpunt te handhaven op 24 december 2010.
Voorts stelt de Commissie vast dat de uitvoeringsorganisatie terecht constateert dat ook de in de compensatieberekening gehanteerde einddatum van 7 maart 2022 onjuist is, maar dat deze, vanwege het gegrond zijn van het bezwaar op dit onderdeel, doorloopt tot aan de datum van de beslissing op het bezwaar.
Voor zover belanghebbende betoogt dat het forfaitaire bedrag van € 500 per maand een te laag bedrag zou zijn voor haar situatie, volgt de Commissie haar niet. De Commissie wijst erop dat in het geval van compensatie op grond van artikel 2.1 Wht een forfaitaire compensatie wordt toegekend, waarmee gedupeerde ouders niet steeds het werkelijke nadeel dat zij ondervonden hebben, vergoed krijgen. Wanneer aannemelijk is dat de werkelijke schade als gevolg van het handelen door de uitvoeringsorganisatie hoger is dan de (deels) forfaitaire compensatie uit hoofde van artikel 2.3 Wht, dan kan belanghebbende op grond van artikel 2.1 lid 3 Wht in aanmerking komen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Dat geldt ook voor immateriële schade.
De aansluiting die de gemachtigde zoekt bij de normbedragen uit het strafrecht voor ‘ten onrechte’ in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, gaat evenmin op. De Commissie verwijst naar een uitspraak van de Rechtbank Zeeland – West-Brabant van 23 juni 2023 (ECLI:NL:RBZWB:2023:4449), waarin is overwogen dat in de situatie van de KOT-affaire geen sprake is van onrechtmatige detentie, zodat een vergelijking met de bedragen die in het strafrecht gebruikelijk zijn, reeds daarom niet op gaat.
De Commissie acht het bezwaar op deze punten ongegrond.
Rentevergoeding gemiste KOT (component o)
In haar schriftelijke reactie stelt de uitvoeringsorganisatie dat de berekeningen van de rentevergoeding over gemiste KOT voor de toeslagjaren 2009, 2011, 2012 en 2013 niet correct zijn. De uitvoeringsorganisatie is namelijk uitgegaan van een verkeerde startdatum, aangezien deze op grond van artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) 1 juli van het jaar volgend op het desbetreffende toeslagjaar moet zijn. Voor de toeslagjaren 2009 en 2011 leidt dit tot de conclusie dat een te laag bedrag is opgenomen in de compensatieberekening (respectievelijke € 22 en € 11 te weinig) en over de toeslagjaren 2012 en 2013 een te hoog bedrag (respectievelijk € 11 en € 335). De uitvoeringsorganisatie zal deze bedragen intern verrekenen, hetgeen ertoe leidt dat geen nabetaling zal plaatsvinden van de te weinig uitgekeerde rentevergoeding over de toeslagjaren 2009 en 2011. De Commissie onderschrijft dit standpunt.
Aanvullende vergoeding van 1 procent
Het advies van de Commissie om de compensatieberekening op de componenten n en o aan te passen, leidt ertoe dat ook de aanvullende vergoeding van 1 procent over een aldus gewijzigd subtotaal moet worden berekend in de beslissing op bezwaar.
Code ‘HOTHOR’ / discriminatie
Belanghebbende voert aan dat in het RKT-bestand staat dat zij in het HOTHOR (hoge toeslag, hoge risico) systeem is opgenomen, maar daarvan nooit in kennis is gesteld. Voorts verwijst belanghebbende met een link naar een publicatie van het College voor de Rechten van de Mens. Uit onderzoek zou blijken dat mensen van buitenlandse komaf aanzienlijk vaker werden geselecteerd voor een HOTHOR signalering dan personen met een Nederlandse achtergrond. Volgens belanghebbende is zij daarom gediscrimineerd. Als dat volgens de uitvoeringsorganisatie niet zo is, dan is het aan de uitvoeringsorganisatie om dit aan te tonen.
In het geval van belanghebbende is een aantal keren – zo blijkt uit het bezwaardossier – het kenmerk HOTHOR – hoge toeslag/hoog risico – toegevoegd. Jaarlijks worden door de uitvoeringsorganisatie aanvragen voor KOT behandeld die een HOTHOR-signalering (Hoge Toekenning, Hoog Risico) hebben. HOTHOR ontstaat wanneer op basis van een aanvraag of wijziging van KOT een toeslagbedrag wordt berekend dat boven de vastgestelde norm van € 20.000 uitkomt. In dat geval komt een automatische melding in het systeem. Er wordt dan een handmatige controle uitgevoerd om te kijken of de aanvraag of wijziging juist is opgegeven. Een dergelijke risico-inventarisatie wordt volledig automatisch toegepast bij iedere burger bij het passeren van het normbedrag van € 20.000 en betreft een vorm van regulier toezicht.
Een uitvraag of controle als gevolg van het door de uitvoeringsorganisatie gegeven kenmerk HOTHOR dwingt weliswaar tot waakzaamheid bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid, maar levert daar op zichzelf niet het doorslaggevende bevestigende antwoord op. Van aanwijzingen dat in het geval van belanghebbende sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of van discriminatie is, uit de ter beschikking staande stukken en de tijdens de hoorzitting gebleken feiten en omstandigheden, zonvoldoende gebleken. De Commissie adviseert het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Het is de Commissie evenmin gebleken dat belanghebbende als fraudeur is aangemerkt, zoals zij heeft aangevoerd. Volgens informatie van de uitvoeringsorganisatie staat belanghebbende niet op de Fraude Signalering Voorziening en heeft zij daar ook niet op gestaan. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.
Beslaglegging door deurwaarder
Belanghebbende vraagt zich af of in de toeslagjaren 2012 en 2013 wel beslag mocht worden gelegd door de deurwaarder. Zij wil graag weten op grond waarvan beslag werd gelegd, wat het beslag precies heeft ingehouden, wie de opdrachtgever was en of het juist was dat de KOT aan de deurwaarder is betaald. Hoewel de Commissie zich kan voorstellen dat belanghebbende deze vragen heeft, vallen deze buiten de omvang van deze bezwaarprocedure. De bestreden beschikking heeft geen betrekking op de grondslag voor beslaglegging door de deurwaarder destijds.
Beslagvrije voet
Belanghebbende voert in bezwaar aan dat de uitvoeringsorganisatie zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de beslagvrije voet niet van toepassing zou zijn op de KOT. De wetgeving zou namelijk pas vanaf 1 januari 2021 geldend zijn, terwijl de situatie zich in het verleden heeft afgespeeld.
De Commissie volgt belanghebbende niet in haar stellingname. De uitvoeringsorganisatie voert in haar aanvullende beschouwing namelijk terecht aan dat de KOT in de desbetreffende jaren niet in artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering was opgenomen. Dat betekent dat de beslagvrije voet niet van toepassing was op de KOT in de desbetreffende jaren. Bij de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet per 1 januari 2021 is de KOT vervolgens buiten de uitbreiding van de beslagvrije voet gehouden. Zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot uitbreiding van de beslagvrije voet is dat een bewuste keuze geweest die vooral gelegen is in het feit dat de KOT in zijn aard wezenlijk verschilt van de overige toeslagen. De KOT is namelijk juist gericht op de bevordering van arbeidsparticipatie, terwijl de overige toeslagen (huur- en zorgtoeslag, kindgebonden budget) een duidelijk inkomensondersteunend karakter hebben. De Commissie acht het bezwaar daarom op dit punt ongegrond.
Artikel 19 Awir
Belanghebbende stelt dat de uitvoeringsorganisatie op grond van artikel 19 Awir destijds binnen een termijn van negen maanden definitief had moeten beslissen over de KOT, maar dat niet heeft gedaan. De Commissie is van oordeel dat dit bezwaar – wat daar verder ook van zij – buiten het bereik van deze bezwaarprocedure valt en laat het daarom verder onbesproken.
Proceskostenvergoeding
De gemachtigde heeft ten slotte een verzoek gedaan tot vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand. Omdat de bezwaren gedeeltelijk gegrond zijn en op onderdelen leiden tot herroeping van het bestreden besluit met kenmerk UHT-DC I, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15 lid 2 Awb in aanmerking voor toekenning van een proceskostenvergoeding.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie UHT om:
- de bezwaren tegen de beschikking van 1 juni 2022 met kenmerk UHT-DC I
(gedeeltelijk) gegrond te verklaren ten aanzien van de berekening van de rente
over de gemiste KOT en de vergoeding voor immateriële schade; - het bestreden besluit op deze punten te herroepen, deze componenten opnieuw te
berekenen en ook alle, ingevolge de Wht daarmee samenhangende vergoedingen
opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies; - de toeslagjaren 2007, 2008 en 2010 alsnog te herbeoordelen;
- de overige bezwaren ongegrond te verklaren;
- het verzoek om vergoeding van de proceskosten van deze procedure toe te
wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter