Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-08009 & BAC 2023-11224

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primaire besluiten:

  • 28 april 2022 (UHT CHR MGU)
  • 21 november 2022 (UHT-O OGS B)
  • 21 november 2022 (UHT-DH5 A)
  • 21 november 2022 (UHT-DC-I A)

Ontvangst bezwaarschriften:

  • 9 juni 2022 (UHT CHR MGU)
  • 30 december 2022 (UHT-O OGS B)
  • 30 december 2022 (UHT-DH5 A)
  • 30 december 2022 (UHT-DC-I A)

Hoorzitting: 21 december 2023

Overdracht advies aan UHT: 19 maart 2024

Samenvatting

De bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT de bezwaren tegen de beschikkingen met kenmerken UHT CHR MGU, UHT-DH5 A, UHT-DC-I A en UHT-O OGS B ongegrond te verklaren en af te zien van toekenning van een proceskostenvergoeding.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) op 8 juni 2022 gedateerde ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT op 28 april 2022 beschikking lichte toets (kenmerk: UHT CHR MGU). De op 29 december 2022 gedateerde ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT op 21 november 2022 genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk: UHT-DC-I A), de beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag (kenmerk: UHT-DH5 A) en de definitieve beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld (O/GS) (kenmerk: UHT-O OGS B).

De beschikking van 28 april 2022 is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021, (Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling). Besloten is dat er nog geen reden is belanghebbende € 30.000 te betalen.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is belanghebbende bij voornoemde beschikkingen van 21 november 2022 medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2010 tot en met 2013 geen aanspraak maakt op compensatie wegens vooringenomen handelen en/of hardheid in de toepassing van het wettelijke stelsel door Belastingdienst/Toeslagen (B/T). Belanghebbende komt vanwege een onterechte O/GS-kwalificatie wel in aanmerking voor een tegemoetkoming O/GS.

Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 6 mei 2021 telefonisch verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2010 tot en met 2013.
  • Bij beschikking van 28 april 2022 (met kenmerk UHT CHR MGU) heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij op basis van de lichte toets (nog) niet in aanmerking kwam voor betaling van € 30.000.
  • Op 8 juni 2022 heeft gemachtigde bezwaar aangetekend tegen de beschikking van 28 april 2022.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 28 oktober 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft – kort samengevat - geoordeeld dat belanghebbende over de toeslagjaren 2010 tot en met 2013 weliswaar vooringenomen is behandeld door B/T, maar dat er geen recht bestond op KOT. Voor de toeslagjaren 2010 tot en met 2013 is belanghebbende ten onrechte beschuldigd van opzet en/of grove schuld, zodat voor deze toeslagjaren een O/GS-tegemoetkoming zou moeten worden toegekend.
  • Bij beschikkingen van 21 november 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A is belanghebbende medegedeeld dat zij geen aanspraak heeft op compensatie over de toeslagjaren 2010 tot en met 2013.
  • Bij beschikking van 21 november 2022 met kenmerk UHT-O OGS B heeft UHT beslist dat belanghebbende op basis van een onterechte kwalificatie opzet en/of grove schuld voor de toeslagjaren 2010 tot en met 2013 recht heeft op een compensatiebedrag van € 23.298. Dit bedrag is gemaximaliseerd naar € 30.000.
  • Bij brieven van 29 december 2022 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-O OGS B. Bij brief van 9 januari 2023 heeft UHT de ontvangst van het bezwaar bevestigd.
  • Belanghebbende heeft UHT op 29 december 2022 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT CHR MGU.
  • UHT heeft op 2 mei 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
  • Op 21 december 2023 heeft de Commissie de bezwaren van belanghebbende behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
  • Op 28 december 2023 heeft UHT een aanvullende beschouwing ingediend.
  • Op 16 januari 2024 heeft gemachtigde namens belanghebbende laten weten geen aanleiding te zien voor een nadere reactie op deze aanvullende beschouwing.
  • De Commissie, bestaande uit [commissieleden], heeft het bezwaar behandeld en het navolgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Tegen het besluit van 28 april 2022 (met kenmerk UHT CRH MGU) heeft belanghebbende bij brief van 8 juni 2022 bezwaar gemaakt. De Commissie overweegt dat de gronden van het bezwaar zien op het toen, ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift, (nog) niet in aanmerking komen voor het forfaitaire compensatiebedrag van € 30.000. Met de definitieve beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld (O/GS) van 21 november 2022 is (met een aanvulling op basis van de Catshuisregeling) alsnog een definitieve compensatie van € 30.000 toegekend. Daarmee is inhoudelijk aan het bezwaar tegemoetgekomen. Namens belanghebbende is in bezwaar echter ook verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding. De mogelijkheid van vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase levert naar vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2014:AO8874) procesbelang op. Daarom acht de Commissie het bezwaar ontvankelijk en gaat zij over tot een inhoudelijke beoordeling daarvan.

Niet in geschil is dat de bezwaren gericht tegen de besluiten met kenmerk UHT DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-O OGS B ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Afwijzing lichte toets (beschikking UHT CHR MGU)
Belanghebbende komt op tegen het besluit dat dat zij (nog) niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van € 30.000 op grond van de Catshuisregeling. Belanghebbende is van mening dat zij wel degelijk is benadeeld en (gevolg)schade heeft geleden door het handelen van B/T.

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing het verzoek van belanghebbende om (een voorschot op) compensatie vooralsnog af te wijzen.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020 aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen. Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, als het verzoek wordt gehonoreerd. Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenoemde lichte toets. Na de lichte toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.

Zoals uiteen is gezet in artikel 2.7 Wht voorziet die wet in een eenmalige forfaitaire uitkering aan gedupeerde ouders. Deze uitkering is bedoeld voor ouders die een verzoek hebben ingediend of gaan indienen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van de Wht, als zij daarvoor in aanmerking komen. Bij de eerste toets wordt volgens een vast kader gezocht naar een indicatie van gedupeerdheid van de ouder in enig toeslagjaar. De gedupeerdheid kan bestaan uit vooringenomen handelen, hardheid of OG/S. Het handelen van de Belastingdienst/Toeslagen moet hebben geresulteerd in een terugvordering. Voor hardheid en OG/S geldt dat deze terugvordering ten minste € 1.500 moet zijn.

De Commissie is van oordeel dat UHT gelet op het beperkte toetsingskader van de eerste toets heeft mogen oordelen dat zij nog geen reden zag om tot uitkering van (een voorschot op) compensatie over te gaan. Punt van onderzoek in dit verband was de vraag of in de toeslagjaren 2010 tot en met 2013 sprake is geweest van een onrechtmatige O/GS. Hiervoor is het van belang de kwalificatie goed te duiden en de onderbouwing van die kwalificatie te wegen. UHT heeft daarom mogen besluiten dit punt pas bij de integrale beoordeling nader te onderzoeken en het verzoek een uitkering op grond van de Catshuisregeling toe te kennen af te wijzen.

Een grondigere bestudering van het dossier in het kader van de integrale beoordeling heeft inmiddels geleid tot de beschikking van UHT van 21 november 2022 (kenmerk UHT-OGS B), waarin is bepaald dat belanghebbende recht heeft op een tegemoetkoming van € 23.298 (aangevuld tot € 30.000 op grond van de Catshuisregeling) wegens een niet terechte O/GS kwalificatie over de jaren 2010 tot en met 2013. Dit betekent echter niet dat, zoals hiervoor is overwogen, het besluit van 28 april 2021 (kenmerk UHT-CHR-MGU) belanghebbende (nog) geen compensatie toe te kennen, onjuist was. Het bezwaar tegen laatstgenoemde beschikking is dus ongegrond. Belanghebbende komt gelet hierop niet in aanmerking voor een proceskostenvergoeding.

Integrale beoordeling (UHT DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-O OGS B)
Belanghebbende voert aan dat het bezwaardossier incompleet is, en dat het voor haar niet inzichtelijk is hoe de compensatie is vastgesteld of hoe UHT tot een afwijzing is gekomen zonder over haar persoonlijk dossier te beschikken.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De Commissie is van oordeel dat UHT in haar beschikkingen met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A uitgebreid heeft toegelicht waarom belanghebbende op basis van de herbeoordeling geen recht heeft op een compensatiebedrag over de toeslagjaren 2010 tot en met 2013. In haar beschikking met kenmerk UHT-O OGS B heeft UHT naar mening van de Commissie een uitgebreide berekening tegemoetkoming opzet/grove schuld (O/OGS) opgenomen. In aanvulling hierop heeft UHT de bestreden besluiten door middel van het indienen van een schriftelijk verweer en een uitgebreide uitleg met behulp van onder meer het Informatie- en beoordelingsformulier, de beoordeling van de Commissie van Wijzen en de betaal- en verrekenoverzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: het LIC), alsmede in een nadien ingediende nadere beschouwing nader gemotiveerd.

Uit voornoemde besluiten en stukken volgt dat de KOT is stopgezet wegens een vermeende non-respons, het niet reageren op een verzoek om informatie. Omdat – door het ontbreken van de vraag- of rappelbrieven – niet kan worden vastgesteld dat belanghebbende voldoende gelegenheid had om de gevraagd informatie te verschaffen, is over de toeslagjaren 2010 tot en met 2013 sprake geweest van vooringenomen handelen.

Uit de stukken blijkt de Commissie dat door UHT daarnaast is onderzocht of sprake was van een recht op KOT, voor de periode waarin sprake was van vooringenomen handelen. Het ontvangen van kwalificerende kinderopvang is één van de voorwaarden waaraan op grond van artikel 2.1, lid Wht dient te zijn voldaan om voor KOT in aanmerking te komen. Wanneer géén recht bestond op KOT, is ook geen sprake van het een onterechte terugvordering of het achterwege laten van uitbetaling van KOT. Evenmin is dan sprake geweest van financiële schade als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 Wht. De Commissie is van oordeel dat met name in de aanvullende beschouwing uitgebreid is toegelicht hoe UHT tot het oordeel is gekomen dat over de toeslagjaren 2010 tot en met 2013 sprake was van evident geen recht op KOT en op compensatie. UHT acht niet aannemelijk dat belanghebbende (kwalificerende) opvang heeft genoten en/of doelgroeper was in de desbetreffende toeslagjaren. De genomen besluiten zijn naar het oordeel van de Commissie gelet hierop zorgvuldig voorbereid en berusten bovendien op een volledig dossier en een deugdelijke motivering.

De Commissie is van oordeel dat het voor een goed begrip van de bestreden besluiten niet noodzakelijk is om te beschikken over het persoonlijk dossier. Belanghebbende heeft de schriftelijke reactie en alle overige relevante stukken die betrekking hebben op de bestreden besluiten (inmiddels) als producties in het bezwaardossier ontvangen. Van een schending van artikel 6 EVRM is daarom geen sprake.

De Commissie kan dan ook niet anders concluderen dan dat UHT op goede gronden tot haar besluit is gekomen. Deze bezwaargrond acht de Commissie daarom ongegrond.

Toeslagjaren 2014 en 2015
Volgens belanghebbende hadden de toeslagjaren 2014 en 2015 ook meegenomen moeten worden in de herbeoordeling. De Commissie volgt hierin de door UHT gegeven toelichting (die wordt bevestigd door de gegevens uit het Informatie- en beoordelingsformulier) dat de KOT over deze toeslagjaren is aangevraagd door de toeslagpartner van belanghebbende. Over deze periode loopt een afzonderlijke herstelprocedure, die los moet worden gezien van de procedure van belanghebbende.

Recht op een eerlijk proces/ equality of arms
Volgens belanghebbende zou geen sprake zijn van ‘equality of arms’ in de zin van artikel 6 EVRM, omdat belanghebbende niet over het volledige dossier beschikt(e) en UHT wel. Belanghebbende beschikt naar eigen zeggen met name niet over de betaal- en verrekenoverzichten uit het LIC. Belanghebbende zou daarom in haar procesbelang zijn geschaad. De Commissie overweegt hierover het volgende.

De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb, in samenhang gelezen met lid 4 van dat artikel, heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken, met inbegrip van het bezwaardossier.

De Commissie ziet dat belanghebbende op 18 oktober 2023 het bezwaardossier tegelijkertijd met de schriftelijke reactie van UHT heeft ontvangen. In dit dossier zijn ook de betaal- en verrekenoverzichten uit het LIC opgenomen. Gelet hierop heeft de Commissie geen aanknopingspunten kunnen vinden om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten uit de Awb. De Commissie volgt daarom belanghebbende niet in haar stelling dat het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden zou zijn. Zij adviseert daarom tot ongegrondverklaring van dit bezwaar.

Compensatie wegens hardheid wegens niet toepassen belastingvrije voet
Belanghebbende voert aan dat zij in aanmerking komt voor een hardheidscompensatie, omdat bij de terugvorderingen door B/T geen rekening zou zijn gehouden met de beslagvrije voet.

De Commissie overweegt daartoe dat bij verrekening van of beslag op toeslagen tot 1 januari 2021 ingevolge artikel 4:93 lid 4 Awb jo. 475c onderdeel j Rv tot 1 januari 2021 in het geheel geen beslagvrije voet van toepassing was. Bij de wettelijke regeling vanaf 1 januari 2021 worden de toeslagen wél meegenomen in de beslagvrije voet (artikel 475c onderdeel j Rv), met uitzondering van de KOT. De beslagvrije voet is dus geen belemmering voor het leggen van beslag op KOT of het verrekenen van terugvorderingen KOT met KOT over latere jaren.

Los daarvan heeft belanghebbende naar het oordeel van de Commissie over de jaren 2010 tot en met 2013 geen kwalificerende opvang genoten, zodat belanghebbende niet voor compensatie in aanmerking komt. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Compensatie wegens hardheid door fraude door derden
Belanghebbende heeft tijdens de hoorzitting aangevoerd dat verschillende mensen over haar DigiD hebben kunnen beschikken en dat het mogelijk is dat één van die personen, of de kinderopvanginstelling namens belanghebbende KOT heeft aangevraagd en ontvangen voor door haar niet genoten opvang. Volgens belanghebbende is mogelijk sprake geweest van fraude door derden en komt zij daarom in aanmerking voor compensatie wegens hardheid bij de toepassing van het stelsel.

De Commissie is van oordeel dat als belanghebbende slachtoffer is worden van een “frauduleuze” derde en de KOT is uitbetaald aan deze derde, dit onder voorwaarden aanleiding kan geven voor toepassing van de hardheidsregeling. In dat geval moet het gaan om een bedrag van ten minste € 1.500, moet belanghebbende het slachtoffer zijn geworden van het handelen door die frauduleuze derde en moet duidelijk zijn dat de KOT niet ten goede aan belanghebbende is gekomen. Wanneer aannemelijk is dat de KOT wel ten goede is gekomen aan belanghebbende en niet aan een derde, leidt dit tot de constatering dat niet is voldaan aan tenminste één voorwaarde voor toepassing van het hardheidscriterium.

De Commissie volgt UHT in het standpunt dat in dit geval geen aanspraak bestaat op compensatie vanwege fraude door derden. Zelfs indien met belanghebbende wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling dat belanghebbende het slachtoffer is geworden van een frauderende derde, is de KOT steeds betaald op een rekening die op naam stond van belanghebbende. UHT heeft door middel van een overzicht van de haar bekende rekeningnummers en het door belanghebbende bij herhaling doorgeven van deze rekeningnummers naar mening van de Commissie voldoende aangetoond dat de KOT in alle jaren op een rekening is betaald die op naam van belanghebbende stond en waarmee zij bekend was. Er is daarom geen reden te veronderstellen dat belanghebbende met een terugvordering van KOT is geconfronteerd, die niet aan haar ten goede is gekomen. Nu aan tenminste één van de voorwaarden voor toepassing van de hardheidsregeling bij fraude niet is voldaan, adviseert de Commissie UHT tot ongegrondverklaring van deze bezwaargrond.

Tegemoetkoming opzet/grove schuld (UHT-O OGS B)
Belanghebbende is van mening dat het door haar terug te betalen bedrag over 2017 hoger is geweest dan het door UHT in aanmerking genomen bedrag van € 77.650 en dat de tegemoetkoming opzet en/of grove schuld daarom ook hoger dient te zijn.

De Commissie oordeelt in de eerste plaats dat de compensatie O/GS betrekking heeft op de toeslagjaren 2010 tot en met 2013. Dit zijn de in het oorspronkelijke herbeoordelingsverzoek opgenomen jaren (zie productie 6). Een eventueel terug te betalen bedrag over toeslagjaar 2017 valt dan ook buiten de omvang van het besluit met kenmerk UHT-O OGS B en de onderhavige bezwaarprocedure.

Op grond van artikel 2.6 lid 2 van de Wht, bedraagt de O/GS tegemoetkoming 30 % van het totale bedrag aan – op zichzelf op goede gronden gedane - terugvorderingen. In de schriftelijke reactie heeft UHT aan de hand van de betaal- en verrekenoverzichten uit het LIC de terugvorderingen per toeslagjaar inzichtelijk gemaakt en het totale bedrag aan terugvorderingen per toeslagjaar vervolgens nogmaals berekend. Het is de Commissie, uitgaande van het in de Wht neergelegde systeem en geplaatst tegen de achtergrond van hetgeen UHT in haar schriftelijke reactie heeft gesteld, niet gebleken dat UHT bij de vaststelling van de O/GS tegemoetkoming onjuistheden in de berekening heeft gemaakt. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Het verzoek om een proceskostenvergoeding
Gemachtigde heeft in de diverse bezwaarschriften een verzoek gedaan tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Omdat de bezwaren ongegrond zijn en niet leiden tot herroeping van het bestreden besluit, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Awb niet in aanmerking voor de toekenning van een proceskostenvergoeding.

Conclusie

Samenvattend adviseert de Commissie UHT om:

  • de bezwaren tegen de beschikkingen met kenmerken UHT CHR MGU, UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-O OGS B ontvankelijk te verklaren;
  • de bezwaren gericht tegen de bestreden beschikkingen ongegrond te verklaren, de bestreden besluiten in stand te laten, en
  • het verzoek om vergoeding van de proceskosten van deze procedures af te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter