Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-08016

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: van 2 mei 2022 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 10 juni 2022

Hoorzitting: 27 september 2023

Overdracht advies aan UHT: 12 oktober 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking Definitieve compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 2 mei 2022 met kenmerk UHT-DC I.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt.
2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan haar voor het jaar 2009 een
compensatie toegekend.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatiekinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Op grond van het overgangsrecht wordt het bestreden besluit van 2 mei 2022
aangemerkt als een beschikking die gegeven is krachtens artikel 2.1 van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 18 februari 2020 verzocht om een herbeoordeling van
    de KOT over 2009.
  • Bij brief van 23 februari 2022 heeft de UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag aan compensatie toegekend van € 25.842, aangevuld tot € 30.000.
  • Bij beschikking van 2 mei 2022, met kenmerk UHT-DC I, heeft UHT belanghebbende een definitieve compensatie toegekend van € 25.913, aangevuld tot € 30.000.
  • Tegen deze beschikking heeft belanghebbende op 6 juni 2022, ingekomen 10 juni
    2022, een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 14 november 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende.
  • Op 18 april 2023 heeft zich als gemachtigde van belanghebbende gesteld.
  • Op 27 september 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij dit
    advies.

Ontvankelijkheid

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Bezwaren tegen het wettelijk stelsel

Belanghebbende stelt dat het wettelijk kader van de Wht geen recht doet aan de door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) onrechtmatig toegebrachte schade. Naast het minimale compensatiebedrag van € 30.000 dient, aldus belanghebbende, ook het totaal aan teruggevorderde bedragen, vermeerderd met de rente en kosten, op grond van onverschuldigde betaling ex artikel 6:203 BW te worden terugbetaald.

De Commissie begrijpt het betoog van gemachtigde zo dat belanghebbende bezwaar
maakt tegen het stelsel van de Wht, waarin een meer forfaitaire benadering besloten ligt.

Om een zo groot mogelijke groep door ongekend onrecht gedupeerde ouders zo snel
mogelijk recht te kunnen doen, heeft het kabinet – onder andere – gekozen voor het
uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een
verzoek voor herstel hebben ingediend en daarvoor, na aanvankelijk een eerste toets, in aanmerking komen (de zogenaamde Catshuisregeling). Vervolgens vindt een integrale beoordeling plaats, waarbij de compensatie op basis van de uitgangspunten in de Wht wordt vastgesteld.

Indien gedupeerde ouders menen dat zij overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht in aanmerking komen voor een hogere vergoeding voor
werkelijk geleden schade, kunnen zij een verzoek doen tot een aanvullende compensatie. De Wht biedt naar de mening van de Commissie in principe voldoende basis voor het beoordelen en toekennen van de compensatie, zeker nu voor de beoordeling van mogelijke uitzonderingen een maatwerkregeling is getroffen, waarbij advies wordt ingewonnen van de CWS. Gezien het voorgaande treft het bezwaar geen doel.

Het besluit is onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd

Belanghebbende vermoedt dat er in het bezwaardossier stukken ontbreken, waardoor de compensatieberekening niet goed valt te controleren. Het besluit is hierdoor in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onzorgvuldig voorbereid en niet voldoende gemotiveerd.

De Commissie kan belanghebbende niet volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De schriftelijke reactie en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn op 27 juli 2023 naar gemachtigde gestuurd, waarmee de stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit in bezit zijn van belanghebbende. De Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, de uitgebreide uitleg aan de hand van LIC-overzichten en overige producties het bestreden besluit voldoende is onderbouwd. Van een onzorgvuldige totstandkoming is dan ook geen sprake. Deze bezwaargrond treft geen doel.

Berekening compensatie over 2009

Materiële schade (component h)

Belanghebbende heeft aangegeven dat zij materiële (gevolg)schade heeft geleden die
niet door de bestreden beschikkingen is gedekt. De Commissie kan daar in deze
procedure, die ziet op de toekenning van standaardvergoedingen, niet nader op ingaan.

Belanghebbende kan een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade indienen bij de CWS. Het advies van CWS is vervolgens leidend bij het nemen van een besluit met betrekking tot aanvullende compensatie.

Betaalde rente en kosten, boetebeschikkingen (componenten i tot en met l)

Belanghebbende voert aan dat de genoemde bedragen in de compensatieberekening niet Juist zijn, waaronder de in rekening gebrachte rente en kosten, en opgelegde
boetebeschikkingen. UHT heeft in reactie hierop uiteengezet waarom de
compensatieberekening volgens haar juist is opgesteld. Zo stelt zij onder verwijzing naar het LIC-overzicht over 2009 dat over dit jaar geen rente is betaald, en dat de
invorderingsrente en -kosten ter hoogte van € 680 in de compensatieberekening is
opgenomen. Over 2009 zouden geen boetebeschikkingen zijn betaald, dan wel
verrekend.

De Commissie overweegt dat uit de SAS en LIC-overzichten, en de beschikkingen die
over 2009 zijn genomen, volgt dat belanghebbende in totaal € 9.339 aan KOT heeft
moeten terugbetalen. In dat bedrag is geen component aan (heffings)rente opgenomen. Niet is gebleken dat aan belanghebbende een boetebeschikking is opgelegd.

Daarnaast hebben er vanaf 16 augustus 2011 tot en met 11 juli 2012, alsmede op 10 juli 2014, verrekeningen ter hoogte van € 680 plaatsgevonden van de kosten die zijn
gemaakt vanwege het niet kunnen terugbetalen van de KOT.

Nu bovenstaande bedragen ook als zodanig zijn opgenomen als component a tot en met l van de compensatieberekening, ziet de Commissie geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid daarvan. Het bezwaar treft geen doel.

Vergoeding voor juridische hulp (component m)

Belanghebbende stelt dat er ten onrechte geen vergoeding voor juridische hulp is
uitgekeerd, nu zij tegen de nihilstelling bezwaar en beroep heeft ingesteld. UHT merkt
hierover op dat uit het dossier niet is gebleken dat belanghebbende hierbij gebruik heeft gemaakt van voor vergoeding in aanmerking komende juridische bijstand.De Commissie wijst erop dat op grond van artikel 2.3, zesde lid, van de Wht een
forfaitaire vergoeding wordt toegekend voor de kosten van beroepsmatig verleende
rechtsbijstand, voor zover deze kosten niet eerder zijn vergoed. Uit de door
belanghebbende met haar bezwaarschrift meegestuurde processtukken, blijkt echter niet dat zij in de bezwaar- en beroepsprocedure gebruik heeft gemaakt van professionele Juridische bijstand. Aan haar komt dan ook geen aanspraak op de vergoeding voor juridische hulp toe. De bezwaargrond treft geen doel.

Vergoeding voor immateriële schade (component n)

Onder verwijzing naar een uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven
(ECLI:NL:CBB:2019:452) heeft belanghebbende zich voorts op het standpunt gesteld dat de vergoeding voor immateriële schade € 40.000 zou moeten bedragen.

De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade uit de
Wht een vergoeding betreft voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. Anders dan belanghebbende aanvoert, ziet deze vergoeding dus niet (ook) op mogelijke aantasting van de eer en goede naam van belanghebbende. Voor zover daarvan sprake is, staat voor dergelijke schade de weg naar de CWS open.

Wellicht ten overvloede merkt de Commissie nog op dat de vergoeding overeenkomstig artikel 2.3, vierde lid, van de Wht € 500 bedraagt voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van de eerste neerwaartse correctiebeschikking tot aan de definitieve compensatieberekening, met dien verstande dat het bedrag niet hoger is dan component a) van de compensatieberekening. De Commissie adviseert dan ook om de beschikking op dit punt in stand te laten.

Rentevergoeding over gemiste KOT (component o)

Belanghebbende stelt dat voor het berekenen van de rentevergoeding gemiste KOT ten onrechte de ingangsdatum 1 april 2011 gehanteerd, terwijl de KOT vanaf 1 januari 2010 is stopgezet. UHT heeft uiteengezet dat er weliswaar uit is gegaan van een onjuist bedrag, maar dat dit ten voordele van belanghebbende is. De compensatieberekening dient derhalve in stand te blijven.

De Commissie merkt met betrekking tot de rentevergoeding over gemiste KOT op dat
ingevolge artikel 2.2, aanhef onder g, van de Wht rente wordt vergoed over het niet
uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de KOT of het
beëindigen van de voorschotverlening van de KOT. Deze rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir, over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het
berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot
toekenning van de tegemoetkoming.

Gelet op het vorenstaande dient als startdatum voor de berekening 1 juli 2010 te worden aangehouden, welke datum blijkens de schriftelijke reactie van UHT ook is gehanteerd. De Commissie adviseert om het besluit op dit punt in stand te laten.

Kwijtschelding publieke en private schulden

Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat haar inmiddels afbetaalde
schulden met terugwerkende kracht dienen te worden kwijtgescholden, omdat zij
onevenredig wordt geschaad ten opzichte van gedupeerde ouders die dit niet hebben
gedaan en wiens schulden zijn kwijtgescholden. Subsidiair heeft belanghebbende een
niet limitatieve lijst van betaalde schulden en kosten ingediend die voor vergoeding in
aanmerking zouden komen.

De Commissie overweegt dat de bestreden beschikking zoals hierboven reeds vermeld uit forfaitaire elementen bestaat. Onderhavige procedure kan als zodanig daarom niet leiden tot vergoeding van enige schuld van belanghebbende. Het bezwaar is in zoverre ongegrond.

Echter, in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag is het van groot belang dat gedupeerde ouders een nieuwe start kunnen maken. In Afdeling 4.1. Wht is daarom geregeld dat UHT geldschulden en kosten kan overnemen en privaatrechtelijke schulden kan betalen ter voldoening van bepaalde private schulden van een aanvrager van kinderopvangtoeslag en/of diens toeslagpartner. Tevens wordt in artikel 4.3. derde lid van de Wht geregeld dat in twee specifieke situaties compensatie kan worden geboden voor reeds afgeloste private schulden, en kunnen bepaalde kosten ter voldoening van KOT-schulden aan CWS worden voorgelegd.

Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie om belanghebbende in de beslissing op bezwaar op deze mogelijkheden te wijzen en het bezwaar ongegrond te verklaren.

Toeslagjaren 2010 tot en met 2020

Belanghebbende heeft aangevoerd dat toeslagjaar 2010 en de daaropvolgende jaren ten onrechte niet in de compensatieberekening zijn meegenomen. UHT heeft hierop
aangegeven dat belanghebbende zelf nog stukken zou toesturen over het toeslagjaar
2010, die UHT nooit heeft ontvangen. Daarbij heeft belanghebbende de KOT over 2010 reeds op 29 december 2009 stopgezet. In 2011 tot 2020 heeft belanghebbende tot slot geen KOT ontvangen, waardoor zij evenmin recht heeft op compensatie.

De Commissie stelt vast dat de toeslagjaren 2010 tot en met 2020 buiten het bereik van onderhavige procedure vallen. Hierover kan pas een advies worden uitgebracht als UHT na herbeoordeling een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen, en belanghebbende hiertegen bezwaar heeft ingesteld. Voor zover belanghebbende meent dat zij over deze jaren recht heeft op compensatie, kan zij zich tot UHT wenden en om herbeoordeling verzoeken.

Persoonlijk dossier

Belanghebbende acht het onzorgvuldig dat zij haar persoonlijk dossier nog niet heeft
ontvangen. In reactie hierop heeft UHT aangeven dat zij niet bekend is met enige
aanvraag om het persoonlijk dossier, en dat het bezwaarschrift als zodanig is
geregistreerd.

De Commissie adviseert UHT om het ertoe te leiden dat het persoonlijk dossier aan
belanghebbende wordt verstrekt.

De Commissie overweegt in dit kader nog dat het persoonlijk dossier niet samenvalt met de op de zaak betrekking hebbende stukken, die op 27 juli 2023 naar gemachtigde zijn gestuurd. Hiermee heeft belanghebbende alle relevante stukken voor deze
bezwaarprocedure ontvangen; een volledig persoonlijk dossier acht de Commissie niet
van belang voor deze bezwaarprocedure.

Vergoeding proceskosten

Voor de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu de bezwaren naar het oordeel van de Commissie ongegrond zijn, geen recht op
vergoeding.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om het bezwaar ongegrond te
verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter