BAC 2022-08513
Publicatiedatum 16-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primaire besluiten:
- 1 mei 2021 kenmerk CAP/UCF/21/093UHT
- 4 april 2022 kenmerk UHT-IGS DDS
- 28 april 2022 kenmerk UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschriften:
- 8 juni 2021
- 2 mei 2022
- 4 mei 2022
Hoorzitting: 21 oktober 2022
Overdracht advies aan UHT: 10 januari 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
de bezwaarschriften 1 en 3 ongegrond te verklaren. De Commissie is niet
bevoegd om te adviseren over bezwaarschrift 2.
Onderwerp van advies
Bezwaarschrift 1
Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde), namens [belanghebbende]
(hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift d.d. 4 juni 2021, ontvangen 8 juni
2021, is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking d.d. 1 mei 2021 waarin haar is meegedeeld dat zij geen recht heeft op betaling van € 30.000 na een lichte toets.
Bezwaarschrift 2
Het door gemachtigde ingediende bezwaarschrift d.d. 26 april 2022, ontvangen 2 mei
2022, is gericht tegen de beschikking d.d. 4 april 2022, waarin aan belanghebbende
een dwangsom wegens niet tijdig beslissen groot € 1442,- wordt toegekend.
Bezwaarschrift 3
Het door gemachtigde ingediende bezwaarschrift d.d. 29 april 2022, ontvangen op 4 mei 2022 is gericht tegen de beschikking d.d. 28 april 2022 tot definitieve afwijzing van compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: kot).
Wet hersteloperatie toeslagen
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de
hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Whot) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de
hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304),
komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Whot werkt
afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Whot bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen van 1 mei 2021 en 28
april 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de
Whot.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 22 december 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kot, met betrekking tot de jaren (na aanpassing) 2005 tot en met 2008.
- Bij besluit van 1 mei 2021 is aan belanghebbende meegedeeld dat UHT nu nog geen reden ziet haar € 30.000,- uit te betalen.
- Bij brief d.d. 4 juni 2021, ontvangen op 8 juni 2021, heeft gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 mei 2021.
- Bij brief van 24 juli 2021, ontvangen op 27 juli 2021, heeft gemachtigde het bezwaarschrift aangevuld.
- Op 6 januari 2022 heeft belanghebbende UHT in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op het bezwaar.
- Bij besluit van 4 april 2022 heeft UHT aan belanghebbende naar aanleiding van de in gebrekestelling een dwangsom toegekend van € 1442,-.
- Bij brief van 26 april 2022, ontvangen 2 mei 2022, heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 april 2022.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 31 maart 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt stelt dat de compensatieregeling van artikel 49b van de Awir en de hardheidscompensatie van artikel 49 van de Awir niet van toepassing zijn voor de toeslagjaren 2005 tot en met 2008.
- Bij beschikking van 28 april 2022 is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie kot voor de jaren 2005 tot en met 2008.
- Bij brief van 29 april 2022, ingekomen 4 mei 2022, aangevuld bij brief van 28 mei 2022, ontvangen 1 juni 2022, heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 april 2022.
- Op 30 juni 2022 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
- In een mail van 19 oktober 2022 heeft de gemachtigde de gronden van bezwaar aangevuld en laten weten dat belanghebbende en gemachtigde niet zullen verschijnen op de hoorzitting.
- Op 21 oktober 2022 heeft ten behoeve van de bezwaarschriften van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
- Op 21 november 2022 heeft UHT, op verzoek van de Commissie een nadere reactie ingediend.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften tijdig zijn ingediend en ook overigens voldoen aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Ten aanzien van bezwaarschrift 1
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van bezwaarde om compensatie of
tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het
verzoek wordt gehonoreerd (thans: artikel 2.7 Whot).
Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000,- is voorzien in het uitvoeren van een zogenoemde lichte toets. Na deze lichte toets volgt een integrale beoordeling op grond van artikel 2.1 van de Whot.
In onderdeel 2.3 van de - thans vervallen - Catshuisregeling is bepaald dat ouders die
voor 15 februari 2021 een verzoek om herbeoordeling hebben gedaan en die voldoen aan de voorwaarden, voor 1 mei 2021 het forfaitaire bedrag aan compensatie of
tegemoetkoming krijgen uitbetaald.
In het geval van belanghebbende heeft de lichte toets langer geduurd dan wenselijk. Zij heeft (pas) bij beschikking d.d. 1 mei 2021 bericht gekregen dat de lichte toets is
uitgevoerd en dat zij niet in aanmerking komt voor betaling van het forfaitaire bedrag
van € 30.000. Anders dan belanghebbende aanvoert, betekent het enkele feit dat zij niet vóór 1 mei 2021 bericht heeft gehad echter niet dat zij reeds daarom in aanmerking komt voor de forfaitaire uitkering. Dat volgt niet uit de Catshuisregeling en evenmin uit de Whot.
Bij het uitvoeren van de lichte toets wordt volgens een vast kader onderzocht of er
aanwijzingen zijn voor institutionele vooringenomenheid of hardheid waardoor de ouder gedupeerd is. Belanghebbende wijst er terecht op dat de beschikking van 1 mei 2021 geen reden bevat voor de afwijzing. De beschikking bevat slechts een algemeen gestelde opsomming van argumenten die reden voor het niet toekennen van de uitkering op grond van de Catshuisregeling zouden kunnen zijn. Niet wordt uitgelegd waarom UHT op 1 mei 2021 nog niet in staat was om te beoordelen of zich in het geval van belanghebbende een van die gevallen voordeed. Daarom kan deze argumentatie niet worden aangemerkt als een deugdelijke motivering van de beschikking als bedoeld in artikel 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij de schriftelijke reactie op het bezwaarschrift heeft UHT inmiddels wel duidelijkheid
verschaft over de reden waarom zij nog niet tot toekenning van een uitkering op grond
van de Catshuisregeling over is gegaan. Samengevat heeft UHT in de jaren van 2005 tot en met 2011 geen aanwijzingen voor vooringenomen handelen of hardheid gevonden. Dit motiveringsgebrek is daarmee hersteld.
Anders dan belanghebbende stelt, betekent het feit dat zij een brief van
Belastingdienst/Toeslagen heeft gekregen, waarin haar is meegedeeld dat een dossier
van een beroepszaak bij de rechtbank ten onrechte is vernietigd, niet dat daarom geen
inhoudelijke lichte toets had mogen plaats vinden. Het ontbreken van een
rechtbankdossier, waarvan niet bekend is op welke procedure dat betrekking heeft, heeft bij het uitvoeren van de lichte toets geen rol gespeeld.
Tot slot heeft belanghebbende erop gewezen dat de beschikking niet geadresseerd is aan de belanghebbende. Volgens haar is daarom geen sprake van een beschikking. De
Commissie heeft geconstateerd dat inderdaad de adressering op de brief ontbreekt, maar dat de brief geen besluit van algemene strekking bevat, maar een besluit dat wel degelijk betrekking heeft op belanghebbende. Aannemelijk is voorts dat dit besluit, zoals UHT stelt, per post aan de gemachtigde is gestuurd en gemachtigde in ieder geval heeft bereikt. Gemachtigde heeft immers op de het besluit gereageerd door het indienen van een bezwaarschrift namens belanghebbende. Het ontbreken van de adressering op de brief heeft daarom niet tot gevolg dat geen sprake is van een beschikking en belanghebbende is door het ontbreken van de adressering niet in haar belangen geschaad.
Gezien het vorenstaande zal de Commissie UHT adviseren het desbetreffende bestreden besluit in stand te laten.
Bezwaarschrift 2
Op grond van artikel 3 van de Instellingsregeling Bezwaarschriftenadviescommissie
hersteloperatie toeslagen, adviseert de Commissie alleen over bezwaren tegen
beschikkingen die zijn genomen op grond van artikelen 2.1, 2.4 tot en met 2.9 en 3.1
van de Whot. De Commissie is daarom niet bevoegd om te adviseren over het
bezwaarschrift met betrekking tot de beschikking tot toekenning van een dwangsom.
Bezwaarschrift 3
De Commissie ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede
gronden is gekomen tot haar beslissing om na de integrale beoordeling het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming af te wijzen.
De compensatie en de berekening daarvan zijn (thans) gebaseerd op artikel 2.1 en
verder van de Whot.
Beoordeeld dient te worden of UHT zich mocht baseren op het advies van CvW. De
Commissie stelt voorop dat CvW een adviseur is in de zin van artikel 3:5 Awb. UHT mag
zich daarom op het advies van CvW baseren, nadat zij zich ervan vergewist heeft dat het onderzoek dat aan het advies ten grondslag ligt zorgvuldig is verricht (artikel 3:9 Awb). CvW heeft in haar advies van 31 maart 2022 geoordeeld dat Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt stelt dat de compensatieregeling van artikel 49b van de Awir en de hardheidscompensatie van artikel 49 van de Awir niet van toepassing zijn voor de toeslagjaren 2005 tot en met 2008.
De Commissie meent dat UHT zich heeft mogen baseren op voornoemd advies. In
bezwaar zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd waarmee CvW bij haar advies
geen rekening heeft kunnen houden.
Voor het toeslagjaar 2005 geldt dat de herstelregelingen op grond van artikel 50 Awir
niet van toepassing zijn.
Voor de jaren 2006 tot en met 2008 geldt dat tussenschoolse opvang is genoten en dat niet aannemelijk is geworden dat ook naschoolse opvang is genoten. Voor tussenschoolse opvang bestaat geen recht op kot.
Belanghebbende heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat zij in financiële
problemen is gekomen doordat de terugvorderingen kot werden verrekend met haar
recht op andere toeslagen. Daarover overweegt de Commissie als volgt. Een
belanghebbende heeft er recht op dat een voor hem belastende beschikking berust op
een deugdelijke, begrijpelijke, draagkrachtige motivering. Dat betekent dat in een geval waarin de belanghebbende in bezwaar klaagt over verrekeningen die, beweerdelijk, in zijn nadeel hebben plaats gevonden of over de door hem ervaren onbegrijpelijkheid daarvan, daarop een passende, begrijpelijke, reactie kan lezen in de schriftelijke reactie naar aanleiding van zijn bezwaar. In dit geval heeft belanghebbende deze klacht pas naar voren gebracht in haar aanvullende bezwaarschrift van 19 oktober 2022 en dus na de schriftelijke reactie van UHT op de eerder ingediende bezwaren. UHT heeft vervolgens in haar nadere schriftelijke reactie een toelichting op de verrekeningen gegeven. Daarmee
heeft UHT voldoende duidelijkheid over de verrekeningen verschaft. De Commissie kan zich voorstellen dat belanghebbende door de verrekeningen financiële problemen heeft ondervonden. De Commissie heeft echter geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten kunnen vinden om te concluderen dat door de toegepaste verrekeningen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen of hardheid.
Conclusie
Samengevat verklaart de Commissie zich onbevoegd om te adviseren over het
bezwaarschrift tegen de dwangsombeschikking d.d. 4 april 2022 kenmerk UHT-IGS DDS en adviseert de Commissie om het bezwaarschrift tegen de beschikking d.d. 1 mei 2021, kenmerk CAP/UCF/21/093UHT, en het bezwaarschrift tegen de beschikking d.d. 28 april 2022, kenmerk UHT-DH5A, ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter