BAC 2022-08597
Publicatiedatum 07-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 6 april 2022 met kenmerk: UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 12 mei 2022
Hoorzitting: 10 september 2024
Overdracht advies aan UHT: 20 september 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert de uitvoeringsorganisatie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door de gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door de uitvoeringsorganisatie genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) compensatie toegekend voor een bedrag van € 57.605 voor de jaren 2009 en 2010.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 5 februari 2020 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over toeslagjaar 2009. Op 24 februari 2020 heeft belanghebbende verzocht om ook de jaren 2010 en 2011 in de beoordeling te betrekken. In overleg met de persoonlijk zaaksbehandelaar is besloten om de herbeoordeling te beperken tot de jaren 2009 en 2010.
- Met de brief van 21 november 2020 heeft de uitvoeringsorganisatie aan belanghebbende medegedeeld dat hij recht heeft op een éénmalige betaling van € 750.
- De uitvoeringsorganisatie heeft bij beschikking van 29 april 2021 aan belanghebbende medegedeeld dat hij in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000.
- De uitvoeringsorganisatie heeft met de brief van 29 april 2021 aan belanghebbende een voorlopig compensatiebedrag toegekend ter grootte van € 26.782. Dit bedrag ziet op toeslagjaar 2009.
- De uitvoeringsorganisatie heeft met de bestreden beschikking van 6 april 2022 aan belanghebbende een compensatie toegekend ter grootte van € 57.605. Deze compensatie wordt toegekend omdat over de toeslagjaren 2009 en 2010 fouten zijn gemaakt.
- De gemachtigde heeft bij brief van 12 mei 2022, ingekomen op 13 mei 2022, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
- De uitvoeringsorganisatie heeft op 24 augustus 2023 schriftelijk op het bezwaarschrift gereageerd.
- Op 10 september 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
- Dit advies wordt uitgebracht door de voorzitter en leden van de Commissie.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie zal eerst ingaan op de volgende bezwaargronden:
- Hersteldossier versus bezwaardossier
- Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
- Niet herbeoordeelde toeslagjaren
Hersteldossier versus bezwaardossier
De gemachtigde verzoekt om de stukken van het hersteldossier. De Commissie stelt vast dat aan de gemachtigde de schriftelijke reactie van 23 augustus 2023 en de op de zaak betrekking hebbende stukken (ofwel: het bezwaardossier) op 24 januari 2024 zijn toegezonden. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet voldaan is aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie is van oordeel dat deze bezwaargrond geen doel treft.
Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
Belanghebbende stelt dat bij de voorbereiding en totstandkoming van de bestreden beschikking niet de vereiste zorgvuldigheid in acht is genomen en dat de beschikking verder onvoldoende gemotiveerd is. De Commissie kan de uitvoeringsorganisatie volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van de beschikking en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Weliswaar heeft de uitvoeringsorganisatie de berekening van de compensatie niet volledig juist en voldoende toegelicht, maar de Commissie is van mening dat met het indienen van de schriftelijke reactie de beschikking alsnog voldoende onderbouwd is. Voor de onderbouwing heeft de uitvoeringsorganisatie gebruik gemaakt van de LIC-overzichten en in de berekening verwezen naar de diverse producties. De Commissie is van oordeel dat deze bezwaargrond geen doel treft.
Niet herbeoordeeld toeslagjaar
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de persoonlijk zaaksbehandelaar toeslagjaar 2011 niet in de herbeoordeling heeft betrokken. Ook de CvW is niet verzocht om toeslagjaar 2011 te beoordelen. De Commissie stelt vast dat het verzoek om herbeoordeling van belanghebbende alleen ziet op de toeslagjaren 2009 en 2010. De persoonlijk zaaksbehandelaar heeft op 24 februari 2022 nog met gemachtigde besproken dat 2010 en 2011 ook in de beoordeling moet worden betrokken. Op 2 maart 2022 heeft de persoonlijk zaaksbehandelaar telefonisch contact gehad met belanghebbende. Uit dit contact volgde dat belanghebbende over 2011 geen kinderopvang heeft gehad zodat alleen 2010 aan het eerdere herbeoordelingsverzoek is toegevoegd. In dat licht kan niet worden geconcludeerd dat de uitvoeringsorganisatie nagelaten heeft om meerdere toeslagjaren in de herbeoordeling te betrekken en dat om die reden de bestreden beschikking moet worden herroepen. Nu het oorspronkelijke verzoek en de bestreden beschikking de omvang van de onderhavige bezwaarprocedure bepalen, ziet de Commissie geen mogelijkheden om meerdere jaren (alsnog) in haar advisering te betrekken. Het bezwaar op dit onderdeel treft geen doel.
De Commissie ziet zich verder gesteld voor de vraag of de uitvoeringsorganisatie de toegekende compensatie op de juiste wijze heeft berekend. Daarbij zal ingegaan worden op de volgende componenten van de berekening:
- Rente en kosten
- Rentevergoeding voor gemiste KOT
- De vergoeding voor juridische hulp
- Vergoeding voor immateriële schade
Rente en kosten
In de compensatieberekening met betrekking tot toeslagjaar 2009 wordt rekening gehouden met een bedrag van € 1.439 aan rente en kosten genoemd. Verzocht wordt dit bedrag te specificeren waaruit dat blijkt.
De Commissie merkt over de rente en kosten op dat uit het LIC-overzicht van 2009 blijkt dat belanghebbende in totaal € 1.439 aan rente heeft betaald. Dit bedrag is ondergebracht bij component i van de compensatieberekening. De Commissie meent dat de uitvoeringsorganisatie met dit LIC-overzicht duidelijk heeft gemaakt hoe aan het bedrag is gekomen. Deze bezwaargrond treft geen doel.
De rentevergoeding voor gemiste KOT
De uitvoeringsorganisatie heeft in de schriftelijke reactie van 24 augustus 2023 ambtshalve vastgesteld dat de rentevergoeding voor gemiste KOT in de bestreden beschikking onjuist is berekend. De juiste bedragen zijn voor 2009 € 14.869 en voor 2010 € 12.465.
Op grond van artikel 2.2, aanhef onder g, Wht wordt rente vergoed over het niet uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de beëindiging van de voorschotverlening van KOT. De rente wordt volgens artikel 2.3, lid 7, Wht berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir).
Op grond van artikel 27 Awir wordt de rente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de datum van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, tot herziening van de tegemoetkoming of tot herziening van de terugvordering.
De uitvoeringsorganisatie is van opvatting dat de rentevergoeding voor gemiste KOT voor het betreffende toeslagjaar doorloopt tot de datum van de beslissing op bezwaar als de grondslag voor de compensatie (het bedrag onder c in de berekening) in dat toeslagjaar moet worden aangepast. In andere gevallen blijft de einddatum op de datum van de bestreden beschikking. De Commissie is van oordeel dat deze opvatting van de uitvoeringsorganisatie niet op een onjuist juridisch uitgangspunt berust.
De uitvoeringsorganisatie heeft in de schriftelijke reactie de rentevergoeding voor gemiste KOT voor 2009 en 2010 bepaald op respectievelijk de volgende bedragen: € 14.687 en € 13.569. Alleen 2009 wordt ten voordele van belanghebbende aangepast. De rentevergoeding voor gemiste KOT pakt voor 2010 ten nadele van belanghebbende uit, zodat de uitvoeringsorganisatie dit niet ten nadele van belanghebbende zal wijzigen (het verbod van reformatio in peius).
De Commissie merkt over de toepassing die de uitvoeringsorganisatie aan het verbod van reformatio in peius in deze situatie heeft gegeven het volgende op: het uit artikel 7:11 van de Awb voortvloeiende verbod van reformatio in peius betekent dat het indienen van een bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat de indiener via de heroverweging door het bestuur in een slechtere positie geraakt dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn. In een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) (vergelijk onder meer ECLI:NL:CRVB:2022:865) heeft deze rechter geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een element van de besluitvorming in bezwaar voor betrokkene in negatieve zin wordt bijgesteld, op zich niet leidt tot een verboden benadeling.
Het gaat er aldus de CRvB om of het resultaat van de besluitvorming ook nadelig is voor de betrokkene. Voor zover de uitvoeringsorganisatie in haar beslissing op bezwaar één of meerdere bedragen wijzigt ten nadele van belanghebbende, merkt de Commissie op dat deze enkele omstandigheid niet zonder meer leidt tot strijdigheid met het verbod van reformatio in peius. Om te kunnen beoordelen of het resultaat van de wijzigingen nadelig is voor belanghebbende, dient het resultaat van de compensatieberekening in de bestreden beschikking te worden vergeleken met het resultaat van de nieuwe compensatieberekening in de beslissing op bezwaar. Deze nog uit te voeren herberekening mag er niet toe leiden dat belanghebbende in een slechtere positie geraakt vergeleken met het bestreden besluit.
Met het standpunt van de uitvoeringsorganisatie om component 0 van toeslagjaar 2009 wel aan te passen van € 14.687 naar € 14.869 en toeslagjaar 2010 niet aan te passen, omdat dat in de berekening ten nadele van belanghebbende uitpakt, constateert de Commissie dat belanghebbende niet in voornoemde zin in een slechtere positie is geraakt of anderszins tekort is gedaan.
De vergoeding voor juridische hulp
De gemachtigde voert aan het niet eens te zijn met de hoogte van de vergoeding voor juridisch hulp. Er zijn vele bezwaar- en beroepsprocedures geweest in 2009, 2010 en 2011. Onduidelijk is hoeveel punten in totaal zijn toegekend. De uitvoeringsorganisatie heeft in de schriftelijke reactie een overzicht gegeven van alle bezwaar- en beroepsprocedures. Voor een ingediend bezwaarschrift van belanghebbende wordt een half punt toegekend. Ook wordt voor het bijwonen van een hoorzitting een half punt toegekend. Bij een gemachtigde wordt één punt toegekend. Hierbij wordt uitgegaan van wegingsfactor twee.
De Commissie wijst erop dat op grond van artikel 2.3, lid 6 van de Wht een forfaitaire vergoeding wordt toegekend voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor zover deze kosten niet eerder zijn vergoed. De kosten worden vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij een wegingsfactor van twee wordt toegepast.
De Commissie neemt met instemming kennis van het standpunt van de uitvoeringsorganisatie dat de vergoeding, die belanghebbende voor de toeslagjaren 2009 en 2010 toegekend heeft gekregen, onjuist is. Over 2009 komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding gebaseerd op 12 ½ procespunten, zodat daarmee de vergoeding € 21.875 bedraagt. Rekening is gehouden met een wegingsfactor van twee, waarbij vanaf 1 januari 2024 de waarde van een procespunt € 875 bedraagt. Met betrekking tot 2010 wordt uitgekomen op een half procespunt, zodat de hoogte in totaal € 875 bedraagt.
De Commissie heeft daarbij overwogen dat de uitvoeringsorganisatie in de schriftelijke reactie van 24 augustus 2023 inzichtelijk heeft gemotiveerd hoe aan de procespunten voor de jaren 2009 en 2010 is gekomen. Dat de uitvoeringsorganisatie is uitgegaan van een half punt voor het indienen van een bezwaarschrift acht de Commissie juist. De grondslag voor het toekennen van een half punt vloeit niet voort uit artikel 2.3, lid 6 van de Wht in combinatie met het Besluit proceskosten bestuursrecht, maar uit buitenwettelijk beleid van de uitvoeringsorganisatie. Het buitenwettelijk beleid dat de uitvoeringsorganisatie volgt komt voort uit een eerder advies van de Commissie (zie onder andere het advies met BAC-nummer: 2020-00016). In dit advies heeft de Commissie overwogen om een half punt toe te kennen met een wegingsfactor van twee indien belanghebbende bij het schrijven van een bezwaarschrift juridische hulp heeft gehad. Dat belanghebbende juridische hulp heeft gehad moet blijken uit de tekst van het bezwaarschrift. De uitvoeringsorganisatie heeft in de schriftelijke reactie uitgelegd dat uit de eerder ingediende bezwaarschriften blijkt dat belanghebbende juridische ondersteuning moet hebben gehad, omdat er sprake is van een taalbarrière. Belanghebbende heeft moeite om brieven te begrijpen.
De Commissie adviseert de uitvoeringsorganisatie om de vergoeding voor juridische hulp voor de toeslagjaren 2009 en 2010 aan te passen naar respectievelijk: € 21.875 en € 875.
Vergoeding voor immateriële schade
Wat betreft de ingangsdatum van de vergoeding voor de immateriële schade overweegt de Commissie dat deze op grond van artikel 2.3, lid 4 van de Wht dient te worden gesteld op de dagtekening van een eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) vooringenomen handelen van de uitvoeringsorganisatie.
De uitvoeringsorganisatie meent dat uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat voor de gehanteerde startdatum uitgegaan is van 17 september 2010 en dat deze datum onjuist is. Op 5 februari 2009 heeft belanghebbende de beschikking ontvangen waarin aangekondigd werd dat de KOT over 2009 op nihil werd beschikt. De uitvoeringsorganisatie is dan ook van oordeel dat voor de startdatum uitgegaan dient te worden van 5 februari 2009. De Commissie kan zich hiermee verenigen en adviseert de uitvoeringsorganisatie van deze startdatum uit te gaan.
Aangezien sprake is van gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar, dient de periode waarover de immateriële schade wordt berekend door te lopen tot de dagtekening van de beslissing op bezwaar. De Commissie komt aan de bezwaargrond Van de gemachtigde dat, voor de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade, uitgegaan dient te worden van de datum waarop het bestreden besluit daadwerkelijk is ontvangen, niet meer toe.
Dit geldt ook voor de vaste vergoeding voor overige schade van 1%, die gelet op het voorgaande gewijzigd moet worden.
Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor twee. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en om:
- in de compensatieberekening de rentevergoeding over gemiste KOT voor toeslagjaar 2009 uit te gaan van € 14.869;
- de vergoeding voor juridische hulp voor de toeslagjaren 2009 en 2010 uit te gaan van respectievelijk: € 21.875 en € 875;
- voor de vergoeding voor de immateriële schade uit te gaan van startdatum 5 februari 2009 en deze vergoeding door te laten lopen tot de datum waarop de beslissing op bezwaar wordt genomen;
- de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal opnieuw te berekenen;
- de proceskosten voor deze procedure te vergoeden op basis van twee procespunten met een wegingsfactor twee en daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter