Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-08234

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 20 mei 2022 (UHT-DC I), 20 mei 2022 (UHT-DHR) en 21 december 2023 (UHT-DCHOA)

Ontvangst bezwaarschrift: 17 juni 2022

Hoorzitting: 22 mei 2024

Overdracht advies aan UHT: 3 december 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar deels gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te
kennen.

Onderwerp van advies


Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaar is gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 20 mei 2022, met kenmerk UHT-DC I en UHT-DHR. Hierbij is aan belanghebbende over de toeslagjaren 2006 tot en met 2009 een compensatiebedrag van €154.788,- toegekend wegens institutionele vooringenomenheid en hardheid bij de uitvoering.

UHT heeft gedurende de bezwaarprocedure bij beschikking van 21 december 2023, met kenmerk UHT-DCHOA, tevens beslist over de toeslagjaren 2013 en 2014. Over deze jaren is geen compensatie toegekend.

Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 van de Wht moeten de bestreden beschikkingen van 20 mei 2022 worden geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft UHT op 3 februari 2020 verzocht om een herbeoordeling
    van haar aanspraken op kinderopvangtoeslag.
  • UHT heeft op 24 februari 2021 bij beschikking met kenmerk UHT-B DMB2 €
    30.000,- aan belanghebbende toegekend.
  • UHT heeft bij definitieve compensatiebeschikkingen van 20 mei 2022 met
    kenmerk UHT-DC I en UHT-DHR een definitief compensatiebedrag van €
    154.788,- toegekend over de toeslagjaren 2006 tot en met 2009 wegens
    institutionele vooringenomenheid en hardheid bij de uitvoering.
  • Gemachtigde heeft bij schrijven van 14 juni 2022, op 17 juni 2022 door UHT
    ontvangen, namens belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen de
    beschikkingen van 20 mei 2022. Hij heeft op 14 februari 2023 aanvullende
    gronden ingediend.
  • UHT heeft op 6 december 2023 schriftelijk gereageerd.
  • UHT heeft bij beschikking van 21 december 2023 met kenmerk UHT-DCHOA geen
    compensatie toegekend over de toeslagjaren 2013 en 2014.
  • Op 22 mei 2024 heeft een hoorzitting bij de Commissie plaatsgevonden. Van de
    hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
  • Na de hoorzitting heeft UHT dossierstukken over de toeslagjaren 2013 en 2014
    aan gemachtigde ter beschikking gesteld. Gemachtigde heeft op 20 september
    2024 over deze toeslagjaren een bezwaarschrift ingediend.
  • De Commissie heeft het volgende advies vastgesteld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Beoordeling forfaitaire compensatieberekening toeslagjaren 2006-2009
Tussen partijen is niet in geschil dat de Belastingdienst/Toeslagen tegenover belanghebbende over de toeslagjaren 2006 tot en met 2009 vooringenomen en hard heeft gehandeld. Naar aanleiding van een onderzoek naar een gastouderbureau is belanghebbende groepsgewijs beoordeeld. In deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende de berekening van het compensatiebedrag over deze toeslagjaren betwist.

UHT heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat in de compensatieberekening fouten zijn gemaakt. De Commissie zal deze punten achtereenvolgens behandelen.

Kinderopvangtoeslag vóór het onderzoek (onderdeel a)
Ingevolge artikel 2.2, onderdeel a, van de Wht bestaat de compensatie uit een bedrag vanwege een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van kinderopvangtoeslag, of het beëindigen van een voorschotverlening voor kinderopvangtoeslag, die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid of hardheid bij de uitvoering. Dit bedrag wordt vermeerderd met een bedrag voor de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering.

Beoordeling van de compensatieberekening

Belanghebbende betwist dat UHT bij de compensatieberekening is uitgegaan van het juiste bedrag vóór het onderzoek. Daarbij verwijst zij naar het bedrag “betalingen” in het LIC-overzicht 2006. Het LIC-overzicht 2006 roept inderdaad vragen op: het overzicht is niet chronologisch opgesteld en de verschillende afboekingen zijn moeilijk te volgen.

Uit zowel het LIC-overzicht 2006 als het SAS-overzicht 2006 volgt echter voldoende duidelijk dat de kinderopvangtoeslag vóór de neerwaartse correctie € 19.182,- bedroeg. Aangezien de volledige kinderopvangtoeslag 2006, die was toegekend en vervolgens op nihil gesteld, aan belanghebbende is vergoed, kan dit bedrag forfaitair niet hoger worden vastgesteld. Dit bezwaaronderdeel slaagt niet.

Verschil met laatst vastgestelde beschikking kinderopvangtoeslag (onderdeel f)

Ingevolge artikel 2.3, onderdeel b, van de Wht wordt de compensatie, zoals bedoeld onder artikel 2.2, onderdeel a, van de Wht, verminderd met een bedrag aan alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of een verhoging daarvan met betrekking tot het berekeningsjaar waarop de compensatie betrekking heeft. Belanghebbende heeft betwist dat daarbij over het toeslagjaar 2009 is uitgegaan van het juiste bedrag.

De Commissie overweegt dat op 8 april 2009 het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 neerwaarts is gecorrigeerd van € 26.231,- naar € 7.957,-, een neerwaartse correctie van € 18.274,-. Op 9 augustus 2011 is de kinderopvangtoeslag 2009 definitief vastgesteld op € 9.013,-, een verhoging van € 1.083,-. De Commissie acht het aannemelijk dat UHT bij de compensatieberekening onder onderdeel f van het juiste bedrag is uitgegaan.

Rente gemiste kinderopvangtoeslag (onderdeel o)

Ingevolge artikel 2.2, onderdeel g, van de Wht bestaat de compensatie ook uit een rentevergoeding vanwege het verminderen of niet toekennen van kinderopvangtoeslag. De rentevergoeding wordt berekend over de periode tot de dagtekening van de definitieve compensatiebeschikking (artikel 2.3, lid 7, Wht jo. artikel 27, lid 2, Awir).

Tijdens deze bezwaarprocedure is gebleken dat UHT bij de bestreden definitieve compensatiebeschikking fouten heeft gemaakt bij de vaststelling van de rente gemiste kinderopvangtoeslag over de toeslagjaren 2006 tot en met 2009. UHT heeft in een aanvullende schriftelijke reactie aangegeven dat deze fouten bij de beslissing op bezwaar zullen worden hersteld met inachtneming van het voorgaande. De Commissie acht dit herstel correct. Dit bezwaaronderdeel slaagt.

Vergoeding immateriële schade tot het moment van de beslissing op bezwaar

De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade bedoeld is als compensatie voor de veronderstelde stress, het ongemak en de onzekerheid die belanghebbende heeft ervaren door de lange duur van de compensatieprocedure.

Doordat belanghebbende door de bezwaarprocedure langer moest wachten op de definitieve berekening van de compensatie, heeft zij extra stress ervaren, die volgens de Commissie nog steeds voortduurt.

Het bezwaar is deels gegrond. In een dergelijke situatie hanteert UHT als einddatum van de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade het moment van de beslissing op bezwaar. De Commissie ziet daarom aanleiding om UHT te adviseren de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot het moment van de beslissing op bezwaar.

Schending motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel
Nu de definitieve compensatiebeschikking volgens de Commissie niet in stand kan blijven, zoals hierboven benoemd, staat vast dat de totstandkoming onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat de motivering bij de beslissing op bezwaar moet worden verbeterd.

Beoordeling afwijzing over de toeslagjaren 2013 en 2014
UHT heeft over de toeslagjaren 2013 en 2014 geen compensatie toegekend. In de bestreden beschikking heeft UHT toegelicht dat over het toeslagjaar 2013 geen neerwaartse correctie heeft plaatsgevonden en dat de wijzigingen over 2014 reguliere correcties betroffen.

Gemachtigde heeft bezwaren geuit tegen de zorgvuldigheid van de beoordeling over deze toeslagjaren, omdat deze niet beoordeeld zouden zijn op het Informatie- en beoordelingsformulier. Uit de door UHT nader overgelegde stukken blijkt echter van een tijdlijn en een motivering, inclusief een Informatie- en beoordelingsformulier. De Commissie gaat daarom voorbij aan deze bezwaren.

Gemachtigde stelt dat belanghebbende alsnog voor compensatie over deze toeslagjaren in aanmerking moet komen, gelet op haar FSV-registratie over een eerder toeslagjaar en haar plaatsing op de uitsluitlijst. Een concrete toelichting bij welke neerwaartse correctie het misgegaan zou zijn, ontbreekt echter.

De Commissie overweegt dat het onweersproken is dat de wijzigingen in de kinderopvangtoeslag 2014 tot 21 november 2014 door belanghebbende zelf zijn doorgegeven. Gezien de stukken in het dossier ziet de Commissie geen reden om daaraan te twijfelen. Op 21 november 2014 en 7 januari 2016 is de kinderopvangtoeslag 2014 bijgesteld op basis van gegevens van derden: eerst van een onderwijsinstelling (van € 4.493,- naar € 2.986,-) en later van een kinderopvanginstelling (van € 2.986,- naar € 2.397,-).

Deze wijzigingen acht de Commissie correct. Het jongste kind van belanghebbende werd op 29 augustus 2014 vier jaar oud, en het is logisch dat hij toen uit de dagopvang ging, wat overeenkomt met de gegevens die de kinderopvanginstelling heeft doorgegeven.

De Commissie acht het daarom niet aannemelijk dat belanghebbende schade heeft geleden over het toeslagjaar 2014, omdat de wijziging van de kinderopvangtoeslag juist is vastgesteld.

De Commissie ziet onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat over het toeslagjaar 2014 jegens belanghebbende sprake is geweest van vooringenomenheid of hardheid bij de uitvoering. Nu over het toeslagjaar 2013 geen specifieke bezwaargronden zijn aangevoerd, ziet de Commissie, gelet op de beschikbare gegevens, ook over dat jaar geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar gericht tegen de bestreden beschikkingen met kenmerk UHT-DC I en UHT-DHR naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is en het advies is om deze beschikkingen te herroepen, adviseert de Commissie het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen.

Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende bij samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (indiening bezwaarschrift en verschijnen bij hoorzitting), met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DCHOA kan niet slagen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om bij beslissing op bezwaar:

  • Het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DCHOA ongegrond te
    verklaren;
  • Het bezwaar tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DC I en UHT-DHR deels
    gegrond te verklaren;
  • De vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot de datum van de
    beslissing op bezwaar;
  • de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag
    aan te passen;
  • een proceskostenvergoeding toe te kennen op basis van 2 procespunten met een
    wegingsfactor 2. De Commissie adviseert daarbij de hoogste vergoeding per
    procespunt toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter