BAC 2022-08441 BAC 2021-00485
Publicatiedatum 06-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 30 april 2021 met kenmerk CAP/UCF/32/093 en 6 mei 2022 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 20 juni 2022
Hoorzitting: 30 maart 2023
Overdracht advies aan UHT:11 september 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar in de onderhavige zaak ongegrond te verklaren en het verzoek om een
proceskostenvergoeding af te wijzen.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde], namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift van 15 juni 2022 (ontvangen op 20 juni 2022) is gericht tegen de door UHT genomen Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 6 mei 2022 (met kenmerk UHT-DC I).
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2011 aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 120.991 toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (hierna: ‘Wet hersteloperatie toeslagen’ of ‘Wht’) in werking getreden. Op grond van artikel 9.2 en artikel 8.6 Wht wordt de bestreden beschikking geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 10 februari 2020 een herbeoordelingsverzoek ingediend voor de kinderopvangtoeslag.
- UHT heeft een herbeoordeling uitgevoerd over de toeslagjaren 2007 tot en met 2011.
- Bij beschikking van 30 april 2021 (kenmerk CAP/UCF/21/093 UHT) heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat hij op basis van de eerste toets niet het forfaitaire bedrag van € 30.000 (de Catshuisregeling) uitbetaald krijgt.
- Bij brief van 27 mei 2021 maakt gemachtigde namens belanghebbende bezwaar tegen de beschikking met kenmerk CAP/UCF/21/093 UHT.
- Bij brief van 2 juli 2021 bevestigt UHT de ontvangst van het bezwaar tegen de
beschikking met kenmerk CAP/UCF/21/093 UHT. - Bij beschikking van 6 mei 2022 (met kenmerk: UHT-DC I) is het definitieve
compensatiebedrag voor wat betreft de toeslagjaren 2007 tot en met 2011 vastgesteld op € 120.991. Omdat het definitieve bedrag hoger is dan het reeds toegekende voorlopige compensatiebedrag van € 118.472, krijgt belanghebbende een aanvullend bedrag van € 2.519. - Bij brief van 15 juni 2022 maakt gemachtigde namens belanghebbende bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I.
- Op 11 oktober 2022 reageert UHT schriftelijk op de bezwaargronden van belanghebbende.
- Bij e-mailbericht van 17 maart 2023 zendt de BAC het dossier van belanghebbende aan gemachtigde.
- Bij e-mailberichten van 15 maart 2023, 22 maart 2023 en 29 maart 2023 vindt een
nadere wisseling van standpunten plaats tussen gemachtigde en UHT. - Op 29 maart 2023 trekt gemachtigde van belanghebbende het bezwaar gericht tegen het niet toekennen van de Catshuisregeling schriftelijk in.
- Op 30 maart 2023 vindt een hoorzitting plaats. Van deze hoorzitting is een verslag
gemaakt. - Bij e-mailbericht van 15 juni 2023 dient UHT een aanvullende schriftelijke reactie in
(gedateerd d.d. 2 juni 2023). - Bij e-mailbericht van 23 juni 2023 reageert gemachtigde kort op de aanvullende
schriftelijke reactie. Gemachtigde ziet af van het geven van een nadere schriftelijke
reactie en/of deelname aan een nieuwe hoorzitting.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Bezwaar tegen afwijzing vergoeding Catshuisregeling
Gemachtigde was van oordeel dat belanghebbende ten onrechte niet in aanmerking is
gekomen voor een vergoeding op grond van de Catshuisregeling. De afwijzing van het
forfaitaire bedrag van € 30.000 is neergelegd in het besluit met kenmerk CAP/UCF/32/093 UHT. Namens belanghebbende heeft gemachtigde het bezwaar, gericht tegen dit besluit, op 29 maart 2023 (onder vergoeding van een proceskostenvergoeding van één procespunt met wegingsfactor twee) ingetrokken. Gelet hierop beperkt de Commissie zich tot het bezwaar gericht tegen de definitieve compensatiebeschikking van 6 mei 2022.
Motivering bestreden besluit
Voor zover gemachtigde betoogt dat niet inzichtelijk is gemaakt op welke grond en op basis van welke regeling belanghebbende is gecompenseerd, stelt de Commissie vast dat UHT in de aanvullende schriftelijke reactie van 2 juni 2023 een toelichting heeft gegeven op de grondslag voor de compensatie. Meer specifiek heeft UHT alsnog het Informatie- en beoordelingsformulier van 12 november 2021 overgelegd. Hieruit blijkt onder meer de grondslag voor de compensatie, namelijk vooringenomen handelen door Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) jegens belanghebbende (artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wht). Voor zover UHT de grondslag voor de compensatie bij het uitbrengen van de bestreden beslissing niet voldoende zou hebben gemotiveerd, oordeelt de Commissie dat UHT dit in de aanvullende schriftelijke reactie heeft hersteld.
Gemachtigde stelt dat de compensatieberekening op een aantal onderdelen niet inzichtelijk is gemaakt, waardoor het besluit onzorgvuldig is voorbereid. De Commissie merkt op dat UHT in de aanvullende schriftelijke reactie een toelichting heeft gegeven op alle componenten van de compensatieberekening. Met deze berekening en met behulp van RKT-, SAS- en de betalings-en verrekenings overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (het LIC) en overige producties heeft UHT haar beslissing alsnog voldoende onderbouwd.
Meer specifiek betoogt gemachtigde dat in de berekening bedragen zijn opgenomen die niet betaald/verrekend zouden zijn (€ 18.653 voor 2010 en € 18.471 voor 2011). Volgens gemachtigde wordt niet onderbouwd waaruit blijkt dat deze bedragen niet zouden zijn betaald of verrekend. De Commissie verwijst voor de berekening van het bedrag van onderdeel g uit de Berekening definitieve beslissing compensatiebedrag kinderopvangtoeslag, naar artikel 2.3 lid 1 van de Wht. Uit deze bepaling volgt dat slechts een compensatie wordt toegekend voor teruggevorderde KOT, indien en voor zover die teruggevorderde KOT door belanghebbende is betaald. Gelet hierop dient het nog niet betaalde bedrag aan teruggevorderde KOT in mindering te worden gebracht op de compensatie. In het toeslagjaar 2010 ging het om een bedrag van € 18.653, in het toeslagjaar 2011 om € 18.471. In de producties 34 en 35 zijn voornoemde posten als ‘administratief verwijderd’ aangemerkt. Bijgevolg is de Commissie niet gebleken van een onzorgvuldig en/of een ongemotiveerd besluit en adviseert zij op dit punt tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
Betaling van KOT 2009
Tijdens de hoorzitting heeft gemachtigde betwist dat voor het toeslagjaar 2009 een bedrag aan KOT van € 21.216 is uitgekeerd aan belanghebbende. Navraag van UHT bij het LIC heeft uitgewezen dat het bedrag van € 21.216 is verrekend met openstaande vorderingen. In totaal betreft het een bedrag van € 22.829, bestaande uit € 20.512 (de hoofdsom) en € 2.317 (rente en kosten). UHT verwijst in dit verband naar het LIC-overzicht in productie 33. De Commissie acht deze toelichting navolgbaar. Nu het bedrag is gebruikt voor de verrekening van openstaande schulden van belanghebbende, heeft belanghebbende het weliswaar niet rechtstreeks maar wel indirect ontvangen, zodat de Commissie adviseert tot ongegrondverklaring van dit bezwaar.
Rente en kosten
Gemachtigde stelt dat sprake is van onzorgvuldige voorbereiding van het besluit nu de
bedragen van betaalde rente en kosten niet inzichtelijk zijn gemaakt en er geen
betalingsoverzichten zijn verstrekt. Naar het oordeel van de Commissie heeft UHT, door alsnog de betalings- en verrekenings overzichten van het LIC over te leggen (productie 31 e.v.) en deze tijdens de hoorzitting en in de aanvullende schriftelijke reactie toe te lichten, alsnog inzicht gegeven in deze kosten, zodat deze voor belanghebbende navolgbaar zijn. De Commissie ziet geen aanleiding de gegeven toelichting te betwijfelen, zodat zij adviseert tot ongegrondverklaring van dit bezwaar.
Rentevergoeding voor gemiste KOT
Tijdens de hoorzitting heeft UHT desgevraagd toegelicht dat de rentevergoeding voor gemiste KOT onjuist is berekend. De einddatum voor de berekening van de rentevergoeding voor gemiste KOT is volgens UHT een eerdere datum dan de datum waarop de beschikking is afgegeven (3 mei 2022 in plaats van 6 mei 2022). De bedragen bij component o in de compensatieberekening zijn derhalve incorrect, omdat een onjuiste einddatum van de rentevergoeding is gehanteerd. De incorrecte bedragen zijn volgens UHT echter in het voordeel van belanghebbende, omdat belanghebbende in plaats van een bedrag van € 35.435 een bedrag van € 36.580 aan rentevergoeding gecompenseerd heeft gekregen. Met UHT is de Commissie van oordeel dat weliswaar sprake is van een omissie die in de beslissing op bezwaar dient te worden onderkend, maar die – gelet op het beginsel van reformatio in peius – in dit concrete geval niet dient te leiden tot een herroeping van het bestreden besluit.
Compensatie voor immateriële schade
Gesteld wordt dat de vergoeding voor immateriële schade onjuist is berekend en het forfaitaire bedrag van € 500 op geen enkele wijze de schade dekt die belanghebbende is aangedaan. Het ’Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-) zaken is hierin niet als bindend te beschouwen. De Commissie overweegt dat met ingang van 5 november 2022 de Wht van toepassing is. Op grond van artikel 2.3, lid 4 van de Wht bedraagt de vergoeding voor immateriële schade een forfaitaire vergoeding van € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van een eerste beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van een half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar. De Commissie geeft aan dat het op grond van de Wht niet mogelijk is een hogere vergoeding voor immateriële schade toe te kennen. Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de
standaardvergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) bestemd. Deze procedure maakt geen onderdeel uit van deze heroverweging.
Meer ten overvloede volgt de Commissie UHT in het oordeel dat als einddatum voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade ten onrechte 3 mei 2022 is
gehanteerd, terwijl deze op de dagtekening van de bestreden beschikking (6 mei 2022)
gesteld had moeten worden. Met UHT is de Commissie van oordeel dat weliswaar sprake is van een omissie, maar dat deze omissie eenvoudig kan worden hersteld in de beslissing op bezwaar, zonder dat dit (in materiële zin) leidt tot een herroeping van het bestreden besluit. Nu geen sprake is van een herroeping van het bestreden besluit, adviseert de Commissie in lijn met UHT tot ongegrondverklaring van dit bezwaar.
Gastouderbureau
Gemachtigde heeft namens belanghebbende gevraagd om informatie over het aanmerken van gastouderbureau als Pre CAF bureau en de eventuele gevolgen daarvan voor de hoogte van de compensatie. De Commissie constateert dat in de diverse overgelegde producties (38 en 39) de plaats van gastouderbureau binnen de toeslagenaffaire wordt toegelicht. Eén van de bevindingen daaruit is dat er in deze pre CAF-zaken (mogelijk) geen nadere informatie uitvraag heeft plaatsgevonden als het oordeel luidde dat de aangeleverde informatie ontoereikend was. De Commissie is dan ook met gemachtigde van oordeel dat betrokken was in een (oud) onderzoek en dat niet valt uit te sluiten dat dit feit (mogelijk) gevolgen heeft gehad voor belanghebbende. Uit het Informatie- en beoordelingsformulier blijkt dat juist het niet doen van een uitvraag de grondslag vormt voor de conclusie dat in de toeslagjaren 2007 tot en met 2011 sprake is geweest van vooringenomen handelen van B/T.
De Commissie constateert dat het niet doen van een nadere informatie-uitvraag in die zin als omstandigheid is betrokken bij de integrale beoordeling. De Commissie oordeelt dat hiermee is voldaan aan het verzoek om informatie.
Verschillende instellingen
Gemachtigde heeft betoogd dat meerdere kinderopvanginstellingen zijn genoemd in het dossier en dat dit onjuist en onbegrijpelijk is. De Commissie constateert met gemachtigde dat in de diverse toeslagjaren inderdaad diverse opvanginstellingen zijn genoemd. Het lijkt daarbij in 2009 te gaan om gastouderbureau en om of (familie van
belanghebbende). De Commissie acht dit niet onjuist of onbegrijpelijk. Tijdens de hoorzitting is immers gebleken dat de kinderen zijn opgevangen door gastouderbureau maar ook door familie van belanghebbende. Voor wat betreft de meldingen inzake leidt de Commissie uit het brontype af dat deze (in een aantal gevallen) door belanghebbende zelf zijn gedaan. De Commissie verwijst daarbij naar brontype 37, zoals vermeld in productie 40, Meldingen De Commissie acht de meldingen inzake gelet hierop eveneens verklaarbaar.
Fraude
Gemachtigde geeft aan dat belanghebbende ten onrechte als fraudeur is aangemerkt. Dit is volgens gemachtigde in de besluitvorming niet uitgewerkt. De Commissie deelt dit standpunt over de onvoldoende uitwerking niet. In de diverse stukken valt terug te lezen dat UHT erkent dat belanghebbende inderdaad op de FSV-lijst is opgenomen. Aan gemachtigde is door UHT toegelicht dat de lijst inmiddels is uitgezet en de gegevens niet meer worden gebruikt. Ook tijdens de hoorzitting is bij dit onderwerp stilgestaan. De Commissie merkt ten overvloede op dat momenteel onderzocht wordt welke gevolgen het heeft gehad als persoonsgegevens in de FSV stonden. De betrokken belanghebbenden worden erover geïnformeerd als het onderzoek
naar hun FSV-registratie is afgerond. Dit onderzoek valt buiten de reikwijdte van deze
bezwaarprocedure.
UHT heeft voorts toegelicht dat belanghebbende geen O/GS-registratie heeft gekregen. Dit betekent dat de regeling die bij de kwalificatie O/GS hoort, niet op belanghebbende van toepassing is.
Gelet op het voorgaande, is de Commissie van oordeel dat UHT voldoende is ingegaan op het bezwaar dat belanghebbende is aangemerkt als fraudeur en adviseert dit bezwaar ongegrond te verklaren.
Kind- en Partnerregeling
Voor zover gemachtigde meent dat in de besluitvorming ten onrechte geen rekening is
gehouden met de zogenoemde Kind- en/of Partnerregeling, merkt de Commissie op dat deze regelingen momenteel (gefaseerd) worden uitgerold. Op 15 juli 2023 is de Wet tot wijziging van de Wet hersteloperatie toeslagen houdende aanvullende maatregelen voor kinderen, ex partners van gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag, nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag en overleden kinderen (Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen) in werking getreden. Ex-partners ontvangen vanuit B/T een brief met een uitnodiging tot het aanvragen van compensatie. Deze brief kunnen zij vanaf september 2023 verwachten. Zij hoeven daarvoor niets te doen. Voor wat betreft de Kind regeling geldt dat de meeste kinderen en jongeren bekend zijn. Zij krijgen vanzelf een brief; aanmelden is daarvoor niet nodig. In een aantal gevallen is aanmelding voor de Kind regeling wel noodzakelijk. Voor meer informatie hierover kan worden gekeken op de website: www.herstel.toeslagen.nl/kindregeling. Het voorgaande maakt dat de beide regelingen buiten de kaders van de onderhavige procedure vallen.
Het verzoek om een proceskostenvergoeding
Gemachtigde heeft een verzoek gedaan tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Nu het bestreden besluit niet wordt herroepen, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Awb niet in aanmerking voor de toekenning van een proceskostenvergoeding.
Conclusie
Samenvattend adviseert de Commissie UHT om het bezwaarschrift dat gericht is tegen de bestreden beschikking ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten. Voorts adviseert de Commissie UHT het verzoek tot toekenning van een
proceskostenvergoeding af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter