Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-08534 BAC 2022-05603

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 7 februari 2022 met kenmerk UHT-DC-I-A, 9 mei 2022 met kenmerk UHT-DC I, 19 juli 2022 met kenmerk UHT-DH5 A, 19 juli 2022 met kenmerk UHT-DC-I A en 19 juli 2022 met kenmerk UHT-DH A

Ontvangst bezwaarschrift:16 maart 2022, 17 juni 2022 en 17 augustus 2022

Hoorzitting: 3 november 2022

Overdracht advies aan UHT: 1 juni 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaren ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het op 16 maart 2022 door UHT ontvangen bezwaarschrift van gemachtigde namens belanghebbende is gericht tegen de door Belastingdienst Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking afwijzing compensatie Kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 7 februari 2022, met kenmerk UHT-DC-I-A. In deze beschikking is UHT tot het besluit gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de beoordeling van de KOT over 2015 en 2016 geen fouten heeft gemaakt. Uit de beschikking blijkt dat voor de toeslagjaren 2015 en 2016 geen KOT is aangevraagd, toegekend of teruggevorderd. De herstelregelingen zijn volgens UHT dan ook niet van toepassing voor de toeslagjaren 2015 en 2016.

Het op 17 juni 2022 door UHT van gemachtigde ontvangen bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking compensatie KOT van 9 mei 2022, met kenmerk UHT-DC I. In deze beschikking is UHT tot het besluit gekomen dat de
Belastingdienst/Toeslagen fouten heeft gemaakt bij de beoordeling over de toeslagjaren 2013 en 2014. Op grond van de Catshuisregeling heeft belanghebbende over de toeslagjaren 2013 en 2014 een definitief compensatiebedrag ontvangen van € 30.000.

De op 17 augustus 2022 door UHT ontvangen bezwaarschriften zijn gericht tegen de beschikkingen van 19 juli 2022 met kenmerken UHT-DH5 A, UHT-DC-I A en UHT-DH A.

Bij bestreden beschikking van 19 juli 2022 (UHT-DH5 A) heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie over toeslagjaar 2012.

Bij bestreden beschikking van 19 juli 2022 (UHT-DC-I A) heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2012 en 2017.

Bij bestreden beschikking van 19 juli 2022 (UHT-DH A) heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie over toeslagjaar 2017.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden).

Gelet op het bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 4 juni 2020 verzocht om herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (KOT) over 2012, 2013, 2014 en 2017.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende over de jaren 2012 en 2017 op 11 november 2021 aan UHT
    toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat belanghebbende over 2012 en 2017
    geen aanspraak heeft op compensatie wegens vooringenomen handelen en
    evenmin op hardheidscompensatie.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende over de jaren 2015 en 2016 op 21 januari 2022 aan UHT
    toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat de herstelregelingen niet van
    toepassing zijn over de jaren 2015 en 2016, omdat belanghebbende in de jaren
    2015 en 2016 geen KOT heeft aangevraagd, geen gebruik heeft gemaakt van
    geregistreerde kinderopvang en dat over deze jaren gaan KOT is toegekend aan
    belanghebbende noch is teruggevorderd van belanghebbende.
  • Bij brief van 20 december 2021 heeft UHT belanghebbende een voorlopige compensatie toegekend van € 30.000 over de jaren 2013 en 2014.
  • Bij brief van 13 januari 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende een zienswijze ingediend tegen de vooraankondiging compensatie KOT van 20
    december 2021. Daarin schrijft gemachtigde dat belanghebbende zich verzet
    tegen het niet toekennen van compensatie over de jaren 2012, 2015 en 2016.
    Voorts heeft de gemachtigde namens belanghebbende UHT verzocht om het
    persoonlijk dossier van belanghebbende beschikbaar te stellen.
  • Bij bestreden beschikking van 7 februari 2022 (UHT-DC-I A) heeft UHT beslist dat
    belanghebbende geen recht heeft op compensatie over de jaren 2015 en 2016.
  • Bij brief van 15 maart 2022 maakt gemachtigde bezwaar tegen de beschikking
    van 7 februari 2022.
  • Bij beschikking van 9 mei 2022 (UHT-DC I) heeft UHT het definitieve compensatiebedrag over 2013 en 2014 vastgesteld op € 30.000.
  • Bij brief van 16 juni 2022, door UHT ontvangen op 17 juni 2022, maakt
    gemachtigde namens belanghebbende bezwaar tegen voornoemde beschikking
    van 9 mei 2022.
  • Bij beschikking van 25 mei 2022 heeft UHT beslist op de ingebrekestelling,
    waardoor belanghebbende recht heeft op een dwangsom voor de herbeoordeling
    KOT 2012 tot en met 2017.
  • Bij bestreden beschikking van 19 juli 2022 (UHT-DH5 A) heeft UHT beslist dat
    belanghebbende geen recht heeft op compensatie over toeslagjaar 2012
  • Bij brief van 15 augustus 2022, door UHT ontvangen op 17 augustus 2022, heeft
    gemachtigde namens belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen
    voornoemde beschikking van 19 juli 2022 (UHT-DH5 A).
  • Bij bestreden beschikking van 19 juli 2022 (UHT-DC-I A) heeft UHT beslist dat
    belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2012 en 2017.
  • Bij brief van 15 augustus 2022, door UHT ontvangen op 17 augustus 2022, heeft
    gemachtigde namens belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen
    voornoemde beschikking van 19 juli 2022 (UHT-DC-I A).
  • Bij bestreden beschikking van 19 juli 2022 (UHT-DH A) heeft UHT beslist dat
    belanghebbende geen recht heeft op compensatie over toeslagjaar 2017.
  • Bij brief van 15 augustus 2022, door UHT ontvangen op 17 augustus 2022, heeft
    gemachtigde namens belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen
    voornoemde beschikking van 19 juli 2022 (UHT-DH A).
  • UHT heeft op 23 september 2022 een schriftelijke reactie opgesteld, waarin de
    bezwaarschriften worden behandeld.
  • Op 3 november 2022 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in
    aanwezigheid van gemachtigde en UHT. Een verslag van de hoorzitting is achter
    dit advies gevoegd.
  • De gemachtigde heeft op 3 november 2022 naar aanleiding van de hoorzitting de
    Commissie per e-mail nadere informatie verschaft en de ter zitting besproken
    notitie toegestuurd.
  • Op 9 november 2022 heeft de secretaris van de Commissie naar aanleiding van de hoorzitting de in het dossier ontbrekende bezwaarschriften opgevraagd bij UHT. De Commissie heeft deze stukken op 14 november 2022 van UHT ontvangen.
  • Op 17 april 2023 heeft de Commissie partijen verzocht te laten weten welke
    vervolgstappen zij van de Commissie verlangden.
  • Per e-mail van 21 april 2023 heeft gemachtigde namens belanghebbende laten weten dat hij niet instemt met een advies van de Commissie waarin de toeslagjaren 2012 en 2017 buiten beschouwing zouden worden gelaten.
  • UHT heeft niet op de e-mail van 17 april 2023 gereageerd.
  • Per e-mail van 15 mei 2023 heeft de Commissie partijen laten weten dat de Commissie op basis van de ontvangen stukken zal adviseren, indien en voor zover UHT niet uiterlijk op 20 mei 2023 zou reageren.
  • UHT heeft ook niet op de e-mail van 15 mei 2023 gereageerd.

Ontvankelijkheid

Niet in geschil is dat de bezwaren ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Artikel 6 EVRM, recht op een eerlijk proces

Volgens belanghebbende/ gemachtigde zou geen sprake zijn van ‘equality of arms’ in de zin van artikel 6 EVRM, omdat belanghebbende niet over het volledig dossier beschikt/beschikte en UHT wel. Belanghebbende zou in haar procesbelang zijn geschaad, omdat belanghebbende niet zou beschikken over voor het voeren van verweer benodigde documenten. De Commissie overweegt hierover het volgende.

De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van
artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht (hierna “Awb”). Voor de procedure bij de
Commissie gelden de processuele waarborgen van de Algemene wet bestuursrecht.
Tegen besluiten van UHT in aansluiting op adviezen van de Commissie kan
belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter.

Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb, in samenhang gelezen met lid 4 van dat artikel, heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De Commissie heeft geen
aanknopingspunten kunnen vinden om te komen tot het oordeel dat aan deze vereisten hier niet is voldaan.

UHT heeft als bijlage bij de schriftelijke reactie alle aan de bestreden beschikking ten
grondslag liggende stukken in het geding gebracht. Belanghebbende heeft op alle door
UHT in het geding gebrachte stukken kunnen reageren en zij heeft ook daadwerkelijk van haar mogelijkheid tot reageren gebruik gemaakt. Uit het debat tussen partijen is niet gebleken dat UHT het bestreden besluit zou hebben kunnen baseren op andere stukken dan de door UHT in het geding gebrachte producties. De Commissie concludeert dan ook dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de gemachtigde van belanghebbende zijn verstrekt. UHT heeft daarmee in overeenstemming gehandeld met het bepaalde in artikel 7:4 Awb.

De Commissie volgt daarom belanghebbende niet in haar stelling dat het beginsel van
‘equality of arms’ geschonden zou zijn. De Commissie ziet dan ook geen aanleiding de
bezwaren gegrond te verklaren.

2012 (UHT-DH5 A)

Uit het procesdossier blijkt dat het CAF-Caledonië-onderzoek waarvan belanghebbende onderdeel uitmaakte, voor belanghebbende niet tot een stopzetting of verlaging van het recht op KOT heeft geleid. De neerwaartse correctie van de aanspraak op KOT over 2012 was het gevolg van een verhoging van het toetsingsinkomen. De Commissie overweegt hierbij dat de toelichting van UHT over de wijze waarop de Belastingdienst/Toeslagen (“B/T”) met behulp van de elektronisch gezette handtekening van belanghebbende (Digid) heeft gehandeld inzake de KOT vaststelling voor dit jaar niet gemotiveerd wordt betwist door gemachtigde.

De Commissie heeft begrip voor het eerdere advies van de Commissie van Wijzen dat
belanghebbende ten aanzien van toeslagjaar 2012 niet in aanmerking komt voor
compensatie wegens vooringenomen handelen althans voor compensatie wegens
hardheid.

Compensatieberekening 2013 en 2014

De Commissie meent dat UHT, onder verwijzing naar de betalingsoverzichten van het Landelijk Incasso Centrum (“LIC”) en de SAS-overzichten in het schriftelijk verweer van 23 september 2022 alsmede de nadere toelichting op de bepalingen uit het Compensatiebesluit, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe het compensatiebedrag
over de jaren 2013 en 2014 is opgebouwd. De bezwaren van belanghebbende zijn in
zoverre ongegrond.

2015, 2016 en 2017

Vast staat dat belanghebbende over de jaren 2015, 2016 en 2017 geen geregistreerde
kinderopvang heeft genoten. Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 en 2016 ook geen KOT aangevraagd. Belanghebbende heeft gesteld dat zij wel KOT heeft aangevraagd voor 2017 met ingang van 1 juni van dat jaar, maar niet gebleken is dat aan haar KOT is toegekend of van haar is teruggevorderd, noch dat zij gebruik heeft gemaakt van geregistreerde kinderopvang in 2017. Artikel 2.1 Wht bepaalt dat een belanghebbende, om over een bepaald jaar voor compensatie in aanmerking te komen, in dat jaar KOT dient te hebben ontvangen.

De Commissie heeft ook geen aanknopingspunten gevonden waaruit kan worden afgeleid dat er over de toeslagjaren 2015 tot en met 2017 sprake zou zijn geweest van
vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen. UHT heeft daarom aan
belanghebbende terecht geen compensatie toegekend over de jaren 2015, 2016 en 2017 De bezwaren van belanghebbende zijn in zoverre ongegrond.

Als belanghebbende van mening is dat het gemis aan KOT over de jaren 2015, 2016 en
2017 het gevolg zou zijn van de neerwaartse bijstellingen van de KOT over de toeslagjaren 2013 en 2014, kan belanghebbende een verzoek om schadevergoeding
indienen bij UHT die vervolgens de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade (CWS) daarover zal raadplegen. De Commissie is in de onderhavige bezwaarprocedure niet bevoegd om over de vergoeding van dit soort kosten te adviseren.

    Samenvatting en advies

    De Commissie adviseert UHT om de bezwaren ongegrond te verklaren.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter